HR, 09-12-2014, nr. 14/03561
ECLI:NL:HR:2014:3545
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-12-2014
- Zaaknummer
14/03561
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3545, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑12‑2014; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0516
Uitspraak 09‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Ongegronde herzieningsaanvraag. In de aanvraag wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde, tegenover de politie afgelegde verklaring van X van 22 juli 2009. Deze verklaring houdt - kort samengevat - in dat X terugkomt op een passage in zijn eerdere tot het bewijs gebezigde verklaring van 27 februari 2004. Uit ’s Hofs overwegingen kan worden afgeleid dat het Hof de betrokkenheid van de aanvrager bij het strafbare feit niet uitsluitend heeft doen steunen op de herkenning van de aanvrager door X, maar tevens op andere gebezigde bewijsmiddelen, waaronder meer i.h.b. de voor het bewijs gebezigde verklaringen van anderen dan X. Aan het aangevoerde kan derhalve, mede gelet op hetgeen het Hof in zijn bewijsvoering heeft vastgesteld, niet het ernstig vermoeden worden ontleend dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest.
Partij(en)
9 december 2014
Strafkamer
nr. 14/03561 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2006, nummer 20/007773-05, ingediend door mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 13 januari 2005 – de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2004 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden MDMA en pillen (bevattende MDMA), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I."
3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte, met verwijzing naar hetgeen door de rechter in eerste aanleg hieromtrent is overwogen, aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte - gelijk de eerste rechter heeft gedaan - dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Naar aanleiding van CIE-informatie, inhoudende dat op een bedrijf in Waspik, aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt het perceel van medeverdachte [medeverdachte]) een vrachtwagen stond met daarop twee zeecontainers, waarin zich voorheen chemicaliën en materialen om chemicaliën te bewerken bevonden, heeft er op 30 januari 2004 een doorzoeking door de politie plaatsgevonden, waarbij een vrachtwagen met daarop vastgelast twee blauwe containers is aangetroffen.
Bij onderzoek aan de containers bleek dat er zich in die containers grote hoeveelheden MDMA bevonden, alsmede een grote hoeveelheid pillen (bevattende MDMA), andere stoffen, apparatuur en een laboratoriumopstelling voor de productie van synthetische drugs.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hoeveelheden MDMA en pillen (bevattende MDMA), acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden - welke uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn komen vast te staan - van belang.
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de inbeslaggenomen vrachtwagen, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], op naam van [aanvrager] (het hof begrijpt: verdachte) was gesteld, hetgeen door verdachte is bevestigd in zijn verklaring bij de politie d.d. 4 februari 2004, waarin hij stelt dat hij zijn vrachtwagen op het terrein van medeverdachte [medeverdachte] op het perceel [a-straat 1] te Waspik aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, teneinde twee containers buiten de loods van [medeverdachte] te brengen.
Ook is voor het hof komen vast te staan dat de twee blauwe containers aan [medeverdachte] toebehoorden, hetgeen [medeverdachte] in zijn verklaring bij de politie d.d. 4 februari 2004 heeft bevestigd.
Voorts is vast komen te staan dat de twee containers gedurende langere tijd in een loods van medeverdachte [medeverdachte] hebben gestaan. Deze loods bevond zich op het terrein van [medeverdachte]. Het terrein van [medeverdachte] is door hekken omgeven en [medeverdachte] is degene die over sleutels van het terrein en van de loods op het terrein beschikt.
Met betrekking tot de gebeurtenissen rondom de "natte HISWA" in september 2003 acht het hof het navolgende van belang.
Werknemers van medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij in september 2003, toen zij terugkwamen van de "natte HISWA" en 's avonds het terrein van [medeverdachte] betraden, twee mannen hebben gezien, waarvan één man een witte overall droeg. Een van de twee aangetroffen mannen heeft aan de werknemers verteld dat hij zojuist medeverdachte [medeverdachte] aan de telefoon had en dat deze hem niet had gezegd dat er die avond nog werknemers zouden komen. Daarnaast heeft één van de werknemers van [medeverdachte], getuige [getuige 1], de verdachte bij die gelegenheid in de loods gezien. Een andere werknemer van [medeverdachte], getuige [getuige 2], heeft bij die gelegenheid gezien dat een van die twee mannen in de loods bij de twee containers stond. Weer een andere werknemer, getuige [getuige 3], heeft bij die gelegenheid gehoord dat een containerdeur in de loods werd dichtgegooid.
Uit het voorgaande maakt het hof op dat verdachte met medeweten van medeverdachte [medeverdachte] die avond op het terrein aanwezig was én bemoeienis met de containers heeft gehad.
Voorts is ten aanzien van de inhoud van de containers komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte
[medeverdachte] - blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2006 - gezamenlijk een aantal jerrycans in een van de containers hebben geplaatst. Verdachte heeft hierover op 6 februari 2004 bij de politie verklaard dat hij bij die gelegenheid in de container heeft gekeken en dat hij heeft gezien dat er zich spullen, waaronder jerrycans, een betonmolen e.d. in de container bevonden. In zijn verklaring bij de politie d.d. 28 juli 2004 heeft verdachte gedetailleerder verklaard over de inhoud van de containers. Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat verdachte in beide containers is geweest én dat de inhoud van beide containers volgens hem globaal gezien overeenkomt met de spullen op de hem door de politie getoonde foto's.
Verdachte heeft tevens in zijn verklaring bij de politie d.d. 5 februari 2004 verklaard dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij het bevestigen van de twee blauwe containers op de vrachtwagen van verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2005 heeft verdachte verklaard dat hij tezamen met medeverdachte [medeverdachte] de containers vanuit de loods van [medeverdachte] naar een plaats buiten het terrein van [medeverdachte] heeft verplaatst. De twee containers zijn door verdachte, met medeweten van [medeverdachte], vastgelast op de vrachtwagen. Dit wordt bevestigd door enkele getuigen, die verklaren dat de vrachtwagen met daarop de twee containers enige tijd in de loods heeft gestaan, alvorens hij in zijn geheel - en op enig moment aan elkaar vastgelast - buiten het terrein van medeverdachte [medeverdachte] is verplaatst.
Voorts heeft de politie bij de doorzoeking op 30 januari 2004 bij onderzoek naar de inhoud van de containers een volgelaatsmasker aangetroffen met daarop DNA-materiaal van verdachte.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hoeveelheden MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, aanwezig heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer."
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde, tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige 1] van 22 juli 2009. Deze verklaring houdt - kort samengevat – in dat [getuige 1] terugkomt op de passage in zijn eerdere tot het bewijs gebezigde verklaring van 27 februari 2004 voor zover inhoudende dat hij de man heeft herkend "als zijnde de man die ik op de foto had gezien", met welke man [getuige 1] de aanvrager bedoelde. [getuige 1] heeft, aldus deze nieuwe verklaring, de aanvrager niet herkend toen hij in september 2003 "van de Hiswa" terugkwam.
4.3.
Uit 's Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen kan worden afgeleid dat het Hof de betrokkenheid van de aanvrager bij het aanwezig hebben van MDMA - productiemiddelen, grondstoffen en voorraden gereed product daarvoor bevonden zich in de containers – niet uitsluitend heeft doen steunen op de herkenning van de aanvrager door [getuige 1], maar tevens op andere gebezigde bewijsmiddelen, waaronder meer in het bijzonder de voor het bewijs gebezigde verklaringen van anderen dan [getuige 1], die de aanvrager van een politiefoto hebben herkend als de man die zij op gezette tijden op het bedrijfsterrein van [medeverdachte] hebben gezien.
Aan het aangevoerde kan derhalve, mede gelet op hetgeen het Hof in zijn bewijsvoering heeft vastgesteld, niet het ernstig vermoeden worden ontleend dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2014.
Mrs. Balkema en Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.