Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.6.5.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2021, nr. 21-003856-18
ECLI:NL:GHARL:2021:1783
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-02-2021
- Zaaknummer
21-003856-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1783, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑02‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:2475
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen. Overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het OM. Overwegingen ten aanzien van gewoontewitwassen. Door verdachten aangedragen leningen, schenkingen, inkomsten uit arbeid, winsten uit verkoop van paarden en inkomsten uit de exploitatie van bedrijven zijn door het hof gedeeltelijk als legale en gedeeltelijk als illegale inkomsten meegenomen in de uitgebreide kasopstelling. Ten aanzien van een bedrag van € 684.899,- is het hof van oordeel dat ten aanzien van deze feitelijke uitgaven van verdachten geen legale inkomsten ten grondslag liggen en dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Veroordeling ter zake van medeplegen van gewoontewitwassen en twee maal valsheid in geschrifte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003856-18
Uitspraak d.d.: 22 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2018 met parketnummer 18-830050-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 februari 2020, 27 januari 2021, 22 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is door de rechtbank veroordeeld ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2014, in de gemeente [naam gemeente 1] en/of in de gemeente [naam gemeente 2] en/of elders in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die medeverdachte(n), althans alleen, van een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer schenkingen, althans geldbedragen tot een totaal van ongeveer 47.000,- euro, afkomstig van [naam schoonvader] en/of [naam schoonmoeder] (deelonderzoek 1)
- een of meer loonbetalingen in 2009, althans geldbedragen, tot een totaal van ongeveer 12.764,- euro, afkomstig van [naam bedrijf 1] (deelonderzoek 2)
- een of meer loonbetalingen in 2010, althans geldbedragen, tot een totaal van ongeveer 46.969,- euro, afkomstig van [naam bedrijf 1] (deelonderzoek 2)
- een of meer loonbetalingen in 2011, althans geldbedragen, tot een totaal van ongeveer 16.439,- euro, afkomstig van [naam bedrijf 2] (deelonderzoek 2)
de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte en/of verdachte’s medeverdachte(n), wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit het misdrijf;
2.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2014, in de gemeente [naam gemeente 1] en/of in de gemeente [naam gemeente 2] en/of elders in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die andere medeverdachte(n), althans alleen, een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedragen tot een totaal van ongeveer 1.115.527,- euro, zijnde het onverklaarbare verschil tussen uitgaven en vastgestelde (legale) inkomsten
- de woning [woonadres] te [woonplaats] , een of meer auto's (van het merk Mercedes Benz), een jetski, een sloep
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een of meer van) genoemd(e) voorwerp(en), gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachte's medeverdachte(n) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
3.(deelonderzoek 4)
hij in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente [naam gemeente 3] , althans in tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals of vervalst geschrift, te weten een "verkoop overeenkomst paard", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd geschrift door of namens verdachte en/of zijn medeverdachte(n) als productie 19 is ingebracht bij (de griffie van) de arrondissementsrechtbank te [naam gemeente 3] ter ondersteuning en/of onderbouwing van een door of namens verdachte en/of zijn medeverdachte ingediend klaagschrift ex. artikel 552a SV
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in/op genoemd geschrift in strijd met de waarheid was aangegeven/opgenomen dat - zakelijk weergegeven - verdachte op 30 september 2009 een paard met chipnummer [nummer] had verkocht aan [naam 1] van [naam bedrijf 3] voor een bedrag van euro 39300.00 en/of welke verkoop tot stand was gekomen door bemiddeling van [naam 2] , en/of welk geschrift was voorzien van verdachte's handtekening en/of de handtekening van die [naam 2] en/of de handtekening van die [naam 1] , althans een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van verdachte en/of van die [naam 2] en/of van die [naam 1] ;
4.(deelonderzoek 5)
hij in of omstreeks de maand april 2012, te [plaatsnaam 1] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van (een) vals(e) of vervalst(e) kwitanties, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken en/of dat doen gebruikmaken hierin dat genoemd(e) kwitanties(s) door of namens verdachte en/of zijn medeverdachte(n) als productie(s) 20(2) en 20(4) zijn/is ingebracht bij (de griffie van) de arrondissementsrechtbank te [plaatsnaam 1] ter ondersteuning en/of onderbouwing van een door of namens verdachte en/of verdachte's medeverdachte(n) ingediend klaagschrift ex. artikel 552a SV,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- in/op (een van) genoemde kwitantie(s), in strijd met de waarheid, was vermeld dat - zakelijk weergegeven - een persoon, genaamd [naam 3] op 3 april 2009 een bedrag van 3.000,- euro had ontvangen van verdachte voor de verkoop van Paard [naam paard 1] , [nummer] aan verdachte, terwijl die kwitantie was voorzien van verdachte's handtekening en de handtekening van die [naam 3] , althans een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die van verdachte en en/of van die [naam 3]
- in/op (het ander van) genoemde kwitantie(s), in strijd met de waarheid, was vermeld dat - zakelijk weergegeven - verdachte op 6 november 2009 een bedrag van 13.000,- euro had ontvangen van een persoon, genaamd [naam 3] , voor de aankoop van Paard [naam paard 1] , [nummer] door genoemde [naam 3] , terwijl die kwitantie was voorzien van verdachte's handtekening en de handtekening van die [naam 3] , althans een handtekening die door moest gaan voor de handtekening van die van verdachte en/of van die [naam 3] .
Indien in de tenlastelegging – kennelijke – taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Zo leest het hof net als de rechtbank in het onder 2 tenlastegelegde de zinsnede “1.115.527,- euro” als “€ 1.115.641,-”. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het Openbaar Ministerie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Door processuele onzorgvuldigheden van het Openbaar Ministerie in eerste aanleg is het recht op een eerlijk proces van verdachte en zijn medeverdachte geschonden. In eerste aanleg is een groot deel van het originele dossier zoekgeraakt. Door het Openbaar Ministerie zijn kopieën hiervan aan het dossier toegevoegd. Doordat op lang niet alle kopieën is vermeld dat deze conform origineel zijn, is het dossier oncontroleerbaar op echtheid. Hierdoor wordt het wettelijke systeem in de kern geraakt, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de stukken waarvan niet evident blijkt dat zij een kopie conform het origineel zijn, moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘the proceedings as a whole were not fair’.1.
Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Ook bij bewijsuitsluiting gaat het om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv en van de omstandigheden van het geval.
Tijdens de regiezitting bij de rechtbank op 31 oktober 2016 heeft de officier van justitie aangegeven dat een deel van het originele dossier is zoekgeraakt. Dit betreft een deel van de mappen/ordners met het originele politieproces-verbaal van het onderzoek [naam onderzoek] en is tot op heden niet teruggevonden. De officier van justitie heeft op de zitting van de rechtbank van 31 oktober 2016 aangegeven dat dit is hersteld door het maken van kopieën conform het origineel. Uit het vonnis van de rechtbank van 25 juni 2018 volgt dat deze kopieën zijn gemaakt door het maken van nieuwe prints van het dossier.
Het hof heeft geconstateerd dat op elke bundel met kopieën per zoekgeraakte ordner op de achterkant een waarmerking voor ‘kopie conform’ is aangebracht. Verder is er geen enkele aanwijzing dat deze kopieën afwijken van het origineel. Niet gesteld of gebleken is dat het dossier incompleet zou zijn omdat bepaalde onderdelen van het dossier die men wel verwacht aan te treffen, bijvoorbeeld door de inhoudsopgave, niet in het dossier zitten. Het zoekraken van een deel van het originele dossier is aan te merken als een verzuim. Het hof acht dit verzuim echter hersteld door het in eerste aanleg voegen van de voor ‘kopie conform’ gewaarmerkte kopieën van het originele dossier. Niet is gesteld of gebleken dat de aan het dossier toegevoegde kopieën van de ontbrekende ordners niet identiek zijn aan het zoekgeraakte deel van de originele ordners. Gelet op al het voorgaande houdt het hof het ervoor dat de gewaarmerkte kopieën een identieke weergave zijn van de originele ordners, zodat aan deze kopieën dezelfde bewijskracht als aan het origineel toekomt. In zoverre is het verzuim hersteld en zijn er geen gronden voor een sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De raadsman heeft subsidiair betoogd, op dezelfde gronden van het ontvankelijkheidsverweer, dat het ontbrekende gedeelte van de ordners dat opnieuw in kopievorm is aangeleverd, niet voor het bewijs van het tenlastegelegde mag worden gebruikt, zodat vrijspraak moet volgen. Het hof verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als waarop het ontvankelijkheidsverweer is verworpen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De in deze zaak onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zien op het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2014. [verdachte] en zijn [medeverdachte] , hierna omwille van de leesbaarheid aangeduid als [verdachte] en [medeverdachte] , hebben deze feiten ontkend.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van de onder 2 tenlastegelegde roerende goederen (auto’s, een jetski en een sloep). Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de lening van de ouders van [medeverdachte] van € 38.500,- (deelonderzoek 1), de inkomsten uit [naam bedrijf 5] van € 125.300,- (deelonderzoek 7) en de inkomsten uit de exploitatie van [naam bedrijf 6] van € 56.201,- (deelonderzoek 11) als legale inkomsten aan te merken in de uitgebreide kasopstelling.
Uit de uitgebreide kasopstelling, waarin de resultaten van de 11 deelonderzoeken zijn verwerkt, is vervolgens gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte] een onverklaarbaar vermogen van € 567.003,- hebben. Ten aanzien van dit bedrag kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft en derhalve kan een criminele herkomst hiervan als enige aanvaardbare verklaring gelden. [verdachte] en [medeverdachte] hebben dit geldbedrag uitgegeven, overgedragen en gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] en [medeverdachte] moeten worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de voorwerpen zoals opgenomen in de tenlastelegging van misdrijf afkomstig zijn. [verdachte] en [medeverdachte] hebben immers concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd waaruit blijkt dat het om legale inkomsten ging. De uitgaven van [verdachte] en [medeverdachte] kunnen worden verantwoord door hun legale inkomsten. Het nadere onderzoek door het Openbaar Ministerie heeft deze verklaringen en de onderbouwing daarvan niet weerlegd. Er is dan ook niet voldaan aan het vereiste dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat het dus niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Juridisch kader
Het hof stelt vast dat het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het onverklaarbare vermogen van [verdachte] en [medeverdachte] en een bepaald misdrijf (het brondelict). Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat het geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de hoeveelheid geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bewijsmiddelen2. en bewijsoverwegingen
Vermoeden van witwassen
Op 1 juli 2011 is een strafrechtelijk onderzoek naar (georganiseerde) hennepteelt gestart onder de naam [naam onderzoek] . In dit onderzoek werd [verdachte] als één van de hoofdverdachten aangemerkt onder meer naar aanleiding van meerdere meldingen bij het Team Criminele Inlichtingen – waarin [verdachte] in verband wordt gebracht met de verdenking van strafbare feiten ten aanzien van hennep – en een politieonderzoek betreffende een concrete verdenking ten aanzien van hennepteelt in 2009/2010.3.
Tijdens het onderzoek ontstond tegen [verdachte] en [medeverdachte] een sterke verdenking van witwassen, vanwege – kort gezegd – onverklaarbaar vermogen. Uit het onderzoek bleek dat [verdachte] en [medeverdachte] slechts een beperkt legaal inkomen genoten, te weten een bijstandsuitkering, terwijl een – in relatie tot dit geringe legale inkomen – disproportioneel uitgaven- en bestedingspatroon werd vastgesteld. Verder bleken [verdachte] en [medeverdachte] substantiële vermogensbestanddelen te bezitten en grote investeringen te hebben gedaan, terwijl zij daarnaast ook nog de (reguliere) kosten van levensonderhoud van hun gezin met zes kinderen moesten voldoen. De getraceerde uitgaven en bestedingen konden uit het beperkte legale inkomen niet worden verklaard.
Op basis van deze bevindingen werd het onderzoek tegen [verdachte] en [medeverdachte] onder de naam [naam onderzoek] voortgezet dan wel gestart op verdenking van witwassen. Eind januari 2012 werd een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ingesteld, onder meer gericht op de beantwoording van de vraag of [verdachte] en [medeverdachte] met dit witwassen (op geld waardeerbaar) wederrechtelijk voordeel hadden verkregen en zo ja tot welk bedrag. In het kader van dit SFO vond op 31 januari 2012 in de woning van verdachten op het adres [woonadres] te [woonplaats] een doorzoeking plaats. Hierbij werd op verschillende vermogensbestanddelen van verdachten conservatoir voordeelsbeslag gelegd. Dit in verband met verhaal van een eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben op 12 april 2012 een klaagschrift tegen deze inbeslagneming ingediend bij de rechtbank [naam gemeente 3] . Hierin hebben [verdachte] en [medeverdachte] verklaard over de totstandkoming van hun vermogen. Als bijlagen zijn verscheidene documenten gevoegd waaruit de legale totstandkoming van hun vermogen moest blijken.4.Op basis van het klaagschrift en de daarbij gevoegde documenten is het Openbaar Ministerie deelonderzoeken gestart.
Op basis van de uitkomsten van deze deelonderzoeken en het SFO is volgens de methode van de uitgebreide kasopstelling door het Openbaar Ministerie berekend dat [verdachte] en [medeverdachte] over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 een bedrag van € 1.115.641,- méér hebben uitgegeven dan zij in die periode legaal ter beschikking hadden. De totale contante en girale uitgaven van [verdachte] en [medeverdachte] zijn afgezet tegen hun beschikbare legale gelden. Uit deze kasopstelling volgt een groot verschil tussen de legale inkomsten en de uitgaven van [verdachte] en [medeverdachte] , namelijk € 1.115.641,-. Het hof stelt vast dat de verdediging de in de uitgebreide kasopstelling opgenomen girale en contante uitgaven niet heeft betwist. Naar het oordeel van het hof kunnen deze bedragen als vaststaand worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden in dit geval het vermoeden van witwassen en ligt het op de weg van [verdachte] en [medeverdachte] om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van deze geldbedragen.
Tegen deze achtergrond wordt hierna per deelonderzoek bezien of de door [verdachte] en [medeverdachte] in het klaagschrift aangedragen leningen, schenkingen, inkomsten uit arbeid, winsten uit verkoop van paarden en inkomsten uit de exploitatie van bedrijven als legale inkomsten kunnen worden aangemerkt en als zodanig in de uitgebreide kasopstelling moeten worden opgenomen.
Deelonderzoek 1: schenkingen en lening van de ouders van [medeverdachte]
Schenkingen van (schoon-)ouders
Ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen hebben [verdachte] en [medeverdachte] aangevoerd dat zij schenkingen hebben ontvangen van de ouders van [medeverdachte] (hierna: de (schoon)ouders). Betoogd is dat door de (schoon-)ouders in de periode tussen december 2008 en december 2010 vier schenkingen zijn gedaan aan [verdachte] en [medeverdachte] en hun kinderen. Dit voor een totaalbedrag van € 47.000,- en bestaande uit:
- -
€ 22.000,- op 8 december 2008;
- -
€ 10.000,- op 30 december 2009, betreffende € 2.500,- per kleinkind;
- -
€ 10.400,- op 1 november 2010, betreffende € 2.600,- per kleinkind en
- -
€ 4.600,- op 1 november 2010.5.
Door de (schoon-)vader ( [naam schoonvader] ) is op 26 maart 2012 schriftelijk aangegeven dat het geschonken geld volledig afkomstig is uit het privé-geld van hem en zijn vrouw.6.Uit analyse van de drie bankrekeningen van de (schoon-)ouders is gebleken dat in de periode 2005 tot en met 2013 in totaal € 56.249,- contant is gestort.7.Onduidelijk is wat de herkomst van deze stortingen is, aangezien volgens de fiscale gegevens alle legale inkomstenbronnen – loon uit dienstverband, pensioenuitkeringen en AOW – per bank binnenkwamen.8.De stortingen betreffen vaak grote bedragen van meer dan € 500,-, waarbij ook gebruik is gemaakt van ongebruikelijke coupures, namelijk van 500 eurobiljetten.9.In de jaren 2007, 2008 en 2009 is het totaalbedrag aan stortingen bovendien beduidend hoger dan in de jaren daarvoor en daarna. Zo blijkt uit een analyse van de betaalrekeningen dat in deze jaren 15 keer een bedrag van meer dan € 500,- contant is gestort bij de Rabobank10.en 5 keer bij de ABN AMRO Bank.11.
De (schoon-)vader heeft in zijn verhoor als verdachte aangegeven dat de contante stortingen hebben bestaan uit een deel van de jaarlijkse opbrengst van gespaarde 2 euromunten van € 750,-, een deel van de jaarlijkse opbrengst uit Marktplaatsverkopen van ongeveer
€ 1.000,- à € 2.000,- en een deel van de jaarlijkse opbrengst van gespaarde supermarktzegels waar zij jaarlijks zo’n 12 tot 15 boekjes van wisten te sparen. Ten aanzien van de schenkingen heeft de (schoon-)vader in eerste instantie verklaard dat hij ‘een’ schenking heeft gedaan aan [medeverdachte] . Hij dacht dat het bij één schenking is gebleven. Later verklaarde de (schoon-)vader desgevraagd dat hij ook een schenking heeft gedaan aan de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] . Geconfronteerd met de contante stortingen merkt hij op dat hij zo uit zijn hoofd niet weet hoe hij aan dit contante geld komt en dat hij het hoge totaalbedrag aan contante stortingen ‘vreemd’ vindt. Hij verklaart dat ‘het niet kan’ dat er contant geld is gestort op de spaarrekening [rekeningnummer] en dat hij niet snapt wat er is gebeurd. Verder verklaart hij dat hij contant geld stort op zijn rekening omdat hij geen contant geld in huis wil hebben. Geconfronteerd met de contante opnamen kan de (schoon-)vader niet verklaren waarvoor hij dit geld contant heeft opgenomen. Hij oppert dat hij auto’s heeft aangekocht en verkocht.12.
De (schoon-)moeder ( [naam schoonmoeder] ) heeft in haar verhoor als verdachte verklaard nimmer contante stortingen te doen op hun bankrekeningen. Ze gelooft niet dat het om contante stortingen ging in plaats van overboekingen. Over de contante opnamen kan ze eveneens geen verklaring geven. Ook de (schoon)moeder spreekt aanvankelijk over één schenking aan [medeverdachte] . Van de schenkingen aan de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] weet zij niets.13.
Uit onderzoek is verder gebleken dat de contante stortingen niet kunnen zijn gedaan naar aanleiding van de contante opnames in die periode van in totaal € 55.172,-. Geconstateerd is dat de aan- en verkopen van voertuigen door de (schoon-)vader veelal contant zijn betaald en dat er in totaal over de periode 2006 t/m 2013 voor een bedrag van ongeveer € 31.350,- contant is bijbetaald.14.Hieruit volgt dat van de contante stortingen van in totaal € 56.249,- die in de periode 2006-2013 op de bankrekeningen van de (schoon-)ouders zijn gedaan, slechts een bedrag van circa € 11.496,-15.kan worden verklaard en dat daarmee een bedrag van € 44.753,- aan contante stortingen op de bankrekeningen van de (schoon-)ouders onverklaard is gebleven.
Gelet op al het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schenkingen die door de (schoon-)ouders aan verdachten en hun kinderen zijn gedaan een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst hiervan als enige aanvaardbare verklaring daarvan kan gelden. Dit brengt met zich dat deze schenkingen niet als legale inkomsten van verdachten worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling.
Leningen van (schoon-)ouders
Naast de door de (schoon-)ouders verstrekte schenkingen, hebben zij op 17 juni 2009 aan [verdachte] en [medeverdachte] een lening verstrekt van € 20.000,- en op 19 april 2012 van € 38.500,-. De laatste lening was ten behoeve van de aankoop door [medeverdachte] van het bedrijfspand [adres 1] te [plaatsnaam 2] .
Met de rechtbank is het hof ten aanzien van deze leningen van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat deze een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring daarvan kan gelden. Hoewel er, zoals hiervoor ook ten aanzien van deelonderzoek 1 door het hof is vastgesteld, is gebleken van onduidelijke contante stortingen op de bankrekeningen van (schoon)ouders, kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de lening van € 20.000,- een legale herkomst heeft. Bovendien volgt uit het dossier dat deze lening geheel is terugbetaald aan de (schoon-)ouders en dat daarmee niet gesproken kan worden van inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] . Door de terugbetaling van de lening zijn de kosten en inkomsten van gelijke hoogte, en wordt deze lening niet in de uitgebreide kasopstelling meegenomen.
Wat betreft de lening van € 38.500,- kan eveneens niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat deze een legale herkomst heeft, nu hiervoor een hypothecaire lening is afgesloten door de (schoon-)ouders. Dit brengt met zich dat de lening van € 38.500,- als legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] in de uitgebreide kasopstelling worden meegenomen.
Deelonderzoek 10: Schenkingen uit Turkije
Ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen hebben [verdachte] en [medeverdachte] aangevoerd dat zij en hun kinderen in de periode tussen 2009 en 2011 schenkingen hebben ontvangen van de in Turkije woonachtige moeder van [verdachte] , [naam 4] . Deze schenkingen betroffen in totaal afgerond € 282.482,- (€ 242.501,89 aan de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte]16.en € 39.980,- aan [verdachte] en [medeverdachte]17.). Door [verdachte] en [medeverdachte] is gesteld dat [naam 4] deze schenkingen heeft kunnen doen doordat zij op 12 september 2007 een commerciële taxi (handelstaxivergunning) van de vader van [verdachte] heeft verkocht voor een bedrag van € 180.976,- en op 10 juli 2009 een stuk grond aan de familie [naam familie] voor een bedrag van TL255.000 (omgerekend € 120.580,-). Ook ontving zij nog huurinkomsten.
Uit het onderzoek18.dat door de Turkse justitiële autoriteiten is gedaan naar aanleiding van het rechtshulpverzoek d.d. 8 mei 2013, is het volgende gebleken.
Taxi(vergunning)
Bij het klaagschrift is een vertaling van een verklaring overgelegd, inhoudende de verkoop van een taxi met kenteken [nummer kenteken] model Renault (blz. 184). Op 7 juli 2014 zijn door [verdachte] en [medeverdachte] documenten aangeleverd aangaande kenteken [nummer kenteken] .19.In het rechtshulpverzoek is gevraagd ‘wat de bedragen zijn met betrekking tot de koop en verkoop van de taxi met kenteken [nummer kenteken] tussen 2006 en 2007 en het verstrekken van de registraties ervan’.20.
Blijkens de verkoopakte opgemaakt door de 16e notaris van [plaatsnaam 3] , is de personenauto met kenteken [nummer kenteken] op 6 september 2007 verkocht voor een bedrag van TL15.550 (uitgaande van de koerswaarde d.d. 2 oktober 200721.is dat een bedrag van afgerond € 9.000,-). Door [verdachte] en [medeverdachte] is aangevoerd dat taxi’s met kenteken T die in de provincie [plaatsnaam 3] in Turkije actief zijn een hogere handelswaarde hebben dan uit de verkoopakte van de taxi blijkt. Het is volgens [verdachte] en [medeverdachte] in Turkije gebruikelijk dat er verschillen bestaan tussen de bedragen genoemd in (officiële) documenten en de feitelijke betaling. Dit zou blijken uit een door [verdachte] en [medeverdachte] overgelegd document en een schriftelijke verklaring van de koper van de taxi, [naam 5] .
Evenals de rechtbank zal het hof aan deze stellingname van [verdachte] en [medeverdachte] voorbijgaan. Niet valt in te zien waarom dergelijke informatie, ervan uitgaande dat deze zou kloppen, niet in het kader van het rechtshulpverzoek door de Turkse justitiële autoriteiten met de Nederlandse zou zijn gedeeld. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2014 dat het door [verdachte] en [medeverdachte] bij het klaagschrift overgelegde (vertaalde) document, waar een ander kenteken op is vermeld ( [nummer kenteken] ) dan later door verdachte aangeleverde stukken ( [nummer kenteken] ), geen juridische rechtsgeldigheid heeft. Daarbij is er onder meer op gewezen dat bij de vertaling geen (kopie van het) origine(e)l(e) document is geleverd, zodat elke mogelijkheid tot controle ontbreekt.22.De door [verdachte] en [medeverdachte] in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 5] , die stelt dat hij de taxi op 19 april 2007 van [verdachte] via de notaris heeft gekocht voor 318.000 Turkse Lira in contanten,23.maakt het bovenstaande niet anders. Nog daargelaten het feit dat de door Akdag genoemde aankoopdatum niet overeenkomt met de datum in de officiële verkoopakte, staat het door Akdag genoemde bedrag in geen verhouding tot het bedrag van TL15.500 dat in de notariële verkoopakte staat vermeld. Het hof neemt dan ook de in de notariële akte genoemde verkoopprijs van TL15.500 als uitgangspunt.
Alles overziend kan uit voornoemde stukken niet worden opgemaakt dat de familie van [verdachte] met de verkoop van een taxivergunning € 180.976,- heeft verdiend.
Onroerend goed
Voorts is gebleken dat het hiervoor vermelde onroerend goed, dat wordt omschreven als “landbouwgrond met olijven” en op 9 oktober 2007 voor een bedrag van TL52.000 door [naam 4] is aangekocht,24.op 10 juli 2009 middels een officiële akte25.voor een bedrag van TL60.000 (afgerond € 35.000,-) is verkocht aan [naam 7] , en dat dit bedrag contant is betaald. De hoogte van dit bedrag strookt evenmin met de door [verdachte] en [medeverdachte] gestelde opbrengst uit verkoop van TL255.000 (€ 120.580,-).
Het hof gaat ook ten aanzien van deze verkoop om dezelfde redenen als bovengenoemd voorbij aan de stelling dat het in Turkije normaal is dat er een verschil is tussen de bedragen die in officiële akten staan en de bedragen die feitelijk worden betaald.
Anders dan is aangevoerd, ziet het hof in het feit dat door [naam 6] , de vader en gemachtigde van [naam 7] , op 23 juli 2009 in totaal TL254.750 (waarde op dat moment € 120.580,-) op twee verschillende bankrekeningen is overgeboekt naar de moeder van [verdachte] ,26.geen bevestiging van de juistheid van zijn stellingen rondom de verkoop van het onroerend goed. Uit gegevens van de belastingdienst is gebleken dat [naam 6] en zijn echtgenote in hun levensonderhoud moeten voorzien met een uitkering en dat zij schulden hebben.27.Het hof acht het dan ook onaannemelijk dat [naam 6] en zijn echtgenote uit legaal inkomen en vermogen een bedrag van TL254.750 (waarde op dat moment
€ 120.580,-) hebben kunnen beschikken.
Verder blijkt uit de bij het antwoord op het rechtshulpverzoek d.d. 21 augustus 2014 als bijlage gevoegde bankgegevens van [verdachte] dat hij in juli 2007 – drie maanden voordat hij en zijn gezin weer terug gaan naar Nederland – een tweetal rekeningen bij de ING in Turkije heeft opgeheven waarop ten tijde van die opheffing nog een bedrag van € 71.400,- stond.28.Op 6 september 2007, de dag waarop ook voornoemde taxi(vergunning) is verkocht, heeft hij verder zijn bankrekeningen bij de Ziraat Bank en de Isbank opgeheven waarop op dat moment een bedrag van (afgerond) TL16000029.respectievelijk TL145.00030.stond (waarde van totale bedrag ligt tussen de € 175.000,- en € 180.000,- gelet op de koers Turkse Lira/Euro op 9 juli en 2 oktober 200731.). Het onderzoek heeft niet uitgewezen hoe [verdachte] het geld dat op deze bankrekeningen stond heeft verworven of waar deze door hem opgenomen bedragen (van in totaal afgerond € 250.000,-) vervolgens zijn gebleven. Het hof constateert echter wel dat dit bedrag samen met de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed, het totaal aan schenkingen dat door de moeder van [verdachte] zou zijn gedaan, benadert.
Het hof wil de stelling van [verdachte] en [medeverdachte] inhoudende dat het in Turkije gebruikelijk, althans niet ongebruikelijk, is dat er een lager verkoopbedrag op de officiële stukken staat dan de werkelijke betaalde verkoopprijs in zoverre volgen dat dat op basis van de informatie uit het strafdossier inderdaad in voorkomende gevallen plaatsvindt. Het hof volgt [verdachte] en [medeverdachte] echter niet in de stelling dat deze afwijking zó groot is als zij hebben verklaard. Hierbij neem het hof eveneens in overweging dat een dergelijke grote afwijking veelal zeer onvoordelig zal uitpakken voor de koper met het oog op bijvoorbeeld de financiering of verzekering, zodat dit voor de koper hoogst onaantrekkelijk is. Tegelijkertijd resulteert de door [verdachte] en [medeverdachte] voorgespiegelde gang van zaken in een voor hen voordelige positie. Gelet op dit gebrek aan evenwichtigheid, acht het hof het onvoldoende aannemelijk geworden dat de verkoopprijs voor de grond en taxivergunning dermate ver boven de verkoopprijs op de officiële stukken lag, dat dit het totaalbedrag aan schenkingen aan Nederland kan verklaren. Het hof stelt op grond van het voorgaande bovendien vast dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] zelf en de door hen overgelegde stukken onvoldoende steun bieden voor de hoogte van de door hen gestelde “daadwerkelijke” verkoopprijzen.
Gelet op al het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schenkingen die verdachten vanuit Turkije zouden hebben ontvangen een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst hiervan als enige aanvaardbare verklaring daarvan kan gelden. Dit brengt met zich dat deze door [verdachte] en [medeverdachte] als schenkingen bestempelde geldbedragen niet als legale inkomsten worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling.
Deelonderzoek 2: Loondienstverbanden van medeverdachte [medeverdachte]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen aangevoerd dat [medeverdachte] in 2009 en 2010 als bedrijfsleider bij [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) heeft gewerkt waar zij respectievelijk € 12.765,- en € 46.970,-32.aan loon voor loonheffing heeft ontvangen en in 2011 als bedrijfsleider bij [naam bedrijf 2] waar zij in 2011 in totaal een bedrag van € 16.439,-33.heeft ontvangen. Daartoe hebben [verdachte] en [medeverdachte] verschillende documenten overgelegd, waaronder arbeidsovereenkomsten, salarisstroken en meerdere werkgeversverklaringen.
Zowel de vader34.als de moeder35.van [medeverdachte] hebben bij hun verhoor verklaard dat hun dochter niet of nauwelijks heeft gewerkt nadat zij in oktober 2007 weer in Nederland zijn komen wonen, dat zij haar handen ook vol had aan de zorg voor (tenminste) vier kinderen en het huishouden en dat zij nauwelijks en zeker niet op vaste momenten op de kleinkinderen hebben gepast omdat hun dochter moest werken.
In haar eerste verhoor op 6 juli 2014 noemt [medeverdachte] in haar antwoord op de vraag waar zij de afgelopen 8 jaren heeft gewerkt [naam bedrijf 1] niet. Uit de analyse van het pingedrag van [medeverdachte] in de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2010 is gebleken dat de betalingen, stortingen dan wel opnames meestal doordeweeks en overdag plaatsvinden.36.
In 2011 zou [medeverdachte] bij [naam bedrijf 2] , het bedrijf van [naam 8] , de functie van bedrijfsleider hebben. Getuige [naam 9] , die van 1 mei 2009 tot en met 31 mei 2012 op de loonlijst van [naam bedrijf 2] heeft gestaan en in 2011 zelfs een fulltime dienstverband had, noemt echter de naam van [medeverdachte] niet wanneer hem wordt gevraagd wie de bedrijfsleider was in de tijd dat hij daar werkte. [naam 9] noemt [naam 10] als bedrijfsleider van [naam bedrijf 2] .37.Uit nader onderzoek blijkt dat [naam 10] in 2011 bij [naam bedrijf 2] als bedrijfsleider op de loonlijst stond en voorts dat [medeverdachte] per 1 april 2011 ook als bedrijfsleider op de loonlijst van [naam bedrijf 2] is gekomen, waarbij zij bij een parttime dienstverband (35%) € 1.666,- bruto (€ 1.350 netto) per maand verdiende, terwijl [naam 10] bij een fulltime dienstverband € 1.424,- bruto (€ 1.205 netto) verdiende.38.
Verder valt op dat in eerste instantie [verdachte] (met terugwerkende kracht) bij [naam bedrijf 2] in dienst zou komen, maar dat deze aanstelling is gewijzigd in een parttime aanstelling van [medeverdachte] , zo blijkt uit de inbeslaggenomen administratie van [naam bedrijf 7] .39.
Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de loonbetalingen aan [medeverdachte] vergoedingen betroffen voor door [medeverdachte] uitgevoerde werkzaamheden voor de bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Met voldoende mate van zekerheid staat vast dat zij feitelijk geen werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] heeft verricht en dat sprake was van fictieve dienstverbanden. Dat [medeverdachte] af en toe in het kantoorpand aanwezig was maakt dat oordeel niet anders. Dat zij af en toe aanwezig was – zoals door getuigen wordt verklaard – kan ook zijn ingegeven geweest door het verrichten van hand en spandiensten in het bedrijf van haar echtgenoot [verdachte] die in hetzelfde pand gevestigd zat. Niet is gebleken van een daadwerkelijk dienstverband bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . Er was naar het oordeel van het hof sprake van een schijnconstructie, om inkomsten uit criminele activiteiten te maskeren. Derhalve kan als enige aanvaardbare verklaring gelden dat deze loonbetalingen een criminele herkomst hebben. Dit brengt met zich mee dat deze door [verdachte] en [medeverdachte] als loonbetalingen bestempelde geldbedragen niet als legale inkomsten van verdachten worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling.
Deelonderzoek 3: Verhuuropbrengsten [adres 1] te [plaatsnaam 2]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen in het klaagschrift aangevoerd dat [medeverdachte] door verhuur van het pand [adres 1] te [plaatsnaam 2] jaarlijks € 57.000,- aan huurinkomsten ontvangt. Zij ontvangt dit van huurders [naam bedrijf 6] (in eigendom van [verdachte] ), [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] .40.Daartoe hebben [verdachte] en [medeverdachte] verschillende documenten overgelegd, waaronder huurcontracten.
Op 24 oktober 2011 is het bedrijfspand aan de [adres 1] te [plaatsnaam 2] economisch door [medeverdachte] gekocht voor € 275.000,- van [naam 15] . De juridische levering vond plaats op 24 april 2012. In termijnen is het pand geleverd en betaald. In het pand zijn drie huurders en een onderhuurder gevestigd, waaronder het bedrijf [naam bedrijf 6] , waarvan [verdachte] de eigenaar is.41.
Uit informatie van de notaris blijkt ten aanzien van de betalingen voor dit pand als volgt. Uit de koopovereenkomst volgt dat een aanbetaling van € 75.000,- op 24 oktober 2011 zou moeten worden betaald. Binnen zes maanden zou nog een bedrag van € 100.000,- worden overgemaakt naar de notaris. Binnen 18 maanden volgt het restant van € 100.000,-.42.
Op 19 oktober 2011 is € 40.548,- overgemaakt vanaf de rekening van [naam kind 1] (een kind van [verdachte] en [medeverdachte] ) naar de derdenrekening van de notaris. Op dezelfde dag is een bedrag van € 40.562,- overgemaakt vanaf de rekening van [naam kind 2] (een kind van [verdachte] en [medeverdachte] ) naar de notaris. Een bedrag van € 12.175,- is vanaf de rekening van [medeverdachte] overgemaakt naar de notaris op 20 oktober 2011. Ter zake van de akte van levering van 24 april 2012 is er op 23 april 2012 € 42.990,70 vanaf de rekening van [medeverdachte] overgemaakt naar de notaris en is op diezelfde datum door [naam bedrijf 5] € 10.000,- overgemaakt naar de notaris. Van de rekening van [naam kind 3] (een kind van [verdachte] en [medeverdachte] ) is op 24 april 2012 € 10.000,- overgemaakt naar de notaris.43.
Nader onderzoek naar de financiering van dit pand wijst uit dat de financiering aldus vanuit verschillende bronnen plaatsvond,44.waaronder:
- -
Schenkingen uit Turkije (deelonderzoek 10):
- -
Huuropbrengsten van het pand aan de [adres 2] te [plaatsnaam 4] (deelonderzoek 9);
- -
Salarisinkomsten van medeverdachte [medeverdachte] van [naam bedrijf 1] (deelonderzoek 2).
Met de advocaat-generaal stelt het hof vast dat gelet op de wijze van financiering van het pand aan de [adres 1] niet van legale inkomsten uit de verhuur van dit pand kan worden gesproken. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat ten aanzien van de schenkingen vanuit Turkije aan [verdachte] en [medeverdachte] en hun kinderen en de dienstverbanden van [medeverdachte] sprake is van een schijn- en witwasconstructie. De desbetreffende bedragen werden vervolgens gebruikt voor de aankoop van het pand aan de [adres 1] . Daarmee is de financiering van de aankoop van dit pand verricht met gelden die middellijk afkomstig zijn van misdrijf. Zonder deze witgewassen gelden had de aankoop van de [adres 1] niet kunnen plaatsvinden, zodat de eerste huuropbrengsten van de [adres 1] moeten worden aangemerkt als vervolgopbrengsten van een door witwassen gefinancierde aankoop. De tweede afbetaling van het pand heeft plaatsgevonden met gelden die deels afkomstig zijn van witwasconstructies en dus van misdrijf. De tweede afbetaling is verricht door middel van huurinkomsten van het pand zelf, de inkomsten uit het dienstverband van [medeverdachte] bij [naam bedrijf 2] en een lening van € 38.500,- van de ouders van [medeverdachte] . Ten aanzien van deze lening van € 38.500,- heeft het hof geoordeeld dat dit legale inkomsten betroffen en dat op dit punt geen sprake is van witwassen. Daarmee zijn zowel illegaal als legaal geld aangewend voor de aankoop en afbetaling van het pand aan de [adres 1] . Door vermenging van deze illegale en legale vermogensbestanddelen is het pand zelf aan te merken als gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig.45.Daarmee zijn de huurinkomsten uit dit als besmet aangemerkte pand eveneens als een witwashandeling aan te merken, zodat deze niet als legale inkomsten in de uitgebreide kasopstelling worden opgenomen.
Deelonderzoek 4: Verkoopopbrengst paarden [naam paard 2] & [naam paard 3]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is aangegeven dat hun bestedingspatroon onder meer kan worden verklaard uit het feit dat zij twee paarden, die ze op 8 december 2008 voor respectievelijk
€ 7.500,- (paard met levensnummer [nummer] ) en € 6.000,- (paard met levensnummer [nummer] ) van [naam 2] hadden gekocht,46.in 2009 met winst hebben doorverkocht.
In de ter onderbouwing hiervan overgelegde documenten is vermeld dat het paard [naam paard 2] , (met nr. [nummer] ) op 2 februari 2009 is verkocht aan [naam bedrijf 8] , gevestigd in [plaatsnaam 9] voor een bedrag van € 41.950,-47.en het paard [naam paard 3] (met "chip nr. [nummer] ") op 30 september 2009 aan [naam bedrijf 3] gevestigd in [plaatsnaam 5] (Duitsland) voor een bedrag van € 39.300,-, “te betalen in 2 termijnen van 19650.00 binnen 2 weken na goedkeuring paard”48., beide verkopen met bemiddeling van deze [naam 2] .
Door het onderzoeksteam [naam onderzoek] is onderzoek gedaan naar de wijze waarop paarden destijds geëxporteerd konden worden uit Nederland en aan welke vereisten moest worden voldaan. Gebleken is dat de export van dieren moet worden aangemeld bij de Algemene Inspectiedienst, afdeling Voedsel en Waren Autoriteit te Zwolle. Er moet een formulier “Aanmelding EXPORT Levende Dieren” worden ingevuld. Blijkens dit formulier gelden voor de export van paarden extra vereisten, namelijk dat het paard gechipt is en een geheel ingevuld en getekend paardenpaspoort heeft. Het ingevulde en ondertekende formulier blijft in bezit van de afdeling VWA en wordt na één jaar opgeslagen in het archief gevestigd in Utrecht.49.Uit de verkregen informatie van de contactpersoon van het archief is niet gebleken dat de twee paarden zijn geëxporteerd naar Rusland en Duitsland. Bij de export van levende paarden naar Duitsland en/of Rusland dient de eigenaar/verzender het formulier “Aanmelding EXPORT Levende Dieren” op te maken en wettelijk drie jaar te bewaren. Deze is bij de doorzoeking niet gevonden in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] en is later ook niet overhandigd door [verdachte] en [medeverdachte] .50.
[naam 2] heeft ten aanzien van het paard [naam paard 2] met levensnummer [nummer] als verdachte verklaard51.dat het op 2 februari 2009 tijdens een concours in Zuidbroek, waar het op landelijk niveau liep, is verkocht aan een Rus die handelde namens [naam bedrijf 8] voor een bedrag van € 41.950,- en die dag ook direct is geleverd. Er heeft echter pas op 12 februari 2009 een contante storting van € 41.950,- op de bankrekening van [naam 2] plaatsgevonden onder vermelding van “storting verkoop paard [naam paard 2] ”.52.Op 19 februari 2009 heeft [naam 2] vervolgens een bedrag van € 39.650,- overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte] .53.
Uit informatie verkregen van Stichting Ruitersport Noord-Nederland,54.organisator van het Internationaal Concours Hippique Groningen in Zuidbroek is voorts gebleken dat er op 2 februari 2009 geen concours in Zuidbroek heeft plaatsgevonden, dat het paard met levensnummer [nummer] blijkens het registratiesysteem van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond (KNHS) geen sportverleden heeft (en daarmee niet geregistreerd staat bij de KNHS) en dat het dus nooit, ook niet op landelijk niveau, op een concours heeft gereden. Hieruit volgt dat het paard [naam paard 2] niet op het concours in Zuidbroek heeft gereden.
Verder is in het kader van het rechtshulpverzoek dat op 25 januari 2013 aan de bevoegde Russische autoriteiten is gedaan, in Rusland als getuige [naam 16] , plaatsvervangend voorzitter van de amateurrijvereniging bij paardencomplex “ [naam bedrijf 9] ”, gehoord. Hij heeft verklaard dat het paard met levensnummer [nummer] niet door [naam bedrijf 9] is gekocht.55.
Met betrekking tot het paard [naam paard 3] (ook wel [naam paard 3] genoemd) hebben [verdachte] en [medeverdachte] een koopcontract d.d. 30 september 2009 overgelegd om de legale opbrengst uit de verkoop van het paard aan te tonen.56.Hierin wordt [naam 1] , handelend voor “ [naam bedrijf 3] ” te [plaatsnaam 5] , als koper aangeduid en wordt vermeld dat de verkoop tot stand is gekomen met [naam 2] als bemiddelaar.
[naam 2] heeft verklaard dat het paard op 30 september 2009 tijdens een concours in Zuidwolde is “gescout, betaald en geleverd” voor € 39.300,- aan [naam 1] en dat hij het geld contant heeft ontvangen.57.Op 1 oktober 2009 heeft [naam 2] een bedrag van € 19.650,- naar [verdachte] overgemaakt o.v.v. ‘verkoop paard 1e helft’. Op 8 oktober 2009 heeft [naam 2] een bedrag van € 19.650,- naar [verdachte] overgemaakt o.v.v. ‘2e deel verkoop paard’. Aan beide transacties is een contante storting van € 20.000,- op de rekening van [naam 2] voorafgegaan.58.
Blijkens de vertaling van het schrijven d.d. 8 mei 2013 van de hoofdofficier van justitie in [plaatsnaam 6] te Duitsland en de vertaling van het onderzoeksverslag d.d. 2 mei 2013 dat in antwoord op het rechtshulpverzoek van 25 januari 2013 door de Duitse politie is opgemaakt, betreft de naam van de stoeterij “ [naam stoeterij] ” en niet zoals in bovengenoemd koopcontract staat vermeld “ [naam bedrijf 3] ”, vindt de aankoop van paarden normaliter plaats via de hoofvestiging van de stoeterij ( [naam stoeterij] in [plaatsnaam 7] ) en komen het levens- of chipnummer, de namen [verdachte] en [naam 2] en de gestelde betalingen, niet voor in het administratie- dan wel computersysteem van de stoeterij, wat wel gebruikelijk is. Alleen in geval van bijzonder hoogwaardige en buitengewone paarden, vinden aankopen wel plaats via de stoeterij in NeustadtGlewe. Bij dergelijke aankopen worden, anders dan in het koopcontract dat door [verdachte] en [medeverdachte] is overlegd, de naam en afstamming van het paard in het contract vermeld en worden de bijbehorende eigendomsbewijzen altijd mee overgedragen. De handtekening van [naam 1] , die tot 2010 werkzaam was bij de stoeterij, wijkt af van de handtekening die op het koopcontract staat en [naam 1] heeft telefonisch aangegeven dat hij zich niet de namen [verdachte] , [medeverdachte] of [naam 2] kon herinneren.59.
Verder is uit politieonderzoek gebleken dat het internationale concours hippique “De Wolden” in 2009 van 16 tot en met 19 juli 2009 en van 23 tot en met 26 juli 2009 is georganiseerd en dat in september 2009 geen (ander) concours in Zuidwolde heeft plaatsgevonden.60.Bovendien is gebleken dat ook het paard [naam paard 3] volgens de KNHS geen sportverleden heeft en dus op geen enkele concours, ook niet op een concours in Zuidwolde, heeft gereden.61.
Het hof acht het onaannemelijk dat dergelijke dure paarden zonder officiële papieren zijn verhandeld, zoals [verdachte] en [medeverdachte] stellen. Het hof ziet in het geval van [naam 2] – een ervaren paardenhandelaar – niet in welk belang hij zou hebben om op deze manier te handelen. Tegelijkertijd pakt de door [verdachte] beschreven gang van zaken voor hem wel degelijk (financieel) voordelig uit.
Gelet op al het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat er geen verkoop heeft plaatsgevonden van de paarden [naam paard 2] en [naam paard 3] en dat er derhalve sprake is geweest van een tweetal schijntransacties. De verklaring van [verdachte] ten aanzien van dit deelonderzoek wordt door de resultaten van het politieonderzoek weerlegd. Derhalve kan als enige aanvaardbare verklaring gelden dat geldbedragen een criminele herkomst hebben. Dit brengt met zich dat deze door verdachten als verkoopopbrengsten bestempelde geldbedragen niet als legale inkomsten van verdachten worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling.
Deelonderzoek 5: Verkoopopbrengst paard [naam paard 1]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is aangevoerd dat hun (legale) vermogen mede tot stand is gekomen door de verkoop van het paard [naam paard 1] , NL 080411. [verdachte] en [medeverdachte] hebben gesteld dat zij dit paard op 6 november 2009 voor een bedrag van € 13.000,- aan [naam 3] terug hebben verkocht, nadat zij zeven maanden daarvoor het paard voor € 3.000,- van hem hadden gekocht. Door [verdachte] en [medeverdachte] is ten bewijze hiervan een tweetal kwitanties62.overgelegd en een door [naam 3] handgeschreven brief van maart 2012.63.
Een dermate groot verschil tussen het bedrag dat [verdachte] aan [naam 3] heeft betaald voor het paard en het bedrag dat van [naam 3] is ontvangen toen het paard weer terug aan [naam 3] werd verkocht, vraagt om een gedegen en grondige onderbouwing.
Het hof acht de verklaring die [naam 3] in zijn brief van maart 2012 en later tijdens zijn verhoor als getuige64.heeft gegeven – inhoudende dat het paard dat hij aan [verdachte] had verkocht, was vernoemd naar zijn vrouw, dat hij thuis vaak ruzie had gehad om het feit dat hij het paard had verkocht en dat hij het paard daarom met een andere lening weer van [verdachte] had teruggekocht – hiervoor onvoldoende. De verklaring van [naam 3] wordt op geen enkele manier ondersteund en zelfs door zijn ex-echtgenote [naam 17] tegenover de politie tegengesproken.65.Verbalisanten relateren dat [naam 17] aan hen heeft verteld dat zij geen ruzie met [naam 3] heeft gehad over de verkoop van het paard [naam paard 1] en dat [naam 3] heeft gelogen over het verhaal dat zij heimwee zou hebben naar het paard. Zij gaf aan zich nooit te hebben bemoeid met de handel in paarden door haar ex-man. In de later door haar afgelegde getuigenverklaring66.geeft zij nog aan dat zij het paard [naam paard 1] alleen van naam heeft gekend.
Gelet op al het voorgaande is het hof net als de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de koop en verkoop van het paard [naam paard 1] sprake is geweest van een schijntransactie. Derhalve kan als enige aanvaardbare verklaring gelden dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft. Dit brengt met zich dat dit door [verdachte] en [medeverdachte] als verkoopopbrengst bestempelde geldbedrag niet als legale inkomsten worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling.
Deelonderzoek 6: Tankstation [naam tankstation]
Op 20 februari 2009 heeft [naam 2] , via de rekening van zijn moeder,67.een bedrag van € 39.650,- zonder omschrijving overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte] .68.Dit bedrag is afkomstig uit de vermeende verkoop van het paard [naam paard 2] .69.Korte tijd later, op 2 maart 2009, wordt vanaf diezelfde bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte] een bedrag van € 36.175,- overgeboekt naar [naam 2] met als omschrijving ‘Aankoop tankstation [naam tankstation] ’.70.Uit een schriftelijke overeenkomst van februari 2009 volgt dat [naam 2] en [verdachte] hebben vastgesteld dat het tankstation voor 50 % van [naam 2] en voor 50 % van [verdachte] is.71.In de periode van 8 juni 2009 tot en met 1 oktober 2009 ontvangen [verdachte] en [medeverdachte] uit hoofde van ‘participatie [plaatsnaam 8] ’ diverse keren geldbedragen van [naam 2] , en twee keer bedragen van € 21.000,- en € 9.000,-, uiteindelijk een totaal van € 36.000,-.72.Met deze betalingen heeft [naam 2] de investering van [verdachte] in het tankstation terugbetaald.73.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de terugbetaalde participatiegelden moeten worden aangemerkt als een omzetting van de gelden die zijn witgewassen door middel van de schijntransactie met het paard [naam paard 2] . Dit brengt met zich dat het terugbetaalde participatiegeld voor het tankstation niet als legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] worden aangemerkt in de uitgebreide kasopstelling. Het in maart 2009 door [verdachte] en [medeverdachte] overgemaakte participatiegeld is terecht reeds in de uitgebreide kasopstelling aangemerkt als uitgave.
Deelonderzoek 7: Inkomsten uit [naam bedrijf 5]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen aangevoerd dat [verdachte] inkomsten genoot uit zijn bedrijf [naam bedrijf 5] BV waarvan hij enig aandeelhouder was.
Dit betreft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waarnaar door het Openbaar Ministerie nader onderzoek is gedaan. Hoewel het hof, net als de rechtbank, constateert dat er vermoedens bestaan dat de inkomsten van [naam bedrijf 5] verkregen zijn door middel van acquisitiefraude, is het hof van oordeel dat dit niet meebrengt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de inkomsten hieruit een legale herkomst hebben. Dit brengt met zich dat de inkomsten van [verdachte] uit [naam bedrijf 5] van € 124.550,-, alsmede de verkoop van de aandelen ter waarde van € 750,-, in totaal € 125.300,-, als legale inkomsten in de uitgebreide kasopstelling worden meegenomen.
Deelonderzoek 8: Inkomsten uit [naam bedrijf 10]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen aangevoerd dat [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periode inkomsten genoot uit zijn eenmanszaak [naam bedrijf 10] die hij van april 2009 tot september 2009 heeft gedreven.
Dit betreft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waarnaar door het Openbaar Ministerie nader onderzoek is gedaan. Hoewel het hof ook hier constateert dat er vermoedens bestaan dat er sprake is van inkomsten die zijn verkregen door middel van acquisitiefraude, is het hof van oordeel dat ook hier onderzoek niet heeft meegebracht dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de inkomsten uit [naam bedrijf 10] een legale herkomst hebben. Dit brengt met zich dat de inkomsten – met aftrek van kosten – van [verdachte] uit [naam bedrijf 10] van € 92.493,- als legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] in de uitgebreide kasopstelling worden meegenomen. Het hof ziet aldus – anders dan de advocaat-generaal – geen reden om ten aanzien van de inkomsten uit [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 10] onderscheid te maken en de inkomsten uit [naam bedrijf 5] als legale inkomsten aan te merken en de inkomsten uit [naam bedrijf 10] als illegale inkomsten aan te merken.
Deelonderzoek 9: Verhuuropbrengsten [adres 2] [naam gemeente 2]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen aangevoerd dat zij in de ten laste gelegde periode opbrengsten hebben genoten uit de verhuur van hun bedrijfspand aan de [adres 2] te [naam gemeente 2] dat op 18 juni 2009 op naam van [medeverdachte] is gekocht.
Dit betreft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waarnaar door het Openbaar Ministerie nader onderzoek is gedaan. Het hof is van oordeel dat uit dit onderzoek niet is gebleken dat [medeverdachte] dit bedrijfspand heeft verworven met geldbedragen die afkomstig zijn uit enig misdrijf. Naar het oordeel van het hof is niet toereikend gebleken dat sprake is van een situatie waarin op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen waarmee het bedrijfspand is aangeschaft uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit brengt met zich dat de inkomsten van [medeverdachte] uit de verhuur van het bedrijfspand aan de [adres 2] te [naam gemeente 2] ad € 118.250,- als legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] in de uitgebreide kasopstelling worden meegenomen.
Deelonderzoek 11: Exploitatie [naam bedrijf 6]
Door [verdachte] en [medeverdachte] is ter onderbouwing van de legale herkomst van hun vermogen aangevoerd dat [verdachte] inkomen genoot uit de exploitatie van [naam bedrijf 6] die hij op 9 september 2010 heeft opgericht en die gevestigd is in het bedrijfspand aan de [adres 1] te [plaatsnaam 2] .
Dit betreft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, waarnaar door het Openbaar Ministerie nader onderzoek is gedaan. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat dit onderzoek niet heeft meegebracht dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de inkomsten hieruit een legale herkomst hebben. De door de politie aangevoerde omstandigheden – onder meer dat [verdachte] van een verlieslijdend bedrijf een winstgevend bedrijf heeft weten te maken terwijl hij geen kennis en ervaring had in de carwashbranche, dat er contant geld in het bedrijf omging, dat er nauwelijks personeel in dienst was en lage exploitatiekosten, dat nadat [medeverdachte] het pand had gekocht de huur van de autowasstraat omhoog is gegaan – zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om een legale herkomst uit te sluiten. Dit brengt met zich dat de inkomsten van [verdachte] uit de exploitatie van [naam bedrijf 6] van € 56.201,- als legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] in de uitgebreide kasopstelling worden meegenomen.
Uitgebreide kasopstelling
Alle gegevens met betrekking tot het inkomsten- en uitgavenpatroon van verdachten zijn uiteindelijk uitgewerkt in een uitgebreide kasopstelling.74.Het hof zal deze kasopstelling als uitgangspunt nemen, maar corrigeren in het voordeel van [verdachte] en [medeverdachte] , gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de inkomsten en uitgaven. Voorts merkt het hof op dat de advocaat-generaal in zijn vordering ten onrechte niet het "saldo contante uitgaven" ad
€ 328.638,- heeft betrokken.
De nieuwe uitgebreide kasopstelling luidt derhalve als volgt:
Beginsaldo per 1 januari 200875.€ 276
Legale ontvangsten incl. bankontvangsten76.€ 133.072 +
+ lening ouders [medeverdachte] € 38.500 +
+ inkomen uit [naam bedrijf 5] € 125.300 +
+ inkomen uit [naam bedrijf 10] € 92.493 +
+ huurinkomsten [adres 2] € 118.250 +
+ exploitatie [naam bedrijf 6] € 56.201 +
-------------------
€ 430.744 +
----------------
Beschikbaar voor het doen van uitgaven 2008 t/m 2012 € 564.092
Eindsaldo per 31 december 201277.€ 17.344 -/-
-------------------
Besteedbaar saldo € 546.748
Feitelijke uitgaven bank78.€ 903.009 -/-
Saldo contante uitgaven79.€ 328.638 -/-
--------------------
Resultaat - € 684.899
Conclusie
In totaal hadden [verdachte] en [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode € 564.748,- beschikbaar voor uitgaven, terwijl hun werkelijke uitgaven € 1.231.647,-bedroegen. Het hof is van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] er niet in zijn geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven die het verschil van € 684.899,- verklaart uit de legale inkomsten en ontvangsten. Zij hebben hier evenmin een aannemelijke verklaring voor gegeven. Derhalve kan het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk en onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was en dat [verdachte] en [medeverdachte] dit wisten.
Gewoontewitwassen
Het hof stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat aan de gedane feitelijke uitgaven tot een bedrag van € 684.899,- géén legale ontvangsten ten grondslag liggen. Hierdoor bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat deze uitgegeven geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die [verdachte] en [medeverdachte] hebben verricht, is het hof van oordeel dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte] voerden een gezamenlijke huishouding. Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de bijdrage van [medeverdachte] aan het geheel van verhullings- en plaatsingshandelingen zoals opgenomen in de ten laste gelegde witwasfeiten van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van [verdachte] en [medeverdachte] .
Onder 2 tenlastegelegde gewoontewitwassen van woning, auto’s, jetski en sloep
Auto’s, jetski en sloep
Met betrekking tot de in de tenlastelegging onder 2 genoemde roerende zaken – de auto’s, de jetski en de sloep – is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] deze goederen hebben verworven met geldbedragen die afkomstig zijn uit enig misdrijf. Naar het oordeel van het hof is niet toereikend gebleken dat sprake is van een situatie waarin op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen waarmee de personenauto’s, de jetski en de sloep zijn aangeschaft uit enig misdrijf afkomstig zijn. [verdachte] en [medeverdachte] zullen daarom worden vrijgesproken van deze tenlastegelegde goederen.
Woning
Op 20 augustus 2009 en op 24 augustus 2009 is een overeenkomst van koop en verkoop gesloten met betrekking tot de aankoop van de woning aan de [woonadres] te [woonplaats] . De koopprijs bedroeg € 355.000,-. De eigendom is overgegaan op 15 oktober 2009. Op 10 juni 2010 is een hypotheekakte gepasseerd bij de notaris. Hierin is te lezen dat [medeverdachte] een bedrag van € 170.000,- leent van ING Bank te Amsterdam.80.Hiervoor heeft zij loonstroken (periode 2009 en 2010) en werkgeversverklaringen van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] (deelonderzoek 2) bij de Beste Hypotheekadvies ingeleverd.81.Op 14 oktober 2009 zijn onder andere de navolgende bedragen op de derdengeldrekening van de notaris binnengekomen: € 41.000,-, € 40.000,- en € 40.000,-, overgemaakt van de rekeningen van de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte] . De notaris heeft ten aanzien van deze bedragen een schenkingsakte in bezit, waarin staat vermeld dat de moeder van [verdachte] haar vier kleinkinderen ieder € 49.000,- heeft geschonken (deelonderzoek 10).82.
Ten aanzien van deze door [verdachte] en [medeverdachte] in 2009 gekochte woning op het adres [woonadres] te [woonplaats] is het hof van oordeel dat deze woning is verworven met geldbedragen afkomstig uit de als witwasconstructie aangemerkte schenkingen uit Turkije en fictieve dienstverbanden van [medeverdachte] en daarmee als omzetting van de gelden die zijn witwassen kan worden aangemerkt.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 3 en 4 tenlastegelegde
De in deze zaak onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten zien op valsheid in geschrift in april 2012. Verdachte heeft deze feiten ontkend.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat ten aanzien van [verdachte] het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van [medeverdachte] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat zij wordt vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] en [medeverdachte] moeten worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zelfs als moet worden aangenomen dat de ingebrachte producties, de verkoopovereenkomst betreffende het paard [naam paard 3] en de kwitanties betreffende de aan- en verkoop van het paard [naam paard 1] , valselijk zijn opgemaakt, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] en [medeverdachte] hiervan op de hoogte waren op het moment dat deze als productie bij het klaagschrift werden gevoegd. [verdachte] en [medeverdachte] betwisten te hebben geweten dat [naam 2] (feit 3), respectievelijk [naam 3] (feit 4) de geschriften valselijk hebben opgemaakt.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Zoals hiervoor overwogen heeft [verdachte] bij het op 12 april 2012 door of namens hem ingediende klaagschrift diverse documenten overlegd waaruit de legale totstandkoming van zijn vermogen moet blijken.83.
Uit voorgaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen ten aanzien van deelonderzoeken 4 en 5 volgt dat de documenten die ten behoeve van deze gefingeerde verkopen zijn opgemaakt en die door [verdachte] en [medeverdachte] ter onderbouwing van hun stellingen bij het klaagschrift zijn overlegd, valse documenten betreffen.
Zo heeft [verdachte] ter onderbouwing van de stelling dat hij geld heeft verdiend met de verkoop van het paard [naam paard 3] , door dit op 30 september 2009 voor een bedrag van € 39.300,- te verkopen aan [naam bedrijf 3] gevestigd in [plaatsnaam 5] (Duitsland) een verkoopovereenkomst, getiteld “Verkoop overeenkomst paard” als productie 19 bij voormeld klaagschrift84.overgelegd. Om de verkoop van het paard [naam paard 1] aan [naam 3] aan te tonen zijn door [verdachte] twee kwitanties85.als bijlagen 3 en 4 bij het klaagschrift overgelegd.
Aangezien het hof bij de beoordeling van het hiervoor onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft vastgesteld dat er ten aanzien van de paarden [naam paard 3] en [naam paard 1] geen verkoop heeft plaatsgevonden en het dus schijntransacties ofwel witwasconstructies betreffen, is wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde documenten die ten behoeve van de gefingeerde verkopen zijn opgemaakt en die door [verdachte] ter onderbouwing van zijn stelling bij het klaagschrift zijn overlegd, valse documenten betreffen en dat [verdachte] , die naar het oordeel van het hof als initiator van de schijntransacties is aan te merken, dat wist. Aangezien de documenten door [verdachte] bij het klaagschrift zijn overgelegd, is het hof van oordeel dat [verdachte] daarmee opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, zoals onder 3 en 4 is tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 8 december 2008 tot en met 31 december 2011 in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die medeverdachte, van voorwerpen, te weten
- schenkingen tot een totaal van € 47.000,-, afkomstig van [naam schoonvader] en/of [naam schoonmoeder] ,
- loonbetalingen in 2009 tot een totaal van € 12.764,-, afkomstig van [naam bedrijf 1] ,
- loonbetalingen in 2010 tot een totaal van € 46.969,-, afkomstig van [naam bedrijf 1] ,
- loonbetalingen in 2011 tot een totaal van € 16.439,-, afkomstig van [naam bedrijf 2] ,
de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte en verdachtes medeverdachte, wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf;
2.hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2014, in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met die andere medeverdachte, voorwerpen, te weten
- geldbedragen tot een totaal van € 684.899,--, zijnde het onverklaarbare verschil tussen uitgaven en vastgestelde legale inkomsten,
- de woning [woonadres] te [woonplaats]
verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet, terwijl verdachte en verdachtes medeverdachten telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.hij in de maand april 2012, in de gemeente [naam gemeente 3] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten een "verkoop overeenkomst paard", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemd geschrift door of namens verdachte als productie 19 is ingebracht bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te [plaatsnaam 1] ter ondersteuning en onderbouwing van een door of namens verdachte ingediend klaagschrift ex. artikel 552a SV,
en bestaande die valsheid hierin dat in genoemd geschrift in strijd met de waarheid was opgenomen dat - zakelijk weergegeven - verdachte op 30 september 2009 een paard met chipnummer [nummer] had verkocht aan [naam 1] van [naam bedrijf 3] voor een bedrag van euro € 39.300,-, welke verkoop tot stand was gekomen door bemiddeling van [naam 2] , en welk geschrift was voorzien van verdachtes handtekening en de handtekening van die [naam 2] en een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van die [naam 1] ;
4.hij in de maand april 2012, te [plaatsnaam 1] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse kwitanties, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde kwitanties door of namens verdachte als producties 20(2) en 20(4) zijn ingebracht bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te [plaatsnaam 1] ter ondersteuning en onderbouwing van een door of namens verdachte ingediend klaagschrift ex. artikel 552a SV,
en bestaande die valsheid hierin dat
- in een van de genoemde kwitanties, in strijd met de waarheid, was vermeld dat - zakelijk weergegeven - een persoon, genaamd [naam 3] op 3 april 2009 een bedrag van € 3.000,- had ontvangen van verdachte voor de verkoop van Paard [naam paard 1] , [nummer] aan verdachte, terwijl die kwitantie was voorzien van verdachtes handtekening en de handtekening van die [naam 3] ,
- in de andere kwitantie, in strijd met de waarheid, was vermeld dat - zakelijk weergegeven - verdachte op 6 november 2009 een bedrag van € 13.000,- had ontvangen van een persoon, genaamd [naam 3] , voor de aankoop van Paard [naam paard 1] , [nummer] door genoemde [naam 3] , terwijl die kwitantie was voorzien van verdachtes handtekening en de handtekening van die [naam 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op, telkens:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert op, telkens:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) gewoontewitwassen gedurende een lange periode. In totaal hebben zij in deze periode voor een totaalbedrag van € 684.899,- witgewassen. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en heeft een ontwrichtende werking op het economisch leven. Deze werking wordt nog versterkt indien het geld als vermeend legaal geld wordt aangewend in de legale economie. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. [verdachte] en [medeverdachte] hebben kennelijk slechts gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast wordt [verdachte] nog verweten dat hij zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, waarbij het hof het met name verwijtbaar acht dat verdachte met deze geschriften de rechtbank valselijk heeft voorgelicht.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen dat [verdachte] , blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2020, eerder onherroepelijk is veroordeeld. Tevens volgt daaruit dat hij na de pleegdatum van de thans ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts houdt het hof in belangrijke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Zo is gebleken van frustraties bij verdachte over de lange duur van de afwikkeling van deze strafzaak en de impact daarvan op zijn gezinsleven.
Alle omstandigheden afwegend is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde – gelet op de ernst daarvan – in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden rechtvaardigt.
Het hof constateert echter dat er in deze zaak sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf ten gevolge van deze termijnoverschrijding met 4 maanden verminderen en voorts een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd, opdat [verdachte] zich niet nogmaals schuldig maakt aan soortgelijke strafbare feiten.
Alle omstandigheden afwegend acht het hof ten aanzien van [verdachte] oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 22 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑02‑2021
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, opgemaakt en gesloten op 3 juni 2015 door [naam 18] , brigadier van de regiopolitie [plaatsnaam 1] , onderzoek “ [naam onderzoek] ”, onderzoeksnummer 01COP11006. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
pagina 68-2 t/m 68-14 (map 1).
Pagina 89 t/m 96 (map 1).
Pagina 2408 t/m 2420 (map 1).
Pagina 128 en 129 (map 1) (productie 6 bij het klaagschrift).
Pagina 2509 t/m 2515 (map 7), Pagina 2517 t/m 2521 (map 7) en Pagina 2576 t/m 2586 (map 7).
Pagina 2605 t/m 2608 (map 7).
Pagina 2422 t/m 2427 (map 7).
Pagina 2445 t/m 2447 (map 7).
Pagina 2422 t/m 2427 (map 7).
Pagina 2069 t/m 2137 (map 6).
Pagina 2148 t/m 2178 (map 6).
Pagina 2449 t/m 2491 (map 7) en Pagina 2493 t/m 2495 (map 7).
Pagina 2319 (map 7).
Pagina 6852 t/m 6858 (map 18).
Pagina 6827 t/m 6850 (map 18).
Pagina 7429 t/m 7431 (map 19).
Pagina 6426 t/m 6469 (map 17).
Pagina 7544 t/m 7545 (map 17).
Pagina 6819 t/m 6825 (map 18), in het bijzonder pagina 6822 (map 18).
Pagina 6275 t/m 6295 (map 17).
Een schriftelijk stuk, te weten een in het Nederlands vertaalde verklaring van [naam 5] d.d. 24 oktober 2018, pagina 3 van 46 (los opgenomen in het persoonsdossier in de map betreffende het onderzoek door de raadsheer-commissaris).
Pagina 7450 (map 19).
Pagina 7447 (map 19).
Pagina 6766 t/m 6850 (map 18), in het bijzonder pagina 6777 (map 18).
Pagina 6766 t/m 6769 (map 18).
Pagina 7506 t/m 7513 (map 19).
Pagina 7486 (map 19).
Pagina 7504 (map 19).
Pagina 6819 t/m 6825 (map 18), in het bijzonder pagina 6822 (map 18).
Pagina 8414 t/m 8416 (map 20B).
Pagina 8418 t/m 8420 (map 20B).
Pagina 2069 t/m 2105 (map 6).
Pagina 2149 t/m 2174 (map 6).
Pagina 8719 t/m 8724 (map 20B).
Pagina 9860 t/m 9865 (map 20E).
Pagina 8744 t/m 8748 (map 20C).
Pagina 1833 (map 5) en pagina 9044 t/m 9113, in het bijzonder pagina 9111 (map 20C).
Pagina 2688 t/m 2697 (map 8).
Pagina 2733 t/m 2765 (map 8).
Pagina 2957 t/m 3062, in het bijzonder pagina 3019 (map 8).
Pagina 2957 t/m 3062, in het bijzonder pagina 3010 t/m 3011 (map 8) en pagina 3067 t/m 3069 (map 9).
Pagina 2926 t/m 2928 (map 8), pagina 2930 t/m 2932 (map 8), pagina 2950 t/m 2956 (map 8).
Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.
Pagina 236 t/m 237 (map 1).
Pagina 144 (map 1).
Pagina 230 (map 1).
Pagina 3483 t/m 3485 (map 10).
Pagina 3487 t/m 3492 (map 10).
Pagina 2000 t/m 2027 (map 6).
Pagina 2022 (map 6).
Pagina 3711 t/m 3734 (map 10).
Pagina 3521 t/m 3523 (map 10).
Pagina 3783 t/m 3795 (map 10) en pagina 3805 t/m 3829 (map 10).
Pagina 230 (map 1).
Pagina 2000 t/m 2027 (map 6).
Pagina 1969 t/m 1970 (map 6).
Pagina 3741 t/m 3777 (map 10).
Pagina 3517 t/m 3519 (map 10).
Pagina 3521 t/m 3523 (map 10).
Pagina 235 en 239 (map 1).
Pagina 232 (map 1).
Pagina 4055 t/m 4057 (map 11).
Pagina 4063 t/m 4070 (map 11).
Pagina 4063 t/m 4070 (map 11).
Pagina 4175 t/m 4178 (map 12).
Pagina 4147 t/m 4170 (map 12).
Pagina 4208 (map 12).
Pagina 4124 t/m 4128 (map 12).
Pagina 4204 (map 12).
Pagina 4139 t/m 4145 (map 12) en pagina 392 (map 2)
Pagina 373 t/m 394 (map 2) en pagina 1981 t/m 1999 (map 6).
Pagina 46 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 47 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 49 t/m 77 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 48 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 78 t/m 129 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 131 t/m 132 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel); pagina 134 t/m 359 (ordner rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel).
Pagina 9257 t/m 9368 (map 20D).
Pagina 8474 t/m 8479 (map 20B); pagina 8709 t/m 8712 (map 20B) en pagina 9481 t/m 9485 (map 20D).
Pagina 9481 t/m 9485 (map 20D).
Pagina 89 t/m 96 (map 1).
Pagina 230 (map 1).
Pagina 235 en 239 (map 1).