Zie o.m. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1453, HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1293
HR, 22-09-2020, nr. 19/02031
ECLI:NL:HR:2020:1468
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2020
- Zaaknummer
19/02031
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1468, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:627
ECLI:NL:PHR:2020:627, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1468
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0298
Uitspraak 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. valsheid in geschrift, art. 225 Sr. Geen afschrift appeldagvaarding verzonden naar raadsman verdachte, art. 51 (oud) Sv. HR: Op redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: Aan schriftuur zijn aan hof gerichte stelbrief van raadsman en ontvangstbevestiging van medewerker van administratie van hof gehecht. Uit de stukken blijkt niet dat voorafgaand aan behandeling van zaak in h.b. afschrift van dagvaarding in h.b. aan raadsman is gezonden. Op grond daarvan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat zich wel raadsman heeft gesteld maar dat t.a.v. dagvaarding in h.b. voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Niet-nakoming daarvan staat in de weg aan geldige behandeling van zaak ttz. buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02031
Datum 22 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2014, nummer 22/003844-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv niet is nageleefd, omdat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2020.
Conclusie 23‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Valsheid in geschrift (art. 225 Sr). N-o verklaring in h.b. o.g.v. art. 416.2 Sv. Middel klaagt dat in h.b. het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van verdachte te zenden. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02031
Zitting 23 juni 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 10 december 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte op grond van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. In het bijzonder klaagt het middel dat in hoger beroep het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
4. Uit de stukken van het geding kan het volgende worden afgeleid:
(i) namens de verdachte is op 9 september 2014 hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014;
(ii) uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep voor de terechtzitting van het hof van 10 december 2014 op 6 november 2014 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Tevens is een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar het GBA-adres van de verdachte in Suriname gezonden;
(iii) uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2014 kan worden afgeleid dat aldaar de verdachte noch een voor de verdachte optredende raadsman is verschenen. Het proces-verbaal vermeldt vervolgens dat het hof verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte;
(iv) bij arrest van 10 december 2014 heeft het hof de verdachte op de voet van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
5. Aan de cassatieschriftuur zijn (onder meer) de volgende stukken gehecht:
(i) een afschrift van de brief van 9 september 2014 van mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag, onder vermelding van het parketnummer in eerste aanleg, waarin mr. Van den Boogert zich stelt als raadsman van de verdachte;
(ii) een afschrift van de brief van 9 september 2014, afkomstig van een medewerker van de administratie strafsector van het hof Den Haag. Deze brief houdt het volgende in:
“Geachte heer/mevrouw,
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 9 september 2014 waarin u zich stelt als advocaat van [verdachte] .
U ontvangt, zodra de zittingsdatum in hoger beroep bekend is, een kopie van de dagvaarding, een uitgewerkt vonnis van de rechtbank alsmede een uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en (indien van toepassing) een last tot toevoeging. Indien u om overige stukken verzoekt dan worden deze gelijk meegezonden. Ik wijs u erop dat dit nog enige tijd kan duren.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
6. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat voorafgaand aan de behandeling van de zaak in hoger beroep een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan mr. Van den Boogert is gezonden.
7. Op grond van het voorgaande moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat zich wel een raadsman heeft gesteld maar dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van artikel 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.1.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2020