Hof Den Haag, 05-06-2018, nr. 200.205.234/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:1282
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
200.205.234/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1282, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑06‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0653
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0653
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht, geen grond voor ontslag op staande voet. Werknemer van ambassade, geen toestemming UWV nodig. Vraag of werknemer ziek was ten tijde van het ontslag.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.234/01
Zaaknummer rechtbank : 4714655\RL EXPL 15-39273
arrest van 5 juni 2018
inzake
[appellant] .
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag,
tegen
Het Koninkrijk Marokko,
zetelend te Rabat, Marokko,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Koninkrijk,
advocaat: mr. A.W. Hooijen te Hilversum.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij arrest van 27 december 2016 heeft het hof in deze zaak een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 200.204.507/01, een zaak in een verzoekschriftprocedure tussen dezelfde partijen over vrijwel hetzelfde onderwerp (de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en het Koninkrijk) als de onderhavige zaak.
1.2
Vervolgens heeft het Koninkrijk bij memorie van antwoord de grieven bestreden en producties overgelegd.
1.3
Partijen hebben op 2 maart 2018 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Tijdens de zitting heeft [appellant] ermee ingestemd dat het deskundigenbericht en de daarop volgende conclusies uit de zaak met zaaknummer 200.204.507/01 worden ingebracht in deze procedure. Ter zitting is afgesproken dat het Koninkrijk uiterlijk op 14 maart 2018 zou laten weten of het ook daarmee instemde. Nu het hof geen bericht heeft ontvangen van het Koninkrijk, gaat het hof ervan uit dat het Koninkrijk niet ermee instemt dat de desbetreffende stukken worden ingebracht in de onderhavige procedure.
1.4
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. Inleiding
2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje feiten een aantal feiten vastgesteld. De grieven 1 tot en met 6 zijn gericht tegen de feitenvaststelling; het hof zal daarmee rekening houden bij de beoordeling van deze zaak.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- -
i) [appellant] was sinds 1 oktober 1999 in dienst bij het Koninkrijk. Hij was feitelijk werkzaam op de Marokkaanse ambassade in Den Haag. Partijen hebben op 1 januari 2012 een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. In artikel 1 van deze overeenkomst is als functie van [appellant] vermeld: dienstbode. In de praktijk verrichtte [appellant] ook met enige regelmaat werkzaamheden als chauffeur.
- -
ii) [appellant] is op maandag 15 juni 2015 in de middag naar zijn huisarts gegaan. In het huisartsjournaal is te lezen dat [appellant] te kennen gaf last te hebben van zijn rug.
- -
iii) Bij e-mail van 16 juni 2015 om 0.22 uur heeft [appellant] zich ziek gemeld.
- -
iv) Bij brief van de ambassadeur van 16 juni 2015, door [appellant] ontvangen op 17 juni 2015, is aan [appellant] bericht dat hij (op staande voet) is ontslagen. In deze brief is (in de Nederlandse vertaling) het volgende vermeld:
“Door middel van deze brief wil ik u informeren over het besluit van de ambassade van het koninkrijk Marokko in Den Haag, waarbij u ontslag wordt verleend met ingang van 16 juni 2015.
Dit besluit is genomen op basis van de volgende redenen:
1. Herhaaldelijk ongeoorloofd verlof en het niet respecteren van de werktijden. Naast het feit dat u vaak te laat bent gekomen op de werkvloer, is uw werkverhouding gekenmerkt door herhaaldelijke en onverklaarbare afwezigheid. Overigens, de ambassade heeft zich vaak gevonden in de situatie van onmogelijkheid om met u te communiceren. De ambassade heeft u vaak gewaarschuwd en berichten gestuurd, waarin u wordt gesommeerd uw gedrag te verbeteren, maar tevergeefs.2. Het niet respecteren van collega’s op het werk
U heeft zich vaak respectloos gedragen jegens uw collega’s: belediging, negatieve
woordwisseling, uitlatingen die schadelijk zijn voor de integriteit en de eer van ambassade personeel;
3. Het niet naleven van uw plicht tot beroepsgeheim
De ambassade heeft geconstateerd dat u beroepsgeheimen openbaar hebt gemaakt.
Hetgeen betekent een tekortkoming aan uw geheimhoudingsplicht zoals gedefinieerd is in het Nederlands recht en de door u afgesloten arbeidsovereenkomst met de ambassade van Marokko;
4. De poging tot bedreiging van de heer [naam] in aanwezigheid van een aantal ambassade medewerkers. Op vrijdag 5 juni 2015 heeft u verbaal geweld toegebracht aan de heer [naam] ambtenaar in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken en lid van de ambassade door beledigende uitlatingen tegen hem te uiten. U heeft hem zwaar bedreigd, waardoor hij psychisch een trauma heeft opgelopen.”
( v) Bij brieven van 18 en 23 juni 2015 van de ambassadeur is het ontslag op staande voet bevestigd.
2.3
[appellant] heeft in 2015 in een dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat – kort gezegd – het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, dan wel dat het ontslag in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte is gegeven, dan wel dat het ontslag op staande voet nietig is. Daarnaast heeft hij wedertewerkstelling en doorbetaling van loon vanaf 1 juni 2015 (met nevenvoorzieningen) gevorderd. Dit geschil valt nog onder het oude arbeidsrecht. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. Dit vonnis vormt het onderwerp van het onderhavige hoger beroep.
2.4
Het Koninkrijk heeft in 2016 de kantonrechter in een verzoekschriftprocedure verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] voorwaardelijk te ontbinden. Het verzoek is primair gebaseerd op verwijtbaar handelen van [appellant] (art. 7:669 lid 3 onder e BW), subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 onder g BW). [appellant] heeft een aantal tegenverzoeken ingediend. De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 augustus 2016 de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, onder toekenning van een transitievergoeding. [appellant] is van deze beschikking in hoger beroep gegaan.
2.5
Bij tussenbeschikking van 28 juli 2017 heeft het hof in de verzoekschriftprocedure ter zake van de ontslaggronden 2, 3 en 4 (zie hiervoor rov. 2.2 onder (iv)) het volgende geoordeeld.
“3.5 Voor zover het gestelde verwijtbaar handelen van [appellant] (mede) is gegrond op de in de ontslagbrief van 16 juni 2015 vermelde dringende redenen 2 tot en met 4 – het betoog onder 46 van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek lijkt daarop te duiden –, missen deze gronden naar het oordeel van het hof een voldoende concrete onderbouwing. Ter toelichting op het verwijt dat [appellant] zijn collega’s niet heeft gerespecteerd, heeft het Koninkrijk volstaan met de stelling dat [appellant] zich meerdere malen heeft schuldig gemaakt aan belediging en respectloos gedrag tegenover werknemers van de ambassade, zonder deze stelling echter concreet uit te werken. Nu het Koninkrijk niet aan zijn stelplicht heeft voldaan gaat het hof – zonder nadere bewijslevering toe te laten – aan deze stelling voorbij. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [appellant] beroepsgeheimen van het Koninkrijk openbaar heeft gemaakt door het maken van geluidsopnames tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Ter zitting in hoger beroep is deze stelling in die zin verder toegelicht dat het volgens het Koninkrijk zou gaan om opnames van door de ambassadeur gevoerde gesprekken tijdens een autorit, welke informatie [appellant] met derde(n) zou hebben gedeeld. Op de vraag van het hof met welke derde(n) [appellant] deze informatie zou hebben gedeeld bleef het antwoord echter uit en is een verdere onderbouwing niet gegeven. Sterker, tijdens de zitting in hoger beroep is namens het Koninkrijk verklaard dat ter zake van deze kwestie geen bewijs kan worden geleverd. Nadere bewijslevering is ook hier dus niet aan de orde. Ten slotte is ook de stelling dat [appellant] [naam] zou hebben beledigd en bedreigd niet anders toegelicht dan met de vermelding van de data waarop dit zou hebben plaatsgevonden (5 en 17 juni 2015) en dus wordt deze stelling om dezelfde reden verworpen. Deze gronden kunnen het ontbindingsverzoek dus niet dragen.”
2.6
Ter zake van de eerste, in de ontslagbrief genoemde ontslaggrond (het veelvuldig en zonder reden te laat op het werk komen en de onbetrouwbaarheid van [appellant] als werknemer en meer specifiek in zijn functie als chauffeur), heeft het hof in de tussenbeschikking als volgt geoordeeld:
“3.7 Naar het oordeel van het hof heeft het Koninkrijk, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellant] , onvoldoende concreet onderbouwd dat [appellant] veelvuldig zonder reden te laat (of helemaal niet) op het werk is gekomen. Ter onderbouwing van deze stelling is weliswaar een aantal waarschuwingsbrieven overgelegd (gedateerd op 12 december 2013, 7 mei 2014, 3 juni 2014 en 23 maart 2015), maar [appellant] heeft gemotiveerd bestreden dat hij (een van) deze brieven heeft ontvangen. Enige concrete onderbouwing van de stelling dat deze brieven aan [appellant] zijn overhandigd, is niet gegeven. Van de brief van 23 maart 2015, die volgens het Koninkrijk voor ontvangst door [appellant] is ondertekend, is een zeer slecht leesbare kopie in het geding gebracht. Uit die kopie valt in het geheel niet af te leiden of en zo ja welke handtekening op de brief is geplaatst. Het had op de weg van het Koninkrijk gelegen een duidelijk leesbaar exemplaar in het geding te brengen met een zichtbare handtekening. Nu hij dat heeft nagelaten is er onvoldoende grond om die gelegenheid alsnog te geven. Het hof merkt in dit verband verder op dat [appellant] er in zijn betwisting van (de ontvangst van) de gestelde waarschuwingen op heeft gewezen dat geen van de brieven een volgnummer heeft, terwijl volgens hem alle officiële documenten van het Koninkrijk van een dergelijk nummer zijn voorzien en de brieven bovendien zijn gestempeld met een oude stempel die al jaren niet meer officieel wordt gebruikt. Deze stellingen zijn onweersproken gebleven zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.”
2.7
Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek is – anders dan het ontslag op staande voet – óók gebaseerd op de stelling van het Koninkrijk dat [appellant] onbevoegd gebruik heeft gemaakt van het officiële briefpapier van de Ambassade en valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dit handelen zou erin bestaan dat [appellant] met gebruikmaking van het officiële briefpapier van de Ambassade een officiële verklaring d.d. 12 juni 2015 heeft opgesteld en in de dagvaardingsprocedure heeft overgelegd (prod. 4 bij inleidende dagvaarding). Het document heeft betrekking op een aanvraag om een familielid naar Nederland te halen. Op deze verklaring is met de hand geschreven: “Rejecté cause maladie”. Volgens het Koninkrijk heeft [appellant] deze woorden zelf op de verklaring geschreven en niet de ambassadeur, zoals [appellant] in de dagvaardingsprocedure heeft gesteld.
2.8
Het hof heeft in de tussenbeschikking in de verzoekschriftprocedure hierover geoordeeld:
“3.10 In het licht van het door [appellant] gevoerde verweer wordt de stelling van het Koninkrijk dat [appellant] zelf de officiële verklaring heeft opgesteld als onvoldoende concreet toegelicht verworpen. Dit verweer houdt in dat [appellant] niet bevoegd en in staat was om van het officiële briefpapier van het Koninkrijk gebruik te maken omdat daarvoor speciale software nodig is waarover slechts bepaalde medewerkers (met gebruikmaking van inloggegevens) beschikken. Deze stellingen zijn onweersproken gebleven zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat de Ambassade de officiële verklaring zelf heeft opgesteld (…).”
Het hof heeft in de verzoekschriftprocedure een deskundigenbericht gelast over de vraag of de met de hand geschreven tekst “Rejecté cause maladie” van [appellant] afkomstig is. Het is het hof ambtshalve bekend dat in de eindbeschikking – die ook heden wordt gegeven – wordt geoordeeld dat het Koninkrijk niet is geslaagd in het bewijs dat de handgeschreven tekst afkomstig is van [appellant] .
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1
In hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn (in hoger beroep gewijzigde) vordering zoals verwoord in de nrs. 42 en 43 van de appeldagvaarding. Het Koninkrijk heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
3.2
Met grief 5 voert [appellant] aan dat niet het Nederlandse recht, maar het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing is. Deze grief faalt; in (de Nederlandse vertaling van) art. 14 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst is onderworpen aan “de desbetreffende regels van het geldende Nederlandse recht”. De (originele) Franse tekst luidt: “Le présent contrat est soumis aux règles pertinentes du Droit néerlandais en vigueur”. Dit beding kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat partijen hebben gekozen voor de toepassing van het Nederlandse recht en niet – zoals de grief van [appellant] impliceert – voor het Nederlandse arbeidsrecht in combinatie met het algemene verbintenissenrecht van een ander (het Marokkaanse?) rechtsstelsel.
3.3
De grieven 7 tot en met 10 zien op de stelling van [appellant] dat hij niet door zijn werkgever, het Koninkrijk, is ontslagen. Volgens [appellant] blijkt uit (onder meer) de ontslagbrief dat hij is ontslagen door de ambassadeur, die handelde namens de ambassade. De ambassade heeft echter geen rechtspersoonlijkheid en kan hem dus niet ontslaan. [appellant] heeft aangevoerd dat uit een circulaire van het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat de ambassadeur niet bevoegd is om medewerkers zoals [appellant] aan te nemen of te ontslaan, maar dat deze bevoegdheid exclusief aan de Centrale Dienst van het ministerie toekomt. De ambassadeur vertegenwoordigt het Koninkrijk slechts in (kort gezegd) staatsrechtelijke aangelegenheden.
3.4
In de conclusie van antwoord heeft het Koninkrijk aangevoerd dat de ambassadeur “volledig gevolmachtigd [is] om, namens het Koninkrijk, te handelen waaronder maar niet beperkt tot het geven van het onderhavige ontslag op staande voet” (nr. 24). In de memorie van antwoord schrijft het Koninkrijk “dat de ambassadeur het ontslag namens het Koninkrijk heeft gegeven (…)” (nr. 41). Het Koninkrijk heeft zich dus op het standpunt gesteld dat het door de ambassadeur gegeven ontslag wat hem betreft geldig is, alsmede dat de ambassadeur ter zake van het ontslag het Koninkrijk heeft vertegenwoordigd. Dat in de circulaire waarop [appellant] zich beroept, is bepaald dat aan de Centrale Dienst de exclusieve bevoegdheid toekomt om werknemers van het Koninkrijk die werkzaam zijn op ambassades in het buitenland te ontslaan, maakt dit niet anders. De circulaire sluit immers niet uit dat de ambassadeur de Centrale Dienst (van het Koninkrijk) vertegenwoordigt. [appellant] heeft nog aangevoerd dat (onder meer) in de ontslagbrief wordt vermeld dat het gaat om een“besluit van de ambassade van het koninkrijk Marokko in Den Haag” en dat aan “de ambassade” geen rechtspersoonlijkheid toekomt. Deze bewoordingen zijn inderdaad weinig precies omdat het niet de ambassade is die het ontslagbesluit neemt. Gezien het feit dat het Koninkrijk zich op het standpunt stelt dat het gaat om zijn ontslagbesluit en dat hij daarbij werd vertegenwoordigd door de ambassadeur van het Koninkrijk, is het hof van oordeel dat hieraan geen doorslaggevend belang moet worden toegekend.
3.5
De conclusie is dat de grieven 7 tot en met 10 falen. Tussen partijen is niet in geschil dat het Koninkrijk – en niet de ambassadeur – de werkgever van [appellant] was, zodat geen verdere bespreking behoeft wat er zou gelden indien de ambassadeur wél de werkgever van [appellant] zou zijn geweest.
3.6
Nu [appellant] in dienst was bij het Koninkrijk, is het BBA niet van toepassing. Het stond het Koninkrijk dus vrij [appellant] te ontslaan zonder toestemming van het UWV. Dit geldt ook nu – zoals uit de hiervoor geciteerde overwegingen uit de tussenbeschikking volgt – geen sprake is van een dringende reden. Het hof merkt in dit verband nog op dat het Koninkrijk in deze procedure niet gemotiveerd heeft aangevoerd dat de beslissingen over het ontslag op staande voet in de tussenbeschikking onjuist zijn, hoewel daarvoor wel de gelegenheid is geweest bij pleidooi in hoger beroep. Het hof neemt daarom in deze procedure de overwegingen uit genoemde tussenbeschikking over: in het navolgende geldt als uitgangspunt dat er geen sprake was van dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 oud BW.
3.7
Naar [appellant] in grief 11 terecht betoogt, gold er ingevolge art. 7:670 lid 1 BW wél een opzegverbod wegens ziekte. [appellant] heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het ontslag ziek was. Hij stelt hierover het volgende.
- [appellant] is op vrijdag 12 juni 2015 om 8.45 uur bij de ambassade verschenen. Om 9.05 uur is hij in gesprek gegaan met de heer [X] , de Raad van de ambassade en plaatsvervanger van de ambassadeur (de tweede man op de ambassade). Tijdens dat gesprek heeft hij zich ziek gemeld in verband met schouder- en onderrugklachten verband houdend met zijn val in 2014. [appellant] heeft toestemming gekregen om naar huis te gaan en is rond 9.25 uur vertrokken.
- [appellant] had mondeling een verzoek ingediend om een familielid naar Nederland te halen. Daarop zou op 12 juni 2015 worden beslist. Het verzoek is op die dag niet in behandeling genomen omdat [appellant] vrijwel direct weer ziek naar huis is gegaan. Hij heeft toen de (door het Koninkrijk op schrift gestelde) aanvraag ontvangen met de handgeschreven afwijzing “Rejecté cause maladie”. Deze tekst is door [X] op de aanvraag gezet.
- [appellant] heeft op 12 juni 2015 geprobeerd een afspraak met de huisarts te maken, maar kon daar pas op maandagmiddag 15 juni 2015 om 14.00 uur terecht.
- [appellant] is op maandag 15 juni 2015 weer op zijn werk gegaan, hoewel hij toen nog steeds ziek was. Hij was daartoe verplicht omdat hij nog geen consult bij zijn huisarts had gehad. Hij heeft aan het begin van de ochtend met [X] gesproken over zijn gezondheid. Deze heeft hem toestemming gegeven om om 13.00 uur te vertrekken voor zijn afspraak met de huisarts. [appellant] heeft die maandagochtend bij de balie gezeten en (hoegenaamd) geen werkzaamheden verricht, omdat hij ziek was. Hij is die dag niet op staande voet ontslagen.
- [appellant] is maandagmiddag 15 juni 2015 bij de huisarts geweest. Deze heeft hem geadviseerd een paar dagen rust te houden en heeft hem medicijnen voorgeschreven.
- [appellant] is vervolgens naar huis gegaan en heeft het advies van de huisarts aan [X] gemeld. De vrouw van [appellant] heeft op verzoek van [X] foto’s van de etiketten van de medicijnen aan de ambassade toegestuurd. [appellant] heeft medicijnen ingenomen en is in slaap gevallen. Toen hij rond middernacht wakker werd, heeft hij de ambassade per e-mail bericht dat hij ziek was.
3.8
Het Koninkrijk heeft het volgende aangevoerd.
- - [appellant] is op vrijdag 12 juni 2015 zonder voorafgaande toestemming niet op het werk verschenen, zoals ook is toegelicht in een brief van 18 juni 2015 van de ambassadeur aan [appellant] .
- [appellant] heeft de aanvraag voor het naar Nederland halen van een familielid gefalsifieerd. Hij heeft daarvoor het officiële briefpapier van de ambassade gebruikt; de handgeschreven tekst “Rejecté cause maladie” is niet door de ambassadeur geplaatst, maar door [appellant] zelf.
- [appellant] heeft zich op 12 juni 2015 niet ziek gemeld. Als hij dit had gedaan, had hij zich op 15/16 juni 2015 niet nogmaals ziek hoeven te melden. Hij zou dan ook niet op maandagochtend 15 juni 2015 nog werkzaamheden hebben verricht.
- Op maandag 15 juni 2015 is [appellant] te laat op het werk verschenen. Hij is toen op staande voet ontslagen en heeft de ambassade rond 11 uur verlaten. Verschillende medewerkers waren hierbij aanwezig. Het Koninkrijk biedt bewijs aan van deze stelling.
- Het Koninkrijk betwist dat de huisarts van [appellant] hem heeft geadviseerd rust te houden en geen arbeid te verrichten.
- Het Koninkrijk heeft de e-mail met de ziekmelding die [appellant] in de nacht van 15 op 16 juni 2015 aan de ambassade heeft toegestuurd, op dinsdag 16 juni 2015 ontvangen. Hij was toen al op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 16 juni 2015 vermeldt abusievelijk dat het ontslag pas op die dag is gegeven; [appellant] was immers al op maandag 15 juni 2015 mondeling ontslagen.
3.9
Wat betreft de vraag of [appellant] op vrijdag 12 juni 2015 al dan niet op zijn werk is verschenen, overweegt het hof als volgt. Volgens [appellant] zou er op die dag worden beslist over zijn aanvraag om een familielid over te laten komen naar Nederland. In de in de verzoekschriftprocedure gegeven tussenbeschikking is vastgesteld dat het document dat zou moeten worden ondertekend (een ‘certificat d’hebergement’, waarmee een toeristenvisum kon worden verkregen op het Nederlandse consulaat in Marokko) een officiële verklaring is die door de ambassade zelf is opgesteld. Het hof merkt in dit verband nog op dat het Koninkrijk in deze procedure niet gemotiveerd heeft aangevoerd dat de beslissing in de tussenbeschikking dat de Ambassade het document zelf heeft opgesteld onjuist zijn, hoewel daarvoor wel de gelegenheid is geweest bij pleidooi in hoger beroep.
3.10
Het document bevat (voor zover relevant) de volgende (getypte) tekst “Fait à la Haye, le 12/06/2015”. Het hof leidt hieruit af dat de verklaring op 12 juni 2015 is opgesteld, althans op die dag aan [appellant] is overhandigd, zoals [appellant] heeft gesteld. Het Koninkrijk heeft in ieder geval niet toegelicht op welke wijze [appellant] anders in het bezit van deze verklaring kan zijn gekomen. Een en ander leidt tot de conclusie dat [appellant] op 12 juni 2015 wel op de ambassade aanwezig is geweest.
3.11
Op de verklaring is, als gezegd, met de hand geschreven “Rejecté cause maladie”. Het hof begrijpt hieruit dat de verklaring niet is afgegeven wegens ziekte (van [appellant] ). In de verzoekschriftprocedure is komen vast te staan dat de handgeschreven tekst (anders dan het Koninkrijk had gesteld) niet van [appellant] afkomstig was. Tijdens het pleidooi in de onderhavige procedure is nog aan de orde gekomen dat daarmee niet vaststaat dat de tekst is geschreven door de ambassadeur of door [X] , dan wel door iemand anders op de ambassade, maar mogelijk ook afkomstig zou kunnen zijn van een familielid of een bevriende relatie van [appellant] . Het Koninkrijk heeft die stelling echter niet te bewijzen aangeboden, nog daargelaten of daarmee een antwoord kan worden gegeven op de vraag of [appellant] op vrijdag 12 juni 2015 wegens ziekte naar huis is gegaan.
3.12
Gelet op het voorafgaande is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat [appellant] op 12 juni 2015 op zijn werk is verschenen en – na verkregen toestemming van [X] – ziek naar huis is gegaan. Voor het leveren van tegenbewijs ziet het hof geen aanleiding nu het Koninkrijk onvoldoende gesteld heeft om hem tot tegenbewijs toe te laten.
3.13
[appellant] heeft gesteld dat hij sinds vrijdag 12 juni 2015 doorlopend ziek is geweest, tot en met het moment dat hij werd ontslagen. Het Koninkrijk heeft dit weliswaar betwist, maar deze betwisting berust in belangrijk mate op de stelling dat [appellant] op 12 juni 2015 niet ziek was, een stelling die het hof hiervoor reeds heeft verworpen. Het Koninkrijk heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen aannemen dat [appellant] op maandag 15 juni 2015 weer hersteld was. Daarbij betrekt het hof dat het Koninkrijk niet (gemotiveerd) heeft betwist dat [appellant] op 12 juni 2015 een afspraak bij zijn huisarts heeft gemaakt en deze op 15 juni 2015 daadwerkelijk heeft bezocht. De omstandigheid dat [appellant] – naar eigen zeggen – op aanwijzing van [X] op maandag enige uren op het werk heeft doorgebracht zonder noemenswaardige arbeid te verrichten, is onvoldoende om te oordelen dat hij die ochtend weer hersteld was. Het hof gaat er dus van uit dat [appellant] vanaf 12 juni 2012 doorlopend ziek is geweest. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven of [appellant] op maandagochtend 15 juni 2015 op enig moment mondeling is ontslagen, zoals het Koninkrijk stelt, maar [appellant] betwist, omdat een dat ontslag in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte zou zijn gegeven.
3.14
Het Koninkrijk betwist nog dat [appellant] op 12 juni 2015 niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten, maar heeft deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. Reeds om die reden verwerpt het hof deze stelling.
3.15
De conclusie is dat het Koninkrijk [appellant] tijdens ziekte heeft ontslagen zonder dat er sprake is van een dringende reden. Het Koninkrijk heeft gehandeld in strijd met art. 7:670 lid 1 BW oud. Om die reden is het ontslag vernietigbaar. Grief 11 slaagt.
3.16
Het vorenstaande betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De subsidiaire vordering van [appellant] is toewijsbaar. Deze vordering houdt in dat [appellant] vordert dat het hof voor recht zal verklaren dat er geen dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt en dat het ontslag is gegeven in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte; dat het hof zal bepalen dat het ontslag nietig is en het Koninkrijk zal veroordelen tot betaling van (achterstallig) loon, inclusief wettelijke verhoging en vakantiegeld tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.17
Tot slot heeft [appellant] gevorderd dat het hof het Koninkrijk zal veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst. Naar het hof begrijpt ziet de eisvermeerdering van [appellant] , zoals verwoord in nr. 43 van de appeldagvaarding, op de situatie dat het hof van oordeel zou zijn dat er geen sprake is van een dringende reden, maar dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging door het Koninkrijk wél zou zijn geëindigd. Die situatie doet zich hier niet voor, zodat de eisvermeerdering verder onbesproken kan blijven.
3.18
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [appellant] toewijzen op de wijze als hieronder omschreven. Het Koninkrijk zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw recht doende:
- verklaart voor recht dat er geen dringende reden bestond voor het ontslag op staande voet en dat het ontslag is gegeven in strijd met het opzegverbod wegens ziekte;
- vernietigt het door het Koninkrijk aan [appellant] gegeven ontslag van 15 en/of 16 juni 2015;
- veroordeelt het Koninkrijk tot nakoming van de arbeidsovereenkomst, waaronder betaling van het overeengekomen loon, inclusief vakantiegeld, tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
- veroordeelt het Koninkrijk tot betaling van achterstallig loon, met wettelijke verhoging van 50% en vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop bedoelde bedragen verschuldigd zijn, tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt het Koninkrijk in de kosten van het geding aan de zijde van [appellant] , in eerste aanleg tot op heden begroot op € 173,19 (€ 79,- voor griffierechten en € 94,19 voor explootkosten) aan verschotten en € 400,- voor salaris van de advocaat en in hoger beroep op € 407,57 (€ 311,- voor griffierechten en € 96,57 voor explootkosten) aan verschotten en € 3.222,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.L.A. Filippini en C.J. Loonstra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.