ABRvS, 10-12-2014, nr. 201403373/1/A4
ECLI:NL:RVS:2014:4493
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-12-2014
- Zaaknummer
201403373/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4493, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet milieubeheer
- Vindplaatsen
JOM 2015/27
Uitspraak 10‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college zich onbevoegd verklaard om te beslissen op het verzoek van de stichting van 30 mei 2013 om handhaving van de grenswaarden voor PM10, NO2 en benzeen langs de rijksweg N65 te Helvoirt.
201403373/1/A4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Comité N65 Ondergronds Helvoirt, gevestigd te Helvoirt, gemeente Haaren,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college zich onbevoegd verklaard om te beslissen op het verzoek van de stichting van 30 mei 2013 om handhaving van de grenswaarden voor PM10, NO2 en benzeen langs de rijksweg N65 te Helvoirt.
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft het college op het daartegen gemaakte bezwaar beslist.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2014, waar partijen niet zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 8 juli 2013 heeft het college de stichting te kennen gegeven dat het niet bevoegd is te beslissen op haar verzoek, omdat haar verzoek het rijkswegennet betreft en de minister van Infrastructuur en Milieu het daarvoor bevoegde gezag is.
In het bestreden besluit op bezwaar heeft het college dit standpunt herhaald en heeft het tevens overwogen dat het niet bevoegd is om een gemeentelijk luchtkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer vast te stellen, omdat geen plandrempelwaarden voor PM10, NO2 en benzeen worden overschreden.
2. In bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2013 heeft de stichting het college gewezen op de verplichting om een plan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer vast te stellen in de in die bepaling bedoelde gevallen waarin een plandrempel wordt overschreden. Gelet hierop en gelet op het beroepschrift, dat onder meer vermeldt dat beroep op grond van artikel 20.1 van de Wet milieubeheer wordt ingesteld, stelt de Afdeling vast dat de stichting haar verzoek kennelijk ziet als een verzoek om naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer door het vaststellen van een plan.
3. Ingevolge artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer stellen burgemeester en wethouders in de in bijlage 2, voorschrift 13.1, aangegeven gevallen waarin een plandrempel wordt overschreden een plan vast, waarin wordt aangegeven op welke wijze en door middel van welke maatregelen voldaan zal worden aan de desbetreffende in de bijlage genoemde grenswaarde, binnen de voor die waarde gestelde termijn. Zij dragen zorg voor de uitvoering van het plan.
4. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit van 8 juli 2013, voor zover het verzoek van de stichting betrekking heeft op het treffen van verkeersmaatregelen op de rijksweg. Het college heeft voorts een inhoudelijke beslissing gegeven op het verzoek, voor zover dat moet worden geduid als een verzoek om een plan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer vast te stellen. Die beslissing houdt in dat geweigerd wordt een plan vast te stellen en dat het verzoek derhalve wordt afgewezen, omdat niet aan de in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde voorwaarden voor het vaststellen van een plan is voldaan. Nu het verzoek van de stichting betrekking heeft op naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer, ligt alleen de afwijzing van het verzoek om een plan vast te stellen ter beoordeling voor.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het vaststellen van een plan als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De reactie op een verzoek tot het vaststellen van een plan is evenmin een besluit (uitspraken van 31 maart 2010, nr. 200902395/1/M1, en 18 juni 2014, nr. 201309486/1/A4).
Het verzoek van de stichting om naleving van artikel 5.9, eerste lid, van de Wet milieubeheer door vaststelling van een plan is derhalve een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. De inhoudelijke reactie van het college op dat verzoek is daarom evenmin een besluit, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaan.
Dit betekent dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen de beslissing van het college van 31 maart 2014 op het verzoek om een plan vast te stellen. Ter zake kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan de stichting het door haar betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
II. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan de Stichting Comité N65 Ondergronds Helvoirt het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
148.