Hof Amsterdam, 09-10-2015, nr. 23-002740-14
ECLI:NL:GHAMS:2015:4185
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-10-2015
- Zaaknummer
23-002740-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4185, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑10‑2015; (Cassatie)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1113
Uitspraak 09‑10‑2015
Inhoudsindicatie
medeplegen van in uitoefening beroep of bedrijf handelen in strijd met art. 3 onder B OPW en deelname aan criminele drugsorganisatie
parketnummer: 23-002740-14
datum uitspraak: 9 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15/740229-12 en 15/710436-12 tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres 1] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2015, 25 augustus 2015 en 25 september 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 15-740229-12:
feit 1:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 5 maart 2012 te Beverwijk en/of Uithoorn en/of Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad [onder meer in een pand aan de Zuiderkade [loods nummer] )] een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (waaronder in elk geval 1.434 hennepplanten en/of 34.695 hennepstekken), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2:hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en 5 maart 2012 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen en/of Uithoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte een of meer voorwerp(en), te weten - een of meer geldbedrag(en) en/of - vermogensbestanddelen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat/die - geldbedrag(en) en/of - vermogensbestanddelen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
zaak met parketnummer 15-710436-12 (gevoegd):
feit 2:hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of Vinkeveen, gemeente Ronde Venen en/of Uithoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] ) die tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig bereiden/verwerken/
bewerken/telen van een grote hoeveelheid hennep en/of het afleveren/verkopen/verstrekken/vervoeren van een grote hoeveelheid hennep, althans in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Nietigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de tenlastelegging wat het onderdeel witwassen betreft onvoldoende feitelijk is en dat om die reden de inleidende dagvaarding in zoverre nietig dient te worden verklaard.
In reactie hierop heeft de advocaat-generaal gesteld dat de tenlastelegging weliswaar in algemene bewoordingen is geformuleerd maar dat deze, gelezen in samenhang met het dossier, toereikend is om de verdachte te informeren over hetgeen hem wordt verweten en om zijn verdediging daarop te baseren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat de vraag centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier en het voorbereidend onderzoek - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.
Aan de verdachte is in zaak met parketnummer 15-740229-12 onder 2 betrokkenheid bij witwassen ten laste gelegd. In de feitelijke omschrijving is in de tenlastelegging opgenomen dat het volgens de officier van justitie bij de witgewassen voorwerpen gaat om geldbedragen en vermogensbestanddelen.
Voor een beoordeling van de duidelijkheid en begrijpelijkheid van de tenlastelegging is in dit geval van belang hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoogd ter onderbouwing van haar vordering wat de bewezenverklaring betreft.
De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir op grond van de stukken in het dossier inhoud en omtrekken van de tenlastelegging nader toegelicht. Daarbij heeft zij gewezen op geldstromen bestaand uit contante stortingen, op de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en op overige in het dossier genoemde voorwerpen die niet als zodanig in de tenlastelegging zijn opgenomen. Tegenover deze geldbedragen en overige voorwerpen staan geen legale inkomsten die geheel dan wel gedeeltelijk de verklaring kunnen vormen voor het feit dat het vermogen van de verdachte met die omvang is toegenomen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof begrijpt dat de advocaat-generaal heeft beoogd te betogen dat de strafbare betrokkenheid van de verdachte bestaat in medeplegen nu zij mede heeft gewezen op betalingen verricht door de partner van de verdachte en op voorwerpen die primair dan wel mede in verband kunnen worden gebracht met deze partner.
Het hof stelt vast dat het strafdossier van de verdachte een onderdeel bevat met de benaming “Paragraaf 3 (witwassen)”. Dit maakt deel uit van het proces-verbaal van relaas. In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de resultaten die zijn verkregen in het onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte. In deze paragraaf wordt per verdachte in het onderzoek Echo de inhoud van zijn of haar verklaringen weergegeven ten aanzien van gedane uitgaven en stortingen. Voorts zijn opgenomen een overzicht van de legale inkomsten van de verdachte en een overzicht van gebleken stortingen van contante geldbedragen op een of meer bankrekeningen, beide voor zover het de ten laste gelegde periode betreft.
De tenlastelegging en het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal ingenomen standpunt zijn, zo is het hof gebleken, gebaseerd op dit onderdeel van het proces-verbaal.
Voorts merkt het hof op dat de advocaat-generaal als standpunt heeft ingenomen dat de verdachte inkomsten heeft gehad die samenhangen met de hennepstekkenkwekerij in Beverwijk maar tegelijkertijd, ondanks het bestaan van deze concreet aan te duiden bron, een bewijsconstructie heeft voorgesteld die is gebaseerd op een redenering die, kort gezegd, vertrekt vanuit onverklaarbaar vermogen dat een witwasvermoeden oplevert waar de verdachte, gemeten aan in de rechtspraak ontwikkelde maatstaven, onvoldoende tegenover heeft gesteld.
Doordat de advocaat-generaal haar standpunt aldus heeft geformuleerd, begrijpt het hof dat de tenlastelegging tot stand is gekomen met als vertrekpunt het onderdeel van het dossier inhoudend de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Anders dan in de ontnemingsprocedure, waarin de rechter schattenderwijs de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt en waarin het verkregen voordeel op aannemelijkheid wordt berekend en geschat, worden in een strafzaak waarin witwassen bewezen dient te worden verklaard, andere, in de zin van hogere, eisen gesteld aan precisie en concreetheid van hetgeen ten laste gelegd wordt en bewezen moet worden verklaard en van daaraan ten grondslag te leggen redengevende feiten en omstandigheden. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de bewijslastverdeling in de onderscheiden procedures en voor aan de proceshouding van een verdachte toelaatbaar te verbinden consequenties. Ook dit wordt weerspiegeld in de eisen die aan de tenlastelegging moeten worden gesteld.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. De in de tenlastelegging genoemde “geldbedragen” en “overige vermogensbestanddelen” zijn, mede bezien tegen de achtergrond van aard en inhoud van de stukken in het dossier, zoals in het voorgaande beschreven en getypeerd, te algemeen. De advocaat-generaal heeft weliswaar in haar requisitoir de relatie met de processtukken gelegd, op de wijze als hiervoor weergegeven, maar dit kan niet wegnemen dat de tenlastelegging in te sterke mate als een “zoekplaatje” moet worden gekarakteriseerd.
Dit klemt te meer nu aan de verdachte tevens ten laste is gelegd dat deze het witwassen heeft medegepleegd en hiervan bovendien een gewoonte heeft gemaakt. Daarmee is de beoordeling van de vraag welke gedragingen van de verdachte dan wel van een medeverdachte binnen het bereik van de tenlastelegging vallen verder gecompliceerd.
Dit staat aan een adequate en met het stelsel van strafvordering overeenstemmende procesvoering in de weg, zowel waar het de positiebepaling van de verdachte als waar het de rechterlijke beoordeling van het aan de verdachte gemaakte verwijt betreft.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inleidende dagvaarding wat betreft feit 2 onder parketnummer 15-740229-12 nietig dient te worden verklaard.
Bespreking van een bewijsverweer
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 3] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu [medeverdachte 3] wisselend en in strijd met de waarheid heeft verklaard. Daarnaast is de verklaring van [medeverdachte 3] veelal gebaseerd op hetgeen hij van anderen zou hebben vernomen. In verband daarmede heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 3] kunnen meewegen voor het bewijs, nu deze verklaringen gedetailleerd, eenduidig en consistent zijn. Bovendien vinden de verklaringen van [medeverdachte 3] steun in andere bewijsmiddelen. De advocaat-generaal heeft verwerping van het verweer gevorderd.
Oordeel van het hof Het hof is van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] kunnen worden gebezigd voor het bewijs omdat deze verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht nu zij voldoende gedetailleerd, eenduidig en consistent zijn en steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarbij heeft het hof meegewogen dat [medeverdachte 3] niet alleen belastend over [leider] en andere medeverdachten heeft verklaard, maar ook belastend omtrent zichzelf. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15/740229-12 onder 1 en in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 15/740229-12:
feit 1:hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de Zuiderkade loods nummer 6 een groot aantal hennepplanten;
zaak met parketnummer 15-710436-12 (gevoegd):
feit 2:hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15/740229-12 onder 1 en in de zaak met parketnummer
15/710436-12 onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de, in bijlage I bij dit arrest opgenomen, bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot bewezenverklaring van de feiten te komen en heeft primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Indien het hof betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de hennepstekkenkwekerij in Beverwijk bewezen acht, dan luidt het subsidiaire standpunt van de verdediging dat er geen sprake van medeplegen van hennepteelt (parketnummer 15/740229-12 feit 1) is geweest. De raadsman heeft in dit verband verzocht de verdachte van dit deel van de ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen de betrokkenheid van de verdachte kan worden vastgesteld en dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [leider] nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten.
Oordeel van het hof
Algemene overweging ten aanzien van de bewijsmiddelen
Het hof hecht veel waarde aan de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] , nu deze gedetailleerd, eenduidig en consistent zijn, hij ook zichzelf heeft belast en delen van zijn verklaring steun vinden in de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en, op enkele onderdelen, [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [leider] leiding gaf aan het personeel in de hennepstekkenkwekerij en heeft [leider] zowel tijdens zijn politieverhoren als ter terechtzitting in hoger beroep herkend als de persoon die hij [leider] of [leider] noemde in zijn verklaringen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de verdachte in Vinkeveen woonde en een relatie had gehad met een vrouw genaamd [relatie] , hetgeen beide juist is gebleken.
Voorts heeft [medeverdachte 3] verklaard ter terechtzitting in hoger beroep dat hij heeft begrepen dat de verdachte “ [verdachte 1] ” werd genoemd. Uit een kerstkaart die aan [leider] was gericht, kan worden afgeleid dat [leider] ook wel ‘ [leider] ’ werd genoemd. In de telefoon van de bij de loods in Beverwijk aangetroffen Braziliaan [knipper 1] stond het telefoonnummer van het bedrijf van [leider] ( [leider] Koeriers Service) ook onder de naam ‘ [leider] ’ vermeld. In de telefoon van de eveneens bij de betreffende loods aangehouden Braziliaan [knipper 2] stond het telefoonnummer van [leider] vermeld onder de aanduiding ‘ [leider] ’. [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij in de loods twee Brazilianen hennep zag knippen. Een van de Brazilianen betrof volgens [medeverdachte 3] [knipper 1] . De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de twee Braziliaanse knippers een telefoon hadden met daarin zijn telefoonnummer, waarvan eenmaal met de op [verdachte 1] gelijkende aanduiding “ [leider] ”.
Voorts heeft de verdachte [medeverdachte 4] verklaard dat de betalingen op basis van de opbrengsten van de hennepstekkenkwekerij door [medeverdachte 2] aan hem zijn gedaan. De betrokkenheid van [medeverdachte 2] is ook door deze verdachte zelf bevestigd. Tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] is een briefje aangetroffen met daarop de naam [verdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dit telefoonnummer stond ook met de naam [verdachte 1] vermeld in de telefoon die is aangetroffen in de bus die door [buschauffeur] tijdens haar aanhouding bij de loods in Beverwijk werd bestuurd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd acht het hof de verklaring van [medeverdachte 3] met voldoende ander bewijs ondersteund om te komen tot de bewezenverklaring als hiervoor vermeld. Het verweer van de raadsman inhoudend dat onvoldoende wettig bewijs voor de door het hof bewezen verklaarde feiten voorhanden is wordt derhalve verworpen.
Medeplegen (feit 1)
Het hof overweegt dat medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking veronderstelt tussen de verdachte en zijn mededaders, welke samenwerking moet zijn gericht op het ten laste gelegde delict. De intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict dient van voldoende gewicht te zijn. Hierbij kunnen de volgende factoren een rol spelen: de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de, op grond van de bewijsmiddelen vastgestelde, voornoemde feiten en omstandigheden leidt het hof de betrokkenheid van de verdachte aan het onder 1 ten laste gelegde af.
Samengevat bestond de rol van de verdachte eruit dat hij de dagelijkse leiding had en het personeel (het hof begrijpt dan onder meer de Braziliaanse knippers) in de loods aanstuurde. [leider] was met [medeverdachte 2] door [medeverdachte 4] bij de hennepstekkenkwekerij betrokken die was opgezet en gefinancierd door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . De opbrengst van de hennepstekkenkwekerij werd door vijf ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [leider] ) gedeeld. Het hof acht bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten waarbij zijn bijdrage aan het delict van voldoende gewicht was. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Criminele organisatie (parketnummer 15-710436-12 feit 2) Het hof stelt voorop dat sprake is van een criminele organisatie bij een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarbij is het niet nodig dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband als de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het, in casu ten laste gelegde, in artikel 11 van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie zijn drie deelvragen relevant: i) is er sprake van een organisatie in de zin van de wet?; ii) heeft die organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven? en iii) is de verdachte deelnemer aan die organisatie? De structuur van de organisatie hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen, noch zijn afgebakende taken vereist. Er is sprake van deelneming wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet had op de door de criminele organisatie beoogde misdrijven. De bijdrage van de deelnemer moet bestaan in een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan, gedragingen die rechtstreeks strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat wordt deelgenomen aan misdrijven zelf waarop het oogmerk van de organisatie is gericht.
Het hof overweegt dat uit de voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat [leider] medepleger was bij de hennepstekkenkwekerij in Beverwijk. Gezien de duurzaamheid en de bestendigheid (ruim 2 jaar) van de samenwerking, het gezamenlijke oogmerk: te weten de exploitatie van de hennepstekkenkwekerij, en de bijdrage die de verdachte daaraan (zoals die hierboven is beschreven) leverde, acht het hof de verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het bedrijfsmatig en/of beroepsmatig hennepstekken te kweken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15/740229-12 onder 1 en in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-740229-12 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod met betrekking tot een grote hoeveelheid van een middel.
Het in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in parketnummer 15-740229-12 onder 1 en 2 en parketnummer 15-710436-12 onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak met parketnummer 15-740229-12 onder 1 en 2 en in zaak met parketnummer 15-710436-12 onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennep(stekken)teelt. Deze hennepstekkenkwekerij werd gedurende ruim twee jaar bedrijfsmatig geëxploiteerd. Op de dag van de ontmanteling van de kwekerij werden 34.695 hennepstekken en 1.434 moederplanten aangetroffen. Zowel de verdachte als de medeverdachten hadden ieder een eigen rol binnen de hennepstekkenkwekerij. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren de voornaamste investeerders, regelden de locatie en zorgden voor katvanger [katvanger] en deelden in de opbrengsten. [medeverdachte 4] en [knipper 1] hielden zich met name met de bouw van de kwekerij bezig, waarbij [medeverdachte 4] ook in de opbrengsten deelde. Hetzelfde gold voor [medeverdachte 2] en de verdachte die na enige tijd de dagelijkse leiding in de hennepstekkenkwekerij hadden. De afvoer van hennepafval was in een later stadium in handen van [buschauffeur] en [verdachte 4] . Zowel [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] als verdachte deelden in de opbrengst van de hennepstekkenkwekerij. Door het kweken van hennepstekken heeft de verdachte zich aan het begin van de keten van hennepteelt, verkoop en gebruik geplaatst, waardoor deze in stand hebben kunnen blijven. Hennep bevat doorgaans de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II gezet. Daarbij komt dat hennepteelt ook overigens de samenleving bezwaart door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd of bestendigd. Het hof acht voornoemde feiten ernstig en rekent dit de verdachte aan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voor deze feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel passend en geboden is. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 augustus 2015 omtrent de verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld.
Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt het hof dat deze in eerste aanleg met ruim vier maanden is overschreden, maar dat deze overschrijding van de redelijke termijn door de voortvarende behandeling in hoger beroep is gecompenseerd. Gezien deze compensatie zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg niet in de op te leggen straf worden meegewogen. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden. Een lagere straf of andere strafmodaliteit doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het in de zaak met parketnummer 15/740229-12 onder 2 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/740229-12 onder 1 en in de zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.M. Steinhaus en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. M. Stam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2015.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het in zaak met parketnummer 15/740229-12 onder 1 en in zaak met parketnummer 15/710436-12 onder 2 bewezen verklaarde
1. Een proces-verbaal aantreffen hennepstekkenkwekerij met nummer Pl1256 201012118 van 29 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 99 tot en met 105 met bijlagen in ordner 2). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 25 februari 2011 is een onderzoek ingesteld in het bedrijfspand aan de Zuiderkade 16 in loods 6 te Beverwijk. Hier werd een in bedrijf zijnde hennepstekkenkwekerij aangetroffen. In totaal werden er in de hennepstekkenkwekerij 1.434 moederplanten en 34.695 hennepstekken aangetroffen. Uit de aanwezige gebruikte lege plantenpotten, afval van eerdere oogsten, algengroei op de grond en andere indicatoren kan worden opgemaakt dat deze hennepstekkenkwekerij een langere tijd draaide. De moederplanten waren verdeeld over drie zeecontainers. In elke zeecontainer stonden 478 moederplanten. In de kwekerij waren zes ruimtes ingericht als stekkenkwekerij. In drie van de zes ruimtes was een stekkenkwekerij in werking. In een soort ‘voorruimte’ zijn 3.528 hennepstekken aangetroffen. Deze hennepstekken waren ingepakt in 42 kartonnen dozen. In elke kartonnen doos zaten in totaal 84 hennepstekken. Uit eigen waarneming kon ik vaststellen dat het om hennepplanten ging als bedoeld in lijst II van de Opiumwet.
2. Een proces-verbaal bevindingen professionaliteit hennepstekkenkwekerij met nummer 2011012118 van 21 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s A130 tot en met A142 in ordner 2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 25 februari 2011 ben ik vanuit mijn hoedanigheid als korpsexpert verdovende middelen, aanwezig geweest bij het aantreffen en ontmantelen van een hennepstekkenkwekerij in het bedrijfspand aan de Zuiderkade te Beverwijk. Opvallend was de professionaliteit waarmee deze kwekerij was opgebouwd. Uit de opstelling van de diverse ruimtes en de hoeveelheid moederplanten was het duidelijk dat het hier ging om een zeer professionele kwekerij waar de continuïteit van veel stekken leveren prioriteit had. In de bedrijfshal waren drie grote zeecontainers geplaatst waarin moederplanten werden opgekweekt. Aan de achterzijde van één van de containers zag ik dat er al weer nieuwe hennepplanten als moederplanten werden opgekweekt. De elektriciteit in de zeecontainers was professioneel en netjes aangelegd. Dit gold ook voor de ruimtes waar de stekken werden verzorgd. Door de grote hoeveelheid moederplanten was er continu stroom van stekken. Door deze wijze van opbouw was er geen periode dat er geen stekken konden worden geleverd. Recht tegenover de drie aan elkaar geplaatste zeecontainers waren twee houten ruimtes gecreëerd. In de eerste ruimte stonden groeimiddelen, de watervoorraad ten behoeve van de irrigatie en hingen de kweekschema’s. Tevens was in deze ruimte veel materiaal aanwezig om stekpluggen te maken waarin de stek wordt gezet om wortel te schieten. Dit was de ruimte waarin de net gesneden stekken werden geprepareerd om in de volgende ruimte wortel te kunnen schieten. De aangrenzende houten ruimte stond helemaal vol met stekken die wortel aan het schieten waren, hetgeen een proces van ongeveer twee weken is. In deze ruimte stonden ook vernevelaars. De stekken worden via deze vernevelaars voorzien van water gemengd met groeimiddelen. In de voorbereidingsruimte waren twee gasmaskers aanwezig in verband met het gevaar op legionella. In de stekkenbakken waren kaartjes gestoken met daarop data. Hiermee kon men zien hoe lang de stekken al stonden wortel te trekken. Nadat de vers gesneden stekken de tijd hadden gehad om wortel te trekken, werden zij in de daarvoor bestemde stekhokken gestoken en overgebracht naar de twee houten ruimtes bij de paktafel. Vanuit deze twee ruimtes werden de hennepstekken verpakt in dozen. Per doos werden 84 stekken verpakt. Vlak bij de inpaktafel stonden reeds dichtgeplakte dozen met daarin stekken. Aangezien hennepstekken erg gevoelig zijn, en niet dagenlang zonder water in een kartonnen doos kunnen staan, is het zeker dat er een hoge omloopsnelheid in deze stekken was. Gezien de opzet van de kwekerij was er continu stroom van hennepstekken en was er dagelijks verzorging nodig. Alle elektriciteitskabels waren netjes in kabelschoenen gezet. Hieruit spreekt een vorm van kennis en professionaliteit. Er was een duidelijke scheiding tussen de plaatsen waar de elektrische installatie in de zeecontainers was geplaatst en waar de waterbakken stonden opgesteld. Ten behoeve van de afzuigingen van de diverse kwekerijruimtes heeft men aan de bovenzijde van de zeecontainers een afzuiging aangelegd die via een gat in de muur naar buiten liep. Bij onderzoek aan de aangetroffen en aangesloten koolstoffilters in de diverse ruimtes van de hennepstekkenkwekerij zag ik dat de filters flink vervuild waren door stof. Hieruit kon ik opmaken dat de kwekerij al een lange tijd draaide. Gezien bovenstaande en het feit dat de loods waar de kwekerij was aangetroffen geheel in het teken stond van de kwekerij, kan men spreken van een zeer professionele kwekerij welke gericht was op een grote omzet door verkoop van hennepstekken. In de loods was een soort kantine gebouwd en aan de goederen in deze ruimte was af te leiden dat er met regelmaat werd verbleven.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1260 2011012118-72 van 4 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 188 tot en met 190 in ordner 2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven: De kwekerij op de Zuiderkade te Beverwijk was zeer professioneel en door de grootte (34.695 stekken en 1434 moederplanten) was er een constante aanvoer van te verkopen stekken. Aangezien een gesneden stek twee weken nodig heeft om wortel te schieten, zijn er elke week 17.347 stekken beschikbaar voor verkoop.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] met nummer 2011012118 van 3 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (persoonsdossier verdachte [medeverdachte 4] in ordner 12 op doorgenummerde pagina’s 46 tot en met 49).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 4] , zakelijk weergegeven:
Op een gegeven moment was het mijn idee om een container in te richten als kweekhok. Ik heb er een met [knipper 1] gemaakt. Het geld voor de aankoop van de materialen voor de inrichting van die container kreeg ik van [medeverdachte 1] . [knipper 1] kreeg ongeveer 12 euro per uur. [katvanger] is gebruikt als katvanger in verband met de huur. Ik heb hooguit € 15.000,- aan deze kwekerij verdiend. Had zelf ongeveer € 20.000,- in deze containers geïnvesteerd en dat heb ik er ook weer uit gekregen. Ik heb dit geld van [medeverdachte 2] gehad, in fases en contant.
5. Een proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] met nummer 2011012118 van 30 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (persoonsdossier verdachte [medeverdachte 2] in ordner 12 op doorgenummerde pagina’s 22 tot en met 27 met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] , zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik een grote of kleine rol had binnen de hennepstekkenkwekerij. Ik ben daar vorig jaar in de zomer van 2010 bij gevraagd om dingen te regelen. Ik was een regelneef. Het zou kunnen dat ik [buschauffeur] opdrachten heb gegeven. Als ik de plantjes aan een particulier verkocht, dan moest ik 1,50 euro betalen en verkocht ik ze voor 2 euro. Soms had ik wel 1000 stekken per week die ik verkocht. Toen ik erin kwam was het al een lopende productie, het was toen al twee jaar aan de gang. Ik dacht makkelijk verdienen en meedoen. Het geld voor de maandhuur van de voertuigen kreeg ik van de organisatie. Het hele afvalverwerking-verhaal komt van mij af. [buschauffeur] heb ik erbij gehaald in december 2010. [contactpersoon] gaf ik elke week geld. Contact van [contactpersoon] naar [buschauffeur] heb ik geregeld.
6. Een geschrift, te weten een niet gedagtekend proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (persoonsdossier verdachte [medeverdachte 1] in ordner 13 op doorgenummerde pagina’s 28 tot en met 38 met bijlagen).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
Het begon bij [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en ik. Toen is het idee ontstaan om dit te proberen. Wij wilden dit in de container, zodat je het niet van de buitenkant zag en dat het ook makkelijk weg te halen was als er iets mis was. We zijn op zoek gegaan naar een pand en kwamen op Beverwijk uit. De containers zijn vervolgens in IJmuiden gekocht. Ik ben wezen kijken in het pand en heb het eerste contact gehad met de verhuurder. [medeverdachte 3] heeft vervolgens het pand op zijn naam genomen. Er zijn vervolgens drie containers in het pand gezet. [medeverdachte 4] heeft toen die container gebouwd. Ik denk dat hij rond mei/juni 2007 is begonnen met bouwen. Rond mei 2008 waren ze klaar. Het was in eerste instantie de bedoeling hennep te kweken. [medeverdachte 4] heeft in december 2008 wat er van de planten is gekomen verkocht. Ik heb toen 10.000 euro cash ontvangen. Er stonden toen ongeveer 700 planten per container. [medeverdachte 4] had bij het bouwen steeds [knipper 1] bij zich. Volgens mij zijn we op advies van [medeverdachte 2] naar de stekjes gegaan. [medeverdachte 4] en zijn Brazilianen hebben er toen Tl-verlichting ingebouwd. Als er kosten gemaakt werden, zetten we dat op een lijst en betaalden we deze. We vertrouwden elkaar blindelings. Als er dan wat verkocht werd, schreven we dat eerst weg van datgene wat we hadden geïnvesteerd. Van de stekken die verkocht werden, wilden wij 1 euro per stek hebben. Met wij bedoel ik [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en ik. Ik kreeg regelmatig enveloppen uit de verkoop van stekken. De ene keer was dat 5.000 euro, de andere keer 7.000 euro. Ik denk dat ik 50 tot 60 duizend euro heb geïnvesteerd. Ik heb in 2008 10.000 euro gekregen. In 2009 en 2010 heb ik in ieder geval mijn investering terug gekregen. Ik denk dat ik er zo’n 30 of 40 duizend euro aan heb overgehouden. Datzelfde hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] verdiend. Ik ontving het geld altijd van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] heeft later meer regie gehad. Het huurcontract stond op naam van [medeverdachte 3] . Hij vond dit te link worden en toen kwam [katvanger] ertussen. [medeverdachte 4] betaalde [katvanger] de huur cash plus 3.000 euro extra per maand voor het op naam zetten van het pand, als het ware een soort risicovergoeding. Het was rond de 7.000 euro per oogst wat ik overhield na aftrek van alle kosten. [medeverdachte 4] hield ongeveer 3.500 euro per oogst over. 7.000 euro was het gemiddelde.
7. Een geschrift, te weten een niet gedagtekend proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] met nummer BVH 2011012118, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (persoonsdossier verdachte [medeverdachte 3] in ordner 13 op doorgenummerde pagina’s 41 tot en met 46 met bijlagen).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 3] , zakelijk weergegeven:
We deden het met zijn drietjes. Ik heb gezegd dat het pand op mijn bedrijfsnaam kon worden gehuurd. Het plan was om hennepplanten te gaan kweken in de containers. Met zijn drietjes bedoel ik [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en ik. Het pand is puur gehuurd om hennep te gaan kweken. De containers waren er om het makkelijk te kunnen verplaatsen. Ik ben bij de aankoop van de containers geweest; ik was daar met [medeverdachte 4] . Toen hebben we [medeverdachte 4] aan het werk gezet om die dingen in te richten. Dat heeft hij met één Braziliaan gedaan, volgens mij [knipper 1] . De opbrengst van de hennep werd in principe door drie gedeeld. Ik vertrouwde [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Ik betaalde iedere maand de huur. [medeverdachte 1] betaalde de helft van de factuur aan mij. [medeverdachte 4] was in dienst bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] betaalde [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] richtte voor dit geld de containers in. Het geld dat ik investeerde, was alleen de huur die ik betaalde. [medeverdachte 4] heeft lang gewerkt om de containers af te bouwen. Ik ben daar toen 1 keer geweest. Toen zijn er twee kennissen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [leider] of [leider] , bij het verhaal gekomen. Toen [medeverdachte 2] en [leider] (het hof begrijpt: [leider] ) erbij kwamen, hebben we afgesproken om de winst door vijven te delen. Zij hoefden zich niet in te kopen. Wij waren al lang blij dat we iemand gevonden hadden die de ballen had om ermee verder te gaan. Zodat we geld konden verdienen. [medeverdachte 4] regelde dit met [leider] en [medeverdachte 2] . Ik heb [leider] en [medeverdachte 2] 1 keer gezien. Dat was in de loods. Ik heb toen ook de containers gezien. Daar stonden toen stekken in. [medeverdachte 2] en [leider] hadden het idee om stekken te kweken. Ik ben daar met de auto samen met [medeverdachte 1] geweest.
In november 2008 zijn de eerste planten erin gegaan. Ik weet dat omdat [medeverdachte 1] en ik daar toen langs zijn geweest om te kijken. We hebben toen in de container gekeken. Daar zat toen hennep in. Ik heb in een container gekeken. Daar stonden toen twee Brazilianen te knippen. Een ervan was [knipper 1] . De eerste keer kreeg ik een strijkijzerdoos van [medeverdachte 4] op het kantoor van [medeverdachte 1] . Daar zat geld in voor [medeverdachte 1] en mij. Dit was 11.000 euro per persoon. [medeverdachte 4] had zijn geld al gehad. [medeverdachte 2] deed de verkoop. [leider] stuurde de mensen in de loods aan. [medeverdachte 4] heeft de containers gebouwd. Daarna was hij, net als [medeverdachte 1] en ik, een soort stille partner. Als hij in het land was, haalde [medeverdachte 4] het geld op. [medeverdachte 4] verzorgde de betalingen aan [medeverdachte 1] en mij. Als [medeverdachte 4] weg was, had [medeverdachte 1] het telefoonnummer van [leider] en [medeverdachte 2] om afspraken te maken.De voertuigen die in Beverwijk gebruikt werden, werden geleased en regelmatig vervangen. [leider] en [medeverdachte 2] regelden dit. Ik heb in een gesprek met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gehoord dat de stekjes voor 1 of anderhalve euro verkocht werden. [leider] en [medeverdachte 2] verkochten aan growshops. De opbrengst werd beheerd door [medeverdachte 2] en [leider] . Zij betaalden de kosten. Met kosten bedoel ik onder andere de vaste lasten, personeel, de huur, knippers, gas en licht, plantenvoeding, nieuwe aarde en [katvanger] . Wat overbleef na aftrek van de kosten, werd gedeeld door 5. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en ik hadden een sleutel van de loods in Beverwijk. Ik neem aan [leider] en [medeverdachte 2] ook.
8. Een geschrift, te weten een niet gedagtekend proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] met nummer BVH 2011012118, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 6] (persoonsdossier [medeverdachte 3] , doorgenummerde pagina 51 in ordner 13).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte 3] , zakelijk weergegeven:
[leider] / [leider] is een man van ongeveer 40 jaar met donkerblond, halflang en wat krullend haar. Hij is kleiner dan ik. Hij had een relatie met een Braziliaanse vrouw genaamd [relatie] . Hij woonde, volgens [medeverdachte 4] , in Vinkeveen.
9. Een proces-verbaal met nummer 2011012118 van 14 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 0611 en 0612 in ordner 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 8 februari 2012 en 10 februari 2012 werd verdachte [medeverdachte 3] gehoord. Tijdens die verhoren verklaarde hij onder andere dat een persoon genaamd [leider] of [leider] mede verantwoordelijk was voor de aangetroffen hennepstekkenkwekerij in Beverwijk. Naar aanleiding van zijn verklaring werd op 14 februari 2012 door mij aan de verdachte [medeverdachte 3] een foto getoond met vermoedelijk de eerder door hem genoemde [leider] of [leider] (het hof begrijpt: de foto van de verdachte op pagina 611). [medeverdachte 3] verklaarde het volgende: “De persoon op de bovenstaande foto herken ik voor 100% als de door mij genoemde [leider] of [leider] in mijn verklaringen van 8 februari 2012 en 10 februari 2012”.
10. De verklaring van getuige [medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik herken de ter terechtzitting aanwezige medeverdachte [leider] als de persoon die ik tijdens de verhoren bij de politie [leider] en [leider] noemde. [leider] kweekte hennepplanten in de loods in Beverwijk. Ik ben een keer in de loods in Beverwijk geweest en zag [leider] daar toen. Dat was niet de eerste keer dat ik [leider] in de loods in Beverwijk zag.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1200-2011012118-206 van 28 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 7] (ordner met aanvullende stukken pagina’s 138 en 139 met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 6 maart 2012 is W.E.S. [leider] , verblijvend op het adres Dijkveld 2 te Vinkeveen als verdachte gehoord. Op verzoek van het onderzoeksteam Echo is door de Sectie Technische Ondersteuning van de regiopolitie Kennemerland vanaf 14 juli 2011 tot 18 juli 2011 een camera auto voor de woning van de verdachte [medeverdachte 2] aan de [adres 2] te Culemborg geplaatst. Tijdens het uitkijken van de gemaakte opnames zag ik, verbalisant, een manspersoon komen aanrijden die zich naar de toegangsdeur van de woning van verdachte [medeverdachte 2] begaf en contact had met verdachte [medeverdachte 2] . Later in het onderzoek kwam [leider] voornoemd als verdachte in beeld bij het onderzoek en werd hij door mij herkend als zijnde de persoon die op 15 juli 2011 bij de woning van [medeverdachte 2] was gezien.
12. Een proces-verbaal van bevindingen telefoon [knipper 1] HTC met nummer 2011012118 van 27 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (ordner met aanvullende stukken pagina’s 210 en 211 met bijlagen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 25 februari 2011 is [knipper 1] aangehouden en is zijn telefoon, een HTC, in beslag genomen. Op 4 maart 2011 is door de afdeling Forensische Opsporing deze mobiel uitgelezen. Ik heb de lijst met contacten uitgedraaid. Hierin staat onder meer als contact: [leider] met nummer [telefoonnummer 2] . Tevens heb ik een uitdraai gemaakt met oproepen. In deze lijst staan onder andere vier oproepen van de HTC van [knipper 1] van of naar [telefoonnummer 2] . Drie van die oproepen vonden plaats op 6 februari 2011. Een oproep vindt plaats op 25 februari 2011. Dit betreft een gemiste oproep van [leider] naar de mobiel van [knipper 1] . Uit het onderzoek Echo is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op naam van [leider] Koeriers Service staat.
13. Een proces-verbaal van vaststellen van verdachte [leider] met nummer 2011012118 van 28 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 0606 in ordner 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Onder de verdachte Braziliaan [knipper 2] is een mobiele telefoon in beslag genomen. Deze mobiele telefoon is door de afdeling Forensische Opsporing van de regiopolitie Kennemerland onderzocht, waarbij naar voren kwam dat op de simkaart van deze mobiele telefoon onder de contacten staat genoemd: [leider] , nummer [telefoonnummer 2] . Middels een vordering verstrekking gebruiksgegevens is de tenaamstelling opgevraagd van het nummer + [telefoonnummer 2] . Dit nummer + [telefoonnummer 2] is afgegeven aan [leider] Koeriers Service.
14. Een geschrift, te weten een niet gedagtekend proces-verbaal van verhoor verdachte W.E.S. [leider] met nummer BVH 2011012118, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 7] (persoonsdossier [leider] op pagina 29 in ordner 12).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [leider] , zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisantenA: antwoord verdachte
V: Middels een vordering hebben wij het mobiele nummer [telefoonnummer 2] opgevraagd. Dit nummer is afgegeven door de provider KPN aan [leider] Koeriers Service te Uithoorn. Hoe lang maak je gebruik van dit nummer?A: Sinds het op naam staat bij KPN. Er maken geen andere mensen gebruik van dit nummer.
15. Een geschrift, te weten een niet gedagtekend proces-verbaal van verhoor verdachte [leider] met nummer BVH 2011012118, opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 7] (persoonsdossier [leider] op pagina’s 49 en 60 in ordner 12).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [leider] , zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisantenA: antwoord verdachte
V: Wie staan hier op de foto van een kerstkaart op bijlage 5 (het hof begrijpt: bijlage 6)?A: Dat ben ik met [relatie] .
V: Wat is jouw relatie met de vrouw op de foto?A: Dat was mijn vriendin voorheen.
V: Hoe word jij door haar genoemd?A: Als ik het hier lees, [leider] .
16. Een proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning [leider] met nummer 2011012118 van 21 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina 33 met bijlagen in ordner Echo aanvullende stukken).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 5 maart 2012 is er een huiszoeking geweest in de woning van de verdachte [leider] aan de [adres 3] te Uithoorn. Tijdens deze doorzoeking zijn diverse administratieve stukken in beslag genomen, zoals weergegeven in bijlagen 1 en 2 bij dit proces-verbaal.
Als bijlage 1 bij dit proces-verbaal is een kerst/verjaardagskaart gevoegd d.d. 24 december 2004 voor [leider] van Dandinna (opmerking hof: dit betreft bijlage 6 bij bewijsmiddel 15).
17. Een proces-verbaal met nummer 2011012118 van 13 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 1 019 in ordner 1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 25 februari 2011 omstreeks 06.25 uur werden de verdachten [buschauffeur] , [knipper 1] , [verdachte 2] , [knipper 2] en [verdachte 3] door de KLPD aangehouden. De verdachte [buschauffeur] als bestuurder van de Mercedes bestelbus, de verdachte [knipper 1] als passagier in de cabine. De verdachten [verdachte 2] , [knipper 2] en [verdachte 3] zaten in de laadruimte van deze bestelbus.
Aanvullende bewijsoverweging
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
=========================================================================
[…]