Einde inhoudsopgave
Provinciewet
Artikel 35c [Incompatibiliteiten]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
13-10-2022, Stb. 2022, 444 (uitgifte: 10-11-2022, kamerstukken: 35546)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2022, Stb. 2022, 504 (uitgifte: 16-12-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Staatsinrichting
1.
Een gedeputeerde is niet tevens:
- a.
minister;
- b.
staatssecretaris;
- c.
lid van de Raad van State;
- d.
lid van de Algemene Rekenkamer;
- e.
Nationale ombudsman;
- f.
substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
- g.
commissaris van de Koning;
- h.
lid van provinciale staten;
- i.
lid van de rekenkamer;
- j.
ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 79q, eerste lid;
- k.
lid van de raad van een gemeente;
- l.
burgemeester;
- m.
wethouder;
- n.
lid van de rekenkamer van een in de provincie gelegen gemeente;
- o.
ambtenaar, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt;
- p.
ambtenaar, in dienst van een in die provincie gelegen gemeente of uit anderen hoofde aan het bestuur van een dergelijke gemeente ondergeschikt;
- q.
voorzitter van, lid van het bestuur van of ambtenaar in dienst van een in de provincie gelegen waterschap;
- r.
ambtenaar in dienst van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld lichaam waarvan een orgaan aan toezicht van gedeputeerde staten is onderworpen;
- s.
ambtenaar, in dienst van de Staat, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de provincie;
- t.
functionaris, krachtens wet of algemene maatregel van bestuur geroepen om het provinciebestuur van advies te dienen.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder h, kan een gedeputeerde tevens lid van provinciale staten zijn van de provincie waar hij gedeputeerde is gedurende het tijdvak dat:
- a.
aanvangt op de dag van de stemming van de verkiezing van de leden van provinciale staten en eindigt op het tijdstip waarop de gedeputeerden ingevolge artikel 41, eerste lid, aftreden, of
- b.
aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot gedeputeerde en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van provinciale staten onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van provinciale staten met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot gedeputeerde aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder n, kan een gedeputeerde tevens zijn vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht.