Hof Den Haag, 28-08-2013, nr. 22-001246-13
ECLI:NL:GHDHA:2013:3424
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-08-2013
- Zaaknummer
22-001246-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3424, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑08‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3620, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 28‑08‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft op 4 juli 2012 als gevolg van roekeloos rijgedrag een zeer ernstig ongeluk veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer, is overleden. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden. Het Hof ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Rolnummer: 22-001246-13
Parketnummer: 10-661219-12
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
thans gedetineerd in PI Middelburg, ZBBI de Nederhof te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
14 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent het beslag als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel (op de Hoofdweg) opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
- met een (zeer hoge) snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, althans een snelheid gelegen tussen 90 km/uur en 100 km/uur, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) gereden en/of
- ( vervolgens) met voornoemde snelheid een (middels verkeerslichten gecontroleerde) kruising (met de Molenbaan) genaderd en/of is blijven naderen en/of terwijl bovendien zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising (bevindende perso(o)n(en)) (deels) werd belemmerd (door een op de naast verdachtes rijbaan gelegen rijbaan (stil)staande (personen)auto) en/of
- ( vervolgens) bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemde rood licht uitstralend verkeerslicht, genegeerd,
waardoor/waarna de auto van verdachte (vervolgens) op de kruising van de Hoofdweg en de Molenbaan is gebotst en/of in aanrijding/aanraking is gekomen met voornoemde aldaar (met/bij voor zijn rijrichting groen licht) met de fiets overstekende [benadeelde partij],
tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde partij] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat voertuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Hoofdweg en/of de Molenbaan,
welke roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin bestond dat hij verdachte, toen daar,
- met een (zeer hoge) snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, althans een snelheid gelegen tussen 90 km/uur en 100 km/uur, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) heeft gereden en/of
- ( vervolgens) met voornoemde snelheid een (middels verkeerslichten gecontroleerde) kruising (met de Molenbaan) is genaderd en/of is blijven naderen en/of terwijl bovendien zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising (bevindende perso(o)n(en)) (deels) werd belemmerd (door een op de naast verdachtes rijbaan gelegen rijbaan (stil)staande (personen)auto) en/of
- ( vervolgens) bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemde rood licht uitstralend verkeerslicht, heeft genegeerd,
waardoor/waarna de auto van verdachte (vervolgens) op de kruising van de Hoofdweg en de Molenbaan in botsing en/of aanrijding is gekomen met (voornoemde) aldaar (met/bij voor zijn rijrichting groen licht) met de fiets overstekende [benadeelde partij],
ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] werd gedood,
zulks terwijl het feit (mede) is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling
Op 4 juli 2012 omstreeks 21:22 uur heeft er een aanrijding plaatsgevonden op de Hoofdweg te Capelle aan den IJssel, als gevolg waarvan [benadeelde partij], geboren [geboortejaar] 1989, is komen te overlijden.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
De verdachte is na een avondje sporten in de auto (Alfa Romeo) gestapt om naar huis te rijden via de Hoofdweg te Capelle aan den IJssel.
Op de Hoofdweg voornoemd geldt als maximum toegestane snelheid 50 km/uur. Het weer was ten tijde van het feit droog, het wegdek was schoon en droog, er was daglicht en de aanwezige wegverlichting brandde niet.
Achter de verdachte reed een kennis van de sportschool (getuige [getuige 1]). Door beide bestuurders werd in een wedstrijdachtige achtervolging vanaf de rotonde op de kruising van de Laan van Avant-Garde met de Hoofdweg heel hard gereden, waarbij de maximum snelheid regelmatig met minimaal 30 km per uur werd overschreden. Hierbij heeft de verdachte – zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard - zijn aandacht tevens gericht gehad op die andere auto. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zich door [getuige 1] liet opjagen en dat hij zijn snelheid verder heeft vermeerderd op het moment dat de Hoofdweg volgens hem een rijbaan met twee rijstroken werd.
De verdachte is bij de daarop volgende kruising van de Hoofdweg met de Schollevaartsedreef met hoge snelheid door het voor zijn rijrichting oranje uitstralende verkeerslicht gereden. Getuige [getuige 1], die vlak achter de verdachte reed, heeft daar zijn snelheid geminderd om te remmen voor het verkeerslicht, dat inmiddels rood uitstraalde.
In verband met een op de rechterrijstrook voor hem rijdende auto is de verdachte van de rechter naar de linker rijstrook gegaan. Vervolgens is hij de kruising van de Hoofdweg en de Molenbaan op de linker rijstrook met onverminderde snelheid genaderd, ondanks het in zijn richting van oranje naar rood kleurende verkeerslicht.
De verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plekke en wist dat er op de kruising kwetsbare verkeersdeelnemers op de fiets/bromfiets/voetgangers- oversteekplaats konden oversteken.
De verdachte is desalniettemin zonder te remmen de kruising opgereden en heeft met een snelheid van minstens 102 km/u het inmiddels voor hem rood uitstralende verkeerslicht gepasseerd terwijl een ander, zich op de naast gelegen rijstrook bevindend voertuig (met als bestuurder getuige [getuige 2]) stilstond voor het rood uitstralende verkeerslicht, welk voertuig de verdachte ook had gezien.
De verdachte heeft vrijwel direct daarna een overstekende fietser, die groen licht had, praktisch frontaal geschept, waarna deze als gevolg van dit ongeval ter plaatse is overleden.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal in haar schriftelijk requisitoir betoogd dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij –kort gezegd- aangevoerd dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer nu er een aanmerkelijke kans was op een aanrijding met dodelijke afloop, de verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans en hij het gevolg bewust heeft aanvaard. Mocht door het hof worden aangenomen dat de verdachte een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt, welke uitwijkmanoeuvre de advocaat-generaal niet aannemelijk acht, dan dient aan deze uitwijkmanoeuvre geen betekenis te worden gehecht aangezien op het moment dat die zou hebben plaatsgevonden, gelet op de snelheid en de verkeers- en wegsituatie, de potentieel dodelijke situatie er was en niet meer kon worden teruggedraaid of veranderd.
Door de verdediging is, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer, zodat hij van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de primair tenlastegelegde doodslag gaat het om de vraag of de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
Onvoorwaardelijk opzet
Het hof is van oordeel dat van opzet in onvoorwaardelijke vorm in deze zaak geen sprake is, hetgeen ook het standpunt is van de advocaat-generaal zoals verwoord in haar requisitoir.
Voorwaardelijk opzet
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet overweegt het hof dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer [benadeelde partij] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (I). Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden (II), maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)(III). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049) (IV).
I. Aanmerkelijke kans
Gegeven de vastgestelde feiten is naar oordeel van het hof de kans dat een fietser komt te overlijden als gevolg van een aanrijding zoals deze heeft plaatsgevonden naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te noemen. Een fietser is immers een onbeschermde verkeersdeelnemer die bij een (vrijwel) frontale botsing met een auto die met een zeer hoge snelheid rijdt ten prooi valt aan de fysische krachten die daarbij ontstaan.
II. Wetenschap
De verdachte had - zo maakt het hof uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep op – wetenschap, althans die wetenschap moet minst genomen bij hem worden verondersteld, van die aanmerkelijke kans op dodelijke afloop bij botsing met een fietser. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat zich ter hoogte van de Molenbaan een oversteekplaats voor fietsers bevond maar dat hij meende dat hij met zijn verkeersgedrag niet een te groot risico nam gelet op de omstandigheden van het weer (het was droog en nog redelijk licht) en de plaats waar hij met hoge snelheid reed (een weg langs een industrieterrein, na sluitingstijd van de bedrijven, zonder doorgang naar een stedelijke bebouwing).
III. Bewuste aanvaarding
Uitgaande van de wetenschap bij de verdachte van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, is voorts vereist dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat op de oversteekplaats ter hoogte van de Molenbaan weinig overstekende fietsers te verwachten zijn gegeven het tijdstip en de plaats, zoals hiervoor onder II aangeduid; hij was met de omstandigheden ter plaatse bekend omdat hij de laatste weken voor het ongeval meermaals in de week rond hetzelfde tijdstip in verband met zijn bezoek aan een sportschool daar heeft gereden.
Niet met voldoende zekerheid is vast te stellen - de verdachte heeft hierover wisselend verklaard - dat de verdachte de fietser reeds bij het aanrijden op de kruising heeft gezien; zijn zicht daarop was in ieder geval belemmerd door de voor het verkeerslicht stilstaande auto. Naar zijn zeggen heeft de verdachte de fietser voor het eerst gezien op het moment dat deze zich op het kruisingsvlak fietspad/rijbaan bevond. Zijn verklaring hierover wordt ondersteund door de getuige [getuige 2] bij de politie waaruit kan worden geconcludeerd - gelijk de verdachte heeft gesteld - dat hij op het allerlaatste moment vlak voor de aanrijding een begin van een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt, maar dat het hem - gezien zijn hoge snelheid - aan tijd en ruimte heeft ontbroken om een adequate uitwijkmanoeuvre naar rechts in te zetten.
Voormelde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien leiden het hof tot de conclusie dat de verdachte de kans dat hij dit ongeval met dodelijke afloop zou veroorzaken niet bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarmee kan naar oordeel van het hof niet worden gezegd dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans en dat zijn opzet in voorwaardelijke zin op bedoeld gevolg gericht is geweest.
IV. Aard van de gedraging
De vraag tenslotte is nog of het - gegeven de vastgestelde omstandigheden en plaats - met zeer hoge snelheid aanrijden op een kruising waarvan het verkeerslicht van oranje naar rood sprong, een gedraging oplevert die – los van de verklaring van de verdachte - naar zijn aard zozeer is gericht op het veroorzaken van een dodelijk gevolg, dat daaruit kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Anders dan in de gevallen waarin het voor ieder normaal denkend mens evident is dat de gedraging acuut levensgevaarlijk is, is het hof van oordeel dat de gedraging van de verdachte in de onderhavige zaak daaronder niet is te brengen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat voertuig roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Hoofdweg,
welk roekeloos rijgedrag hierin bestond dat hij verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, heeft gereden en
- vervolgens met voornoemde snelheid een de middels verkeerslichten gecontroleerde kruising met de Molenbaan is genaderd en is blijven naderen en terwijl bovendien zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising bevindende personen (deels) werd belemmerd door een op de naast verdachtes rijstrook gelegen rijstrook stilstaande personenauto en
- vervolgens bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemde, rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd,
waarna de auto van verdachte vervolgens op de kruising van de Hoofdweg en de Molenbaan in botsing is gekomen met de aldaar met voor zijn rijrichting groen licht met de fiets overstekende [benadeelde partij], ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] werd gedood,
zulks terwijl het feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het betoog van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van het begrip “roekeloos”.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de snelheid waarmee haar cliënt heeft gereden ten tijde van de botsing op grond van het verrichte onderzoek niet met zekerheid is vast te stellen. De verdachte blijft bij zijn verklaring dat hij het slachtoffer niet (vrijwel) frontaal maar onder een hoek heeft geraakt. Ook heeft hij een uitwijkmanoeuvre gemaakt. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de verdachte met een lagere snelheid heeft gereden dan het NFI heeft geconcludeerd. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat op grond van het dossier moeilijk met zekerheid is vast te stellen of en hoe lang het stoplicht op de fatale kruising op rood heeft gestaan. De verklaring van getuige [getuige 2], inhoudende dat hij voor rood licht stond te wachten en heeft gezien hoe het slachtoffer stond te wachten totdat hij groen licht kreeg, acht zij strijdig met de analyse van de verkeersregelinstallatie. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat haar cliënt nog steeds claimt kort voor de aanrijding een soort van black-out te hebben gehad. Dat dit scenario niet wordt ondersteund door de bevindingen van neuroloog Jonker doet daaraan niet af, omdat met dit onderzoek niet alle oorzaken zijn uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gereden snelheid
Het hof overweegt dat uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 21 december 2012 volgt dat op grond van de interpretatie van de ongevalssporen en vijf op dit ongeval toegespitste botsproeven kan worden geconcludeerd dat de snelheid van de Alfa Romeo op het moment van botsing met de fietser ten minste 102 km/u was. Bij dit onderzoek is vast komen te staan dat er sprake was van een grotendeels frontale botsing. Het hof ziet geen reden om aan de resultaten van dit onderzoek te twijfelen.
Ten aanzien van de uitwijkmanoeuvre overweegt het hof dat op basis van de verklaring van de verdachte alsmede de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegd bij de politie, vast is komen te staan dat de verdachte een begin van een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt maar dat het hem aan tijd en ruimte heeft ontbroken om een adequate uitwijkmanoeuvre naar rechts in te zetten. Deze verklaringen doen dan ook niet af aan de conclusie van het NFI rapport met betrekking tot de snelheid ten tijde van de botsing. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij pas na de botsing is gaan remmen.
De stelling van de verdediging dat de verdachte het slachtoffer niet frontaal maar onder een hoek heeft geraak, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof heeft daarbij met name gelet op de bevindingen van het NFI met betrekking tot de inpassing van de fiets van het slachtoffer in de schadesporen aan de auto van de verdachte, die geen andere conclusie toelaten dan dat de auto de fiets bijna frontaal heeft geraakt.
Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen aanleiding de uitkomsten van het onderzoek van het NFI naar de gereden snelheid buiten beschouwing te laten.
Ten aanzien van het verkeerslicht
Uit het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst is gebleken dat de verkeersregelinstallatie op de kruising van de Hoofdweg met de oostelijk van de kruising met de Molenbaan gelegen fiets/bromfiets/voetgangeroversteekplaats te Capelle aan de IJssel ten tijde van de aanrijding in werking was en dat er geen sprake was van storingen. De verdachte, bestuurder van de Alfa Romeo, heeft gereden op fase 2 van de ruimteverdeling op dit kruispunt en het slachtoffer, de fietser, op fase 82. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat het niet mogelijk is dat de bestuurder van de Alfa Romeo en de bestuurder van de fiets zich tegelijkertijd op het conflictvlak hebben bevonden zonder dat een van de bestuurders het in zijn richting gekeerde en voor zijn rijrichting bedoelde verkeerslicht, dat rood uitstraalde, heeft genegeerd.
De getuige [getuige 1], die achter de verdachte heeft aangereden, heeft bij de politie verklaard dat het verkeerslicht (van fase 2) op rood stond op het moment dat de verdachte de kruising op reed. De getuige [getuige 2], die zich vóór de verdachte bevond op de rechterrijstrook, heeft bij de politie verklaard dat hij enige tijd stilstond voor rood licht. Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] - rijdend in de aan de verdachte tegengestelde rijrichting op fase 8, welke fase blijkens het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst evenals fase 2 waarin de verdachte reed, conflicterend is aan fase 82 (van de fietser) - is gebleken dat zij aan het remmen waren en enige tijd een in hun rijrichting rood uitstralend verkeerslicht hebben waargenomen alvorens zij getuige waren van het ongeval.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] dat hij de fietser heeft zien staan wachten voor het verkeerslicht niet tegenstrijdig is met de bevindingen van de Technische- en Ongevallendienst. Het hof wijst in dit verband op het feit dat de getuige [getuige 1] tegenover de politie heeft verklaard dat het verkeerslicht volgens hem rood was op het moment dat de verdachte de kruising met de Molenlaan op reed en dat de grijze auto (het hof begrijpt de auto van getuige [getuige 2]) toen al stil stond.
Gelet op de bevindingen van het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst in combinatie met bovengenoemde getuigenverklaringen is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte door rood licht is gereden. Dat de getuige [getuige 2] al kan zijn gestopt toen het verkeerslicht oranje uitstraalde, zoals de raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de gestelde black-out
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij een ‘wegzakmoment’, duizeling of black-out heeft gehad vlak voor het ongeval, te weten direct na de kruising van de Hoofdweg met de Schollevaartsedreef op het stuk Hoofdweg tussen de Schollevaartsedreef en de Molenlaan, toen hij op de linkerrijstrook reed. Op dat moment straalde het verkeerslicht volgens de verdachte groen licht uit. Na aanvankelijk bij de politie te hebben verklaard na het groene licht niets meer te hebben gezien tot de botsing, waarbij hij ook de fietser niet had gezien, verklaarde de verdachte op 18 september 2012 dat hij oranje licht zag toen hij wakker werd en dat hij toen ook de fietser zag. Getuige [getuige 6], de bijrijder van de verdachte, heeft bij de politie verklaard dat ze op de Hoofdweg reden en dat hij het verkeerslicht op oranje zag springen. Hij keek een beetje om zich heen en daarna naar de verdachte, waarop hij zag dat de verdachte zijn ogen wegdraaide en meer gas gaf. Hij heeft de verdachte geprobeerd wakker te schudden hetgeen hem uiteindelijk ook is gelukt. Direct hierna heeft het ongeval plaatsgevonden.
Het hof overweegt – gelijk de rechtbank heeft gedaan - dat de tijd van overbrugging van de beperkte afstand tussen de plaats waar de black-out dan wel het ‘wegzakken’ of de duizeling zou hebben plaatsgevonden en de plaats waar de verdachte weer zou zijn bijgekomen niet toereikend moet worden geacht voor al hetgeen [getuige 6] heeft gezien en gedaan zoals hierboven weergegeven. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte op meerdere punten wisselende verklaringen heeft afgelegd. De verschillende verklaringen hebben niet alleen betrekking op hetgeen hij na de duizeling nog zou hebben waargenomen, maar ook op de snelheid waarmee hij heeft gereden en op de bruikbaarheid en het gebruik van de spiegels in zijn auto in verband met de aanwezigheid van de parasol.
Voorts worden de verklaringen van de verdachte betreffende de black-out niet ondersteund door de bevindingen van de gedragsneuroloog C. Jonker, die heeft geconstateerd dat het gedrag c.q. de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet beïnvloed zijn geweest door een hersenorganisch lijden bij de verdachte.
Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat er bij de verdachte sprake is geweest van een wegzakmoment, duizeling of black-out.
Ten aanzien van de roekeloosheid
Met betrekking tot de mate van schuld in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
overweegt het hof het volgende.
Als schuld bestaat uit ‘roekeloosheid’ gelden ingevolge de wet van 28 juli 2006 hogere maximumstraffen. Zoals blijkt uit onder meer de considerans van deze wet, is met deze strafmaatverhogingen beoogd het optreden tegen ernstige vormen van roekeloos rijgedrag te bevorderen. In dat verband zijn aan de rechter meer mogelijkheden gegeven om bij fataal gevolg of lichamelijk letsel in de strafmaat rekening te houden met het bij familieleden, vrienden en kennissen van het slachtoffer teweeggebrachte leed en met de in de samenleving ontstane onrust. Ook is met de wetswijziging tot uitdrukking gebracht dat onverantwoordelijk rijgedrag in de huidige tijd zwaar wordt aangerekend. Gelet op de intensiteit van het verkeer en het vertrouwen waarmee men aan dat verkeer moet kunnen deelnemen, rust er een grote verantwoordelijkheid op verkeerdeelnemers om de veiligheid van het verkeer niet in gevaar te brengen.
Met de invoering van een afzonderlijk strafmaximum voor roekeloosheid is beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstig gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet slechts een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren (kamerstukken II 2001/2, 28 484, nr. 3, p.10-12).
Volgens vaste rechtspraak komt het bij de beoordeling van de mate van schuld aan een verkeersongeval aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van de verkeersfout de schuld in de zin van dit artikel kan worden afgeleid.
Uit de door het hof vooropgestelde feiten en omstandigheden en uit hetgeen hiervoor onder verband van ‘voorwaardelijk opzet’ is uiteengezet volgt dat verdachtes rijgedrag als zeer onvoorzichtig moet worden gekwalificeerd waarbij hij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s heeft genomen.
Voor het antwoord op de vraag of de verdachte op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zouden realiseren, is het volgende van belang. De verdachte heeft, niettegenstaande zijn jeugdige leeftijd, zichzelf aangemerkt als een zeer ervaren rijder, zozeer ervaren dat hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard op het gehoor te kunnen inschatten hoe hard hij rijdt. Eerder heeft hij bij de politie verklaard zijn rijbewijs – ten tijde van het feit – twee jaar te hebben en ongeveer 20.000 km per jaar te rijden.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde feit, voor verkeersonveilig rijgedrag op 5 januari 2012 is beboet. In de processen-verbaal van politie ter zake is gerelateerd dat de verdachte op voormelde datum als bestuurder van een auto zich schuldig maakte aan ‘bumperkleven’ en haaks een afrit opdraaide. Op de uitvoegstrook moest de verdachte zijn voertuig vervolgens corrigeren waarbij de auto heftig schudde. Door deze manoeuvre moest een ander voertuig krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen. Voorts overschreed de verdachte een doorgetrokken streep en reed hij op enig moment met een gecorrigeerde snelheid van 149 km/u waar 100 km/u was toegestaan. De verdachte daarnaar door de politie gevraagd, verklaarde dat hij sportief had gereden, te hard en een gewaagde inhaalmanoeuvre had uitgevoerd. Aan de verdachte is in verband met zijn agressieve en in strijd met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens zijnde rijgedrag en omdat de verdachte ‘heeft blijk gegeven van gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer’ een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
Het hof komt tot het volgende oordeel.
De verdachte was ermee bekend dat zijn weggedrag als verkeersgevaarlijk en risicovol werd aangemerkt doordat hij daarop een aantal maanden eerder was aangesproken. Desondanks heeft de verdachte op 4 juli 2012 op de Hoofdweg in Capelle aan den IJssel, een weg met een aantal door verkeerslichten beveiligde kruispunten, over langere afstand met zeer hoge snelheid gereden, heeft hij met die snelheid eerst een oranje verkeerslicht genegeerd en is hij vervolgens met onverminderde snelheid door het rode verkeerslicht op de kruising met de Molenlaan gereden, terwijl zijn zicht op het kruisende verkeer werd belemmerd door een auto die rechts van hem stilstond voor het rode verkeerslicht. Daarbij is zijn snelheid vastgesteld op meer dan de dubbele toegestane snelheid. Daarmee nam de verdachte naar het oordeel van het hof onverantwoorde risico’s gelet op de mogelijke aanwezigheid van kruisend verkeer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het verkeerslicht voor de verdachte op rood sprong, hetgeen erop wijst dat kruisend verkeer zou gaan oversteken. De verdachte is op zeer lichtzinnige wijze ervan uitgegaan dat de, vanwege de mogelijk ernstige gevolgen, onaanvaardbare risico’s die hij met zijn rijgedrag nam, zich niet zouden realiseren.
Gezien het vorenstaande en gelet op de hiervoor onder 1 tot en met 8 genoemde punten acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ‘roekeloos’ in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet heeft gereden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 4 juli 2012 als gevolg van roekeloos rijgedrag een zeer ernstig ongeluk veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer, [benadeelde partij], is overleden. Door het handelen van de verdachte is groot en onherstelbaar leed aangedaan aan de nabestaanden. Dit blijkt ook uit de schriftelijke ter zitting in hoger beroep door de vader van het slachtoffer voorgelezen verklaring. Het gezin van het slachtoffer is voorgoed een getalenteerde en liefhebbende zoon en broer kwijt. Ook de vriendin van het slachtoffer, zijn werkgever en kennissen om hem heen ervaren een gapend gat in hun leven door de dood van het slachtoffer. Naast het leed dat het ongeval de nabestaanden heeft berokkend, heeft het ook een schok teweeggebracht bij een ieder die er getuige van is geweest.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Wel heeft hij naar aanleiding van het hierboven omschreven voorval op 5 januari 2012 een tweetal strafbeschikkingen gekregen voor verkeersovertredingen. Voorts is aan de verdachte naar aanleiding van dat voorval op 21 februari 2012 de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer opgelegd.
Op een dergelijk verkeersdelict met fatale afloop kan niet anders worden gereageerd dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur en met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van maximale duur.
Het hof overweegt voorts dat de door de rechtbank bij vonnis in eerste aanleg opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de roekeloosheid van het rijgedrag van de verdachte.
Daarenboven heeft de verdachte naar het oordeel van het hof ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele blijk van inzicht in het gevaarzettende karakter van zijn handelen gegeven. Tevens heeft hij de indruk doen ontstaan dat hij gefascineerd is door snelheid in het verkeer en weinig waarde hecht aan de vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid geldende regels.
Het hof neemt dit mee in zijn strafbepaling.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven
Personenauto [kentekennummer] Alfa Romeo 146 1999 kleur: zwart, zoals vermeld op de in het dossier gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven
damesfiets van het merk Koga Miyata, zoals vermeld op de in het dossier gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36. (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
5. (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Personenauto [kentekennummer] Alfa Romeo 146 1999 kleur: zwart.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Damesfiets van het merk Koga Miyata.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten, mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2013.