Deze zaak hangt samen met de zaak 10/04522 ([medeverdachte]), waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 29-05-2012, nr. 10/04338
ECLI:NL:HR:2012:BR2093
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2012
- Zaaknummer
10/04338
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BR2093
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BR2093, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BR2093
ECLI:NL:HR:2012:BR2093, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BR2093
- Vindplaatsen
NJ 2014/398 met annotatie van C.P.M. Cleiren
Conclusie 29‑05‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/04338
Mr. Machielse
Zitting 21 juni 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 2 april 2010 voor 1. "poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Tevens heeft het hof een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard en van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de teruggave aan verdachte gelast. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten bedrage van € 1.142,95, zoals nader bepaald in het arrest.
2
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een schriftuur ingediend, houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt dat het hof, in strijd met art. 36f Sr en art. 359 lid 5 jo 415 Sv, niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel hebben geleid.
3.2
Het bestreden arrest bevat met betrekking tot de op te leggen straffen en maatregelen, voor zover hier van belang, de volgende overweging:
"In het dossier bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij van [betrokkene 1]. Deze heeft een vordering ingediend van in totaal € 1.142,95 ter zake van materiele schade veroorzaakt door het onder 1 bewezengeachte feit. Aan de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2010 een afschrift hiervan ter hand gesteld. De verdediging heeft hiervan kennis kunnen nemen.
De vordering van [betrokkene 1] voornoemd is blijkens een ontvangststempel, op het parket ingekomen op 21 januari 2009, dat wil zeggen één dag voor de terechtzitting in eerste aanleg op 22 januari 2009, maar kennelijk vanwege een omissie niet in het dossier gevoegd, waardoor dit formulier tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet in het dossier aanwezig was en de rechtbank niet op deze vordering heeft kunnen beslissen.
In hoger beroep heeft [betrokkene 1] zich niet (opnieuw) gevoegd.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden ontvangen in haar vordering. Nu echter is komen vast te staan dat [betrokkene 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden als vermeld in evengenoemd voegingsformulier, acht het hof termen aanwezig de verdachte de verplichting op te leggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), tot betaling van € 1.142,95 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met dien verstande dat de duur van vervangende hechtenis zal worden verminderd naar de mate van het onderlinge regres van de hoofdelijk aansprakelijke daders."
3.3
Het dictum houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Verklaart de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 1.142,95 (duizend honderdtweeënveertig euro en vijfennegentig cent), zulks ten behoeve van [betrokkene 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft en voorts met dien verstande dat de duur van de vervangende hechtenis zal worden verminderd naar de mate van bet onderling regres van de hoofdelijk aansprakelijk daders."
3.4
De voorwaarden voor oplegging van een schadevergoedingsmaatregel volgen uit art. 36f lid 1 en 2 Sr.2. Ten tijde van het bestreden arrest luidden die bepalingen:
"1.
Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2.
De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht."
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel valt onder het bereik van de motiveringseis ex art. 359 lid 5 jo 415 Sv, dat het arrest in het bijzonder de redenen opgeeft die tot de maatregel hebben geleid.
3.5
Volgens de steller van het middel voldoet het arrest niet aan dit motiveringsvereiste, onder meer omdat er niet uit blijkt dat het hof heeft onderzocht of de door [betrokkene 1] geleden schade langs andere weg, bijvoorbeeld door een verzekeringsmaatschappij, reeds is of zal (kunnen) worden vergoed.
Klaarblijkelijk heeft het hof aan het voegingsformulier van de benadeelde partij ontleend dat het als schade aangegeven bedrag volledig ten laste van de benadeelde partij komt en dat de benadeelde partij niet kan rekenen op een vergoeding van een ander dan verdachten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich enkel op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, maar niet dat de schade op bijvoorbeeld een verzekering zou kunnen worden verhaald. De uitleg door het hof van het voegingsformulier is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en is volgens mij niet onbegrijpelijk.3. Ik wijs de steller van het middel er op dat het voegingsformulier van de benadeelde partij bij vraag 5a, waar gevraagd wordt naar de vergoeding van de schade op andere wijze bijvoorbeeld door een verzekering een streep bevat die staat voor "niet van toepassing".
3.6
In de toelichting op het middel wordt voorts geklaagd dat uit het arrest niet blijkt dat het hof heeft onderzocht en heeft vastgesteld of en zo ja tot welk bedrag [betrokkene 1] de door hem gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden, noch dat er een causaal verband is tussen enerzijds een feit waarvoor verdachte is veroordeeld en anderzijds de gestelde schade als gevolg van het verdwijnen van een hockeystick, een iPod en een autoradio uit de auto van [betrokkene 1]. Door louter te verwijzen naar de ingediende vordering, waarbij [betrokkene 1] slechts één schadepost met stukken heeft onderbouwd, heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn redenen voor het opleggen van de maatregel.
3.7
Voor de beoordeling van deze klachten is het volgende van belang.
Onder 1 is - kort gezegd - bewezenverklaard dat verdachte en zijn mededader op 22 oktober 2008 hebben gepoogd een overval te plegen op een juwelierszaak in de [a-straat] te Amsterdam, waarbij zij met een Volkswagen Golf tegen de gevel van de winkel zijn gereden en het winkelpersoneel met een vuurwapen hebben bedreigd.
De eigenaar van de auto die verdachte en zijn mededader bij de mislukte ramkraak hebben gebruikt is [betrokkene 1].4. Hij heeft op 22 oktober 2008 'Aangifte tegen onbekende dader(s) ter zake diefstal van personenauto' gedaan. Het hof heeft het proces-verbaal van de aangifte voor het bewijs gebruikt (bewijsmiddel 5), voor zover inhoudende:
"Tussen 21 oktober 2008 te 23.00 uur en 22 oktober 2008 te 11.30 werd op de openbare weg de Wibautstraat te Amsterdam weggenomen:
Personenauto Volkswagen Golf Ci 44KW U, Rood, kenteken: [AA-00-BB].
Ik heb met de politie gebeld. Ze gaven mij te kennen dat het inderdaad mijn auto was die zij hebben aangetroffen in de [a-straat] en verzochten mij spoedig aangifte doen."
De aangifte houdt voorts in dat er sportspullen in de auto liggen. Op 8 november is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] dat er ten tijde van de diefstal een hockeystick, merk GRAYS, een stratenboek, een iPod en een Sony autoradio-cd speler in zijn auto lagen. Niet wetende of deze goederen bij teruggave van de auto nog in de auto aanwezig zullen zijn of mogelijk door de daders van de ramkraak zijn gestolen, wil [betrokkene 1] dat duidelijk is welke goederen in de auto lagen.5.
Op zijn voegingsformulier heeft [betrokkene 1] vier schadeposten vermeld: reparatie auto (€ 675,-), autoradio (€ 99,-), iPod (€ 229,-) en hockeystick (€ 139,95). Als bijlagen zijn bijgevoegd een factuur voor de reparatie van de auto en de volgende verklaring:
"Autoradio: frontje lag niet meer in de auto toen ik de auto weer voor het eerst zag bij de politie. Type autoradio Sony CDX GT44 IP van 99 euro.
Ipod: leg ik normaal gesproken niet in de auto, maar ik had sinds kort de bovengenoemde autoradio waar ik mijn ipod op kon aansluiten. En ik was die dinsdag avond vergeten hem mee te nemen, stom, maar nu is ie wel weg.
Hockeystick: grays GX5000, net nieuw, lag op de achterbank. Is waarschijnlijk als slagwapen gebruikt of zoiets."
Ter terechtzitting van het hof op 22 maart 2010 heeft de voorzitter de korte inhoud medegedeeld van het voegingsformulier van [betrokkene 1], met bijlagen en een handgeschreven begeleidend schrijven, kennelijk van een administratief medewerker van de rechtbank inhoudende dat de vordering niet is behandeld op de terechtzitting in eerste aanleg, hoewel zij tijdig was ingediend. Deze stukken zijn de raadsman ter hand gesteld en hem is gelegenheid geboden ze met verdachte te bespreken. De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering en subsidiair verzocht om afwijzing van de vordering.
3.8
De onder 3.4 weergegeven voorwaarden, dat een schadevergoedingsmaatregel slechts kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer rechtstreeks heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit, impliceren dat het moet gaan om schade die is toegebracht door het in de bewezenverklaring omschreven feit, zonder dat die schade in de bewezenverklaring zelf moet zijn vermeld.6.
In casu wordt in de tenlastelegging de gestolen auto van [betrokkene 1] genoemd. Met die auto zijn verdachten tegen de pui van de juwelier gereden. Het hof heeft in de bestreden motivering tot uitdrukking gebracht dat het genoegzaam aannemelijk is geworden dat [betrokkene 1] ten gevolge van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld niet alleen schade heeft geleden doordat hij zijn auto heeft moeten laten repareren, maar ook doordat uit die auto de op het voegingsformulier genoemde goederen zijn vervreemd. De kosten, nodig om de gestolen auto te herstellen, lijken mij direct voort te vloeien uit het eerste strafbaar feit waarvoor verdachte is veroordeeld. De andere opgevoerde schadeposten missen deze directe verbinding met dat delict. Mijns inziens kan niet worden gezegd dat de poging tot diefstal met geweld in zodanig nauw verband staat met de overige gestelde schade dat deze rechtstreeks aan de eigenaar van de gestolen auto is toegebracht door dat misdrijf.7.
Het hof had naar mijn oordeel de schadevergoedingsmaatregel moet beperken tot de verplichting tot betaling van de kosten voor reparatie van de auto.
In zoverre is het middel gegrond. Het komt mij voor dat de Hoge Raad zelf de schadevergoedingsmaatregel kan vaststellen op dat reparatiebedrag.
4
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch enkel voor zover het betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1142,95, het aan de Staat te betalen bedrag ten behoeve van van het slachtoffer zal bepalen op € 675 en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑05‑2012
In cassatie wordt niet betwist dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd, zonder dat dit ter terechtzitting aan de orde is geweest. Zie HR 20 november 2007, LJN BB2695
Anders ingeval van een uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die een voorlopig karakter heeft. Vgl. de regeling omtrent het toewijzen van de vordering van een benadeelde partij naast een toegekende uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (HR 20 april 2004, NJ 2004, 493).
Uit de stukken valt op te maken dat de auto is inbeslaggenomen en teruggegeven aan [betrokkene 1].
Zowel de aangifte van 22 oktober 2008 als de aanvullende aangifte bevindt zich bij de stukken van het geding. Zij zijn met een nietje gehecht aan het voegingsformulier van de benadeelde partij.
Corstens, G.J.M. (2008), Het Nederlands strafprocesrecht, p.84; Noyon-Langemeijer-Remmelink, aant. 4 bij art. 36f Sr.
Anders dan in HR 29 januari 2002, LJN AD7013 en in HR 30 maart 2004, LJN AO3291.
Uitspraak 29‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Het Hof heeft de sv-ma o.a. opgelegd voor de schade die de b.p. heeft geleden a.g.v. de omstandigheid dat hem in eigendom toebehorende goederen die zich in de auto bevonden daaruit bleken te zijn verdwenen. ’s Hofs kennelijke oordeel dat die schade, a.g.v. de diefstal van de - bij het bewezenverklaarde feit gebruikte - auto, redelijkerwijs aan verdachte moet worden toegerekend, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/04338
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2010, nummer 23/000901-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.142,95, het aan de Staat te betalen bedrag ten behoeve van het slachtoffer zal bepalen op € 675,- en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel door het Hof ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 oktober 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen horloges en/of sieraden toebehorende aan [A], perceel [a-straat 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hij met zijn mededader
- -
met een personenauto, Volkswagen Golf, kenteken [AA-00-BB], tegen de gevel van de winkel [A] is gereden en
- -
vuurwapens, in elk geval met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gericht en (één van hen) daarbij het vuurwapen heeft doorgeladen, terwijl de uitvoering van genoemd misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"2.
Een proces-verbaal van 22 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal (...) houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik ben werkzaam als beveiligingsmedewerker bij juwelier [A], gevestigd aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Op woensdag 22 oktober 2008 bevond ik mij in de winkel. Klanten kunnen niet zomaar de winkel binnenlopen. Ik doe persoonlijk, met een afstandsbediening, de winkeldeur open. Vandaag bevonden zich ook in de winkel de winkelmanager en de schoonmaker. Omstreeks 10.00 uur hoorde ik een harde klap. Ik zag een rode VW Golf tegen de gevel van onze winkel staan. Ik zag een man met een bivakmuts staan (verder te noemen: NN1). Ik zag dat hij in zijn hand een vuurwapen hield. Ik zag dat hij voor de toegangsdeur van onze winkel ging staan. Ik zag dat hij dit vuurwapen doorlaadde. Ik zag dat hij de slede naar achteren trok. Het pistool was zwart van kleur. Ik zag dat hij dit wapen op mij richtte. De afstand tussen ons was ongeveer drie meter. Op dat moment zag ik rechts van deze VW Golf een tweede persoon staan (verder te noemen: NN2). Ik zag dat hij een bivakmuts droeg. Even later zag ik ze beiden wegrennen. De gevel van de winkel is goed beveiligd, waardoor het ze niet gelukt is binnen te komen.
(...)
5.
Een ongetekend proces-verbaal inhoudende een Aangifte tegen onbekende dader(s), ter zake van diefstal van personenauto, opgemaakt door [verbalisant 2] op 22 oktober 2008. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Tussen 21 oktober 2008 te 23.00 uur en 22 oktober 2008 te 11.30 uur werd op de openbare weg de Wibautstraat te Amsterdam weggenomen:
- -
personenauto Volkswagen Golf Cl 44 Kw U, Rood, kenteken: [AA-00-BB].
Ik heb met de politie gebeld. Ze gaven mij te kennen dat het inderdaad mijn auto was die zij hebben aangetroffen in de [a-straat] en verzochten mij spoedig aangifte te doen."
2.3.1.
Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 1.142,95 ten behoeve van [betrokkene 1] en bevolen dat voor het geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 dagen.
2.3.2.
Het Hof heeft onder het opschrift "Oplegging van straf en maatregel" het volgende overwogen:
"(...) Verdachte, die ten tijde van het plegen van de poging tot overval nog maar net de leeftijd van 18 jaar had bereikt, heeft samen met een ander en voorzien van vuurwapens of daarop gelijkende voorwerpen, een mislukte overval op een juwelier in Amsterdam gepleegd. Hij en zijn mededader hebben met een gestolen auto de pui van de juwelier geramd en het aanwezige personeel bedreigd met een vuurwapen. Door aldus te handelen heeft de verdachte materiële schade veroorzaakt en een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
(...)
In het dossier bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij van [betrokkene 1]. Deze heeft een vordering ingediend van in totaal € 1.142,95 ter zake van materiële schade veroorzaakt door het onder 1 bewezengeachte feit. Aan de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2010 een afschrift hiervan ter hand gesteld. De verdediging heeft hiervan kennis kunnen nemen.
De vordering van [betrokkene 1] voornoemd is blijkens een ontvangststempel, op het parket ingekomen op 21 januari 2009, dat wil zeggen één dag voor de terechtzitting in eerste aanleg op 22 januari 2009, maar kennelijk vanwege een omissie niet in het dossier gevoegd, waardoor dit formulier tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet in het dossier aanwezig was en de rechtbank niet op deze vordering heeft kunnen beslissen.
In hoger beroep heeft [betrokkene 1] zich niet (opnieuw) gevoegd.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden ontvangen in haar vordering. Nu echter is komen vast te staan dat [betrokkene 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden als vermeld in evengenoemd voegingsformulier, acht het hof termen aanwezig de verdachte de verplichting op te leggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), tot betaling van € 1.142,95 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met dien verstande dat de duur van vervangende hechtenis zal worden verminderd naar de mate van het onderlinge regres van de hoofdelijk aansprakelijke daders.
(...)"
2.3.3.
Het hiervoor bedoelde voegingsformulier benadeelde partij houdt in:
"De totale schade bestaat uit de volgende posten:
- 1.
Reparatie auto € 675,-
- 2.
Autoradio € 99,-
- 3.
Ipod € 229,-
- 4.
Hockeystick € 139,95
Totaal € 1.142,95."
Een bijlage bij dit voegingsformulier houdt in:
"Autoradio: frontje lag niet meer in de auto toen ik de auto weer voor het eerst zag bij de politie. Type autoradio Sony CDX GT44 IP van 99 euro.
Ipod: leg ik normaal gesproken niet in de auto, maar ik had sinds kort de bovengenoemde autoradio waar ik mijn ipod op kon aansluiten. En ik was die dinsdag avond vergeten hem mee te nemen, stom, maar nu is ie wel weg.
Hockeystick: grays GX5000, net nieuw, lag op de achterbank. Is waarschijnlijk als slagwapen gebruikt of zoiets."
2.4.1.
Art. 36f Sr luidt:
"1.
Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2.
De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
(...)"
2.4.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1992, Stb. 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Wet Terwee)
houdt onder meer in:
"1.8.
(...) De voegingsprocedure is een procedure waarlangs de benadeelde partij binnen het strafproces over een zuiver civielrechtelijk geschil een beslissing van de rechter kan afdwingen. Deze procedure berust (...) op zuiver proces-economische overwegingen. De schadevergoedingsmaatregel daarentegen is een sanctie. De rechter kan deze sanctie, binnen de grenzen die het materiële strafrecht stelt, naar eigen goeddunken toepassen.
(...)
3.5.
Het wetsvoorstel stelt in artikel 36f, tweede lid, als voorwaarde voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dat de verdachte jegens het slachtoffer naar de criteria van het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. (...)
Het vereiste dat de schadevergoedingsmaatregel alleen mag worden opgelegd als de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade, betekent dat zowel de aard als de omvang van de maximaal te vergoeden schade volgens de criteria van het burgerlijk recht moet worden vastgesteld."
(Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 7, 8 en 19)
2.5.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op 22 oktober 2008 omstreeks 10.00 uur tegen de gevel van de winkel [A] te Amsterdam zijn gereden met een aan [betrokkene 1] toebehorende auto die tevoren, te weten op enig moment na 21 oktober 2008 te 23.00 uur, te Amsterdam was gestolen.
2.6.
In de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de verdachte en zijn mededader die auto hadden gestolen. Dat oordeel is gelet op het korte tijdsverloop dat is verstreken tussen het tijdstip van de diefstal en de aanrijding tegen de winkelgevel en voorts in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep geen verklaring heeft gegeven hoe hij en zijn mededader in het bezit van de gestolen auto zijn gekomen, niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde gedraging aan de auto van [betrokkene 1] is toegebracht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Het Hof heeft de schadevergoedings-maatregel voorts ook opgelegd voor de schade die [betrokkene 1] heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat hem in eigendom toebehorende goederen die zich in de auto bevonden, daaruit bleken te zijn verdwenen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat die schade, als een gevolg van de diefstal van de - bij het bewezenverklaarde feit gebruikte - auto, redelijkerwijs aan de verdachte moet worden toegerekend, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.8.
Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
2.9.
Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 21 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 mei 2012.