Voor zover bij de bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers wordt verwezen naar de bewijsmiddelen opgenomen op de desbetreffende pagina’s in het einddossier van de politie Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Meijerij, genummerd OB1R019055, aantal pagina’s: 1 t/m 96. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
Rb. Oost-Brabant, 03-02-2020, nr. 01-107262-19
ECLI:NL:RBOBR:2020:510
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
03-02-2020
- Zaaknummer
01-107262-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2020:510, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 03‑02‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑02‑2020
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte voor poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan een deel groot 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering na voorwaardelijke veroordeling beslist de rechtbank als volgt. Op 1 januari 2020 is de Wet USD in werking getreden. Vanaf de inwerkingtreding van deze wet staat geen hoger beroep meer open tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de algemene voorwaarde (geen nieuw strafbaar feit plegen). De rechtbank ziet hierin echter geen beletsel om toewijzend op de vordering tot tenuitvoerlegging te beslissen. De rechtbank adviseert de Minister wel om de tenuitvoerlegging op te schorten tot het vonnis in de hoofdzaak onherroepelijk is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.107262.19Parketnummer vordering: 01/845535-17
Datum uitspraak: 3 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op 23 augustus [1998] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2019, 1 november 2019 en 20 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juli 2019.
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 20 januari 2020 ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. primair:
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Drunen, gemeente Heusden aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht en/of de linkerbovenarm en/of de buik, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , heeft toegebracht door met een mes te steken en/of slaande bewegingen te maken met een mes in de hand richting voornoemde [slachtoffer] ;
T.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Drunen, gemeente Heusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes die [slachtoffer] heeft gestoken en/of slaande bewegingen met een mes in de hand heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer] ;, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De vordering na voorwaardelijke veroordeling
De zaak met parketnummer 01/845535-17 is aangebracht bij vordering van 27 september 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant te 's-Hertogenbosch d.d. 30 januari 2018. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs (t.a.v. subsidiair)
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte stelt dat hij niet met opzet heeft gehandeld. Verdachte was vergeten dat hij een mes in zijn rechterhand had. Het was niet zijn bedoeling om slachtoffer met een mes te slaan.
Het oordeel van de rechtbank.1.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 3 mei 2019 (p. 33 t/m 35, i.h.b. p. 33), voor zover inhoudende:
(..). Hierbij wens ik aangifte te doen van poging doodslag dan wel poging (zware)
mishandeling. (..).
Op vrijdag 3 mei 2019 omstreeks 20.00 uur bevond ik me in de [supermarkt] gelegen aan de
[adres 2] te Drunen. Ik bevond me in de winkel en had een tasje in mijn handen met daarin blikken bier. Ik stootte per ongeluk met deze tas tegen het been/voet van een donker getinte jongen, mogelijk Antilliaanse afkomst. Deze jongen werd hierop zo boos en duwde me heel hard weg. Hij bleef tegen me schreeuwen en schelden en was zeer agressief naar mij. Op enig moment kwam er een [supermarkt] medewerker die ons uit elkaar haalde. Deze jongen vertelde me naar de kassa te gaan om de blikjes bier af te rekenen. Hierop ben ik naar de kassa gegaan, heb netjes mijn bier betaald en ben vervolgens naar buiten gegaan.
Ik besloot buiten te wachten omdat ik het niet normaal vond hoe die getinte jongen
mij aansprak en ik wilde weten waarom hij zo deed.
Vervolgens stond ik buiten te wachten en opeens uit het niets kwam hij naar buiten
gerend en vloog me opeens aan. (..). Ik werd weer meerdere malen door deze jongen geduwd en ik zag dat hij me probeerde te slaan. Ik dacht dat ik al zijn klappen kon ontwijken maar voelde telkens wel een scherpe pijn als ik weer terug naar voren kwam. (..).
Volgens mij kwam er vervolgens weer iemand van de [supermarkt] ertussen om ons uit elkaar te
halen. (..). Toen ik thuis kwam voelde ik pijn onder andere in mijn gezicht. Ik keek in de spiegel en zag dat ik bloed had in mijn gezicht, aan de linkerzijde net langs mijn oog. (..).
De politieagent zag dat ik overal sneden in mijn kleding had en vroeg zich af of ik mogelijk gewond was onder mijn kleding. Dit bleek zo te zijn! Op de plek waar mijn kleding kapot/gesneden was heb ik wonden die doen lijken op snijwonden.
Noot verbalisanten:
Wij, verbalisanten, zagen dat de wonden op zijn linker bovenarm, buik en hoofd gemaakt
zijn door een snijvoorwerp. Dit gezien de dunne snede en de beschadigingen in de kleding op de plaatsen van de wonden (…).
2. Het proces-verbaal van bevindingen vaststelling letsel bij slachtoffer [slachtoffer] d.d. 4 mei 2019 (p. 43-44), voor zover inhoudende:
(..) Op vrijdag 3 mei 2019, omstreeks 20.10 uur, kwamen wij ter plaatse. Wij zagen een man ter hoogte van de ingang van de [supermarkt] staan. (..). Wij zagen dat de man bloed op zijn gezicht had en hierop stapten wij uit, waarna wij naar hem toe liepen en hem aanspraken.
(..). Ik, [verbalisant] , bekeek de man goed en zag dat er een snee links van zijn linker oog zat. Ik zag dat het een snee was die doorliep tot zijn linkeroor. Ik zag dat er veel bloed op de linkerkant van zijn gezicht zat. Hierna bekeek ik de kleren van de man en zag dat er ter hoogte van zijn buik een snee in zijn vest en shirt zat. Ik vroeg de man hierop zijn shirt omhoog te doen. Ik zag dat er een puntje in zijn buik zat en ik zag dat ook hieromheen bloed zat. Hierna zag ik dat ook op de linkerkant van de mouw van het vest wat de man droeg, een scheur zat. Ik vroeg hierop de man om zijn vest uit te doen. Hier zag ik op de bovenarm ook een snee zitten waarbij opnieuw bloed omheen zat. (..).
3. Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de beschrijving van de camerabeelden van de [supermarkt] in Drunen d.d. 6 mei 2019 (p. 53 t/m 62), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
(…). Op maandag 6 mei 2019 werden de beschikbaar gestelde opnamen door mij, verbalisant, bekeken. (…). Op de beelden was een datum en tijdstip te zien. Het is mij niet bekend of er een tijdsverschil is tussen de tijdstippen op de camera’s en de daadwerkelijke tijdstippen. (…).
Door mij werd het volgende bevonden:
4. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 4 mei 2019 (p. 70-71), voor zover inhoudende:
Ik ben werkzaam bij de supermarkt genaamd de [supermarkt] gevestigd aan de [adres 2]
te Drunen. Ik ben aldaar werkzaam in de functie vakkenvuller.
Op vrijdag 3 mei 2019 omstreeks 19.15 uur schat ik, bevond ik me in de gang alwaar de
chips en bier liggen. (..). In de genoemde rij zag ik dat deze klant woorden kreeg met een getinte jongen en een meisje. Ik zag en hoorde dat ze over en weer naar elkaar aan het schreeuwen waren. Ik zag dat voornamelijk de jongen en het meisje agressief waren naar de Marokkaanse klant. (..). Ik zag dat voornamelijk de getinte jongen telkens de Marokkaanse klant wegduwde. Ik zag dat hij meerdere keren met kracht naar achteren werd geduwd waardoor hij tegen de schappen aanviel. (..).
5. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 4 mei 2019 (p. 72-73), voor zover inhoudende:
Ik was gisteren, vrijdag 03 mei 2019 omstreeks 20.00 uur, aan het werk bij de [supermarkt] in Drunen. (..). Ik zat achter de kassa en ik hoorde dat één van de klanten begon te dreigen.
Ik dacht in eerste instantie dat de man, die een zware alcoholist is, het tegen een collega van mij had maar ik zag vervolgens dat hij het tegen twee klanten, een jongen en een meisje, had die in de winkel waren. Ongeveer 5 minuten later kwamen de jongen en het meisje bij mij aan de kassa. De man had de winkel inmiddels verlaten, maar stond nog bij de uitgang te wachten. Toen de jongen en het meisje bij mij aan de kassa kwamen was ik boodschappen van de klant voor hen aan het afrekenen. De jongen vroeg aan mij of ik het mes kon scannen zodat hij het kon betalen en gebruiken. Ik zag dat de jongen een verpakking met daarin een schilmes in zijn hand had. Ik gaf aan dat ik nog met een andere klant bezig was en dat de jongen hierna aan de beurt was.
De jongen raakte gefrustreerd en ik hoorde het meisje tegen hem zeggen dat hij rustig moest
blijven. Het meisje probeerde de jongen te kalmeren. Ik zag vervolgens dat de jongen het schilmesje uit de verpakking haalde, de verpakking op de lopende band van mijn kassa gooide en dat hij hierna met het mes in zijn hand naar de man rende die nog bij de uitgang van de winkel stond te wachten. (..).
6. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 6 mei 2019 (p. 81-82), voor zover inhoudende:
(..). Op vrijdag 3 mei 2019, omstreeks 19.50 uur, was ik werkzaam in de [supermarkt] aan de [adres 2] te Drunen. Ik hoorde wat commotie in de winkel (..).
Ongeveer vijf minuten later zag ik dat er in het kleine halletje bij de ingang van de winkel twee mannen elkaar slaan. Ik probeerde tussen de mannen te komen om alles te sussen. Ik heb de twee mannen naar buiten begeleid. Buiten zag ik dat een van de mannen een mes in zijn handen had. Ik heb vervolgens afstand genomen.
Een van de mannen was een Marokkaanse man, met weinig tanden in zijn mond en een grote bos krullen. De andere man was een getinte man met kleding aan met legerprint.
Ik zag dat de man met de kleding met legerprint bewust met het mes op de andere man instak. Ik zag dat hij doelbewust stak om de andere man te kunnen raken. Ik heb ook gezien dat de jas van de Marokkaanse man kapot was en dat hij een snee in zijn voorhoofd had waar bloed uit kwam. (..).
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte met het mes dat hij in zijn rechterhand vasthield - naast het slaan - ook gericht op het slachtoffer heeft ingestoken.
Blijkens de camerabeelden - die ter zitting zijn getoond – heeft verdachte in de winkel een schilmes in verpakking uitgezocht. Daarmee is hij naar de kassa gelopen. Hoewel de handeling niet direct waarneembaar is op de getoonde camerabeelden heeft verdachte bij de kassa het mes uit de verpakking gehaald voordat hij had afgerekend. Vervolgens is verdachte vanaf de kassa naar de uitgang van de winkel gelopen met een mes in zijn rechterhand. Het lemmet van dat mes stak uit en was naar voren gericht. Bij de uitgang van de winkel heeft hij vervolgens het slachtoffer geslagen en gestoken. Hij had daarbij nog altijd het mes – waarvan het lemmet naar voren uitstak – vast in zijn rechterhand.
Verdachtes verklaring dat hij zich op het moment van confrontatie met het slachtoffer niet (meer) bewust was van het mes in zijn hand acht de rechtbank niet geloofwaardig. Gelet op de doelgerichte wijze waarop verdachte op het slachtoffer heeft ingestoken en geslagen met een mes in zijn hand, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust was van het mes in zijn hand en aldus van de aanmerkelijke kans dat zijn
handelen zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou kunnen veroorzaken, maar dat voor lief heeft genomen. Daarmee is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Op 3 mei 2019 te Drunen, gemeente Heusden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes die [slachtoffer] heeft gestoken en slaande bewegingen met een mes in de hand heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer] ;,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte strafbaar is. De rapporterende psychiater [naam psychiater] en de rapporterend psycholoog [naam psycholoog] adviseren in de pro Justitia dubbelrapportage d.d. 30 november 2019 het bewezenverklaarde feit aan verdachte toe te rekenen. Zij hebben geconstateerd dat ook ten tijde van het bewezenverklaarde feit weliswaar sprake was van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat het bewezenverklaarde feit vooral is beïnvloed door contextuele factoren. De rechtbank neemt deze conclusie over.
In het verloop van het onderzoek ter terechtzitting ziet de rechtbank geen reden(en) om deze conclusie te heroverwegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de op te leggen straf te beperken tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Strafmaatoverwegingen.
Ten aanzien van het feit heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. In plaats van de verbale uitingen van het slachtoffer te negeren is verdachte bewust de confrontatie aangegaan met het slachtoffer en heeft daarvoor een mes in de hand genomen. Verdachte heeft het initiatief genomen voor een fysieke confrontatie. Verdachte heeft zich binnen en buiten de winkel agressief gedragen richting het slachtoffer. Het geweld is door ingrijpen van anderen gestopt. Het slachtoffer heeft aan het incident drie snijwonden overgehouden op zijn gezicht, bovenarm en buik waarvoor het slachtoffer geen medische behandeling nodig heeft gehad. Gelet op de omstandigheden had dit heel anders kunnen aflopen. Het steken en slaan van iemand met een mes in de hand levert een groot risico op ernstig en mogelijk zelfs blijvend letsel op.
Daarnaast vond de geweldpleging plaats overdag bij de ingang van een supermarkt, waardoor niets vermoedend publiek ineens met geweld werd geconfronteerd. Ook op die omstanders zal dit incident impact hebben gehad en in zijn algemeenheid draagt geweld in het openbaar ook bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Ook rekent de rechtbank verdachte aan dat hij nadien geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij heeft steeds het slachtoffer aangewezen als degene die hem aanviel, terwijl uit de beelden en de getuigenverklaringen duidelijk blijkt dat verdachte de agressor was.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking genomen dat hij eerder voor geweldsfeiten met justitie in aanraking is gekomen, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.
Daarnaast is er een Multidisciplinair Onderzoek uitgevoerd door dhr. [psychiater]
psychiater en mw. [psycholoog] , GZ-psycholoog. Tevens is een milieurapportage opgesteld door dhr. [naam milieurapporteur] , forensisch milieurapporteur. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het verslag van 30 november 2019.
De psycholoog komt tot de volgende beoordeling.
Pagina 28:“Wat betreft de persoonlijkheidsontwikkeling. Betrokkene heeft zich niet willen laten kennen in wat hij denkt, voelt en zijn neigingen/impulsen tot handelen. Hij presenteert een sociaal wenselijk beeld, een beeld dat ‘te mooi is om waar te zijn’ in het licht van zijn levensgeschiedenis. Er is opvallend weinig afstand tussen ‘ideaal’ en ‘realiteit’, bijvoorbeeld betrokkene wil aan de slag als goede stukadoor, ook zonder enige ervaring spreekt hij erover alsof hij het vak al ruimschoots onder de knie heeft. Er zijn aanwijzingen voor zelfoverschatting. Hij bekijkt de wereld door een egocentrische bril. Tezamen wijst
dit op narcistische kenmerken.
Daarnaast valt op dat betrokkene fors externaliseert, dit wil zeggen de verantwoordelijkheid voor zijn problemen wordt toegeschreven aan anderen. Hij reageert met agressie als een ander iets verkeerds doet. Vanaf jonge leeftijd zijn er gedragsproblemen, zo blijkt uit het milieuonderzoek. Betrokkene neigt ertoe een en ander te bagatelliseren. Tezamen wijst dit op antisociale trekken.
Classificatie volgens DSM-5
Bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling d.d. persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken.”
De psychiater komt tot de volgende conclusies.
Er is bij betrokkene geen sprake van een ziekelijke stoornis, zoals een psychotische, angst- of stemmingsstoornis of een stoornis in middelengebruik. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis, zoals een autisme spectrum stoornis of adhd. Laatstgenoemde werd weliswaar vastgesteld in de kinderleeftijd en hiervoor werd kortdurend medicatie voorgeschreven, maar thans zijn hiervoor geen aanknopingspunten.
Er is een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling met vooral narcistische en antisociale kenmerken. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Er is een inflatoir zelfbeeld en gerichtheid op uiterlijk en status. Hij imponeert als een gladde prater.
Er is een onderliggend antiautoritaire en oppositionele gedragsstijl. Er is een egocentrisch perspectief en gerichtheid op behoeftebevrediging. Er is een oppervlakkig gevoelsleven.
Er is een verminderd normbesef en moeite om te gaan met regels. Er is een verminderde en
lacunaire gewetensfunctie. Betrokkene is niet apert impulsief of agressief, maar is hierin onderliggend wel kwetsbaar. De persoonlijkheid is matig uitgerijpt en gedifferentieerd en gezien betrokkenes leeftijd nog in ontwikkeling, vandaar dat er (nog) geen persoonlijkheidsstoornis is gesteld. De ontwikkeling is echter zorgwekkend.
DSM-5 classificatie
Bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling d.d. persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken.”
De psycholoog en psychiater komen gezamenlijk tot de volgende conclusies.
Pagina 35-36: “Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling, te weten een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken.
De wegingslijst adolescentenstrafrecht werd gebruikt. Er zijn amper indicatiecriteria voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Toepassen van het jeugdstrafrecht wordt dan ook niet geadviseerd.
Gezien de afwezige doorwerking is behandeling in een juridisch kader niet geïndiceerd. De pathologie is naar verwachting ook weinig ontvankelijk voor verandering, mede gezien de afwezige lijdensdruk en motivatie. Wel is het zinvol een reclasseringstoezicht op te leggen om betrokkenes ontwikkeling te volgen.”
Tot slot heeft de reclassering ten aanzien van de persoon van verdachte ook een rapport opgesteld. Uit het rapport van 10 december 2019 blijkt het volgende.
Pagina 2: “Betrokkene kwam op dertienjarige leeftijd voor het eerst bij justitie in beeld wegens diefstal van een fiets en in de jaren erna volgden nog een paar veroordelingen. Als het in onderhavige zaak tot een veroordeling komt dan valt het op dat het bij de laatste drie strafzaken waarvoor betrokkene in beeld kwam een vorm van geweld aan de orde was. Daarmee is dan sprake van een beginnend delictpatroon. In een raadsrapportage van 2016 wordt melding gemaakt van agressie regulatie problematiek en dat is wellicht nog steeds van toepassing. De pro Justitia rapporteurs maken melding van een laaggemiddeld intelligentie niveau en benoemen een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken. Dit is daarmee een belangrijke criminogene factor. Een andere criminogene factor is mogelijk gelegen in het sociale netwerk (zie beschrijving in de pro Justitia rapportage). Daarnaast bestaat er problematiek op het gebied van dagbesteding. Betrokkene heeft plannen om als ZZP-er in de bouw te gaan werken, maar op dit moment zou er te weinig werk zijn. Op de overige leefgebieden bestaat meer stabiliteit.
Uitgesproken beschermende factoren zien wij op dit moment niet. Rapporteurs ziet geen contra-indicatie voor het opleggen van een toezicht, maar wil dan dagbesteding meenemen als onderdeel daarvan. Daarnaast zal tijdens het toezicht moeten blijken of het inzetten van een CoVa-training van meerwaarde is.
Advies over bijzondere voorwaarden
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
Meldplicht bij reclassering
Contactverbod met [slachtoffer]
Andere voorwaarde het gedrag betreffende: het vinden van zinvolle dagbesteding.
Opdracht toezicht
Wij adviseren om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene daarbij te begeleiden.”
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk zal zijn aan het voorarrest. Het voorwaardelijke deel zal worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat het in de rapporten geschetste beeld van verdachte op verschillende fronten zorgwekkend is.
Vanwege dat beeld acht de rechtbank het van groot belang dat er in het kader van een voorwaardelijk opgelegde straf toezicht op verdachte wordt gehouden. Voor het opleggen van dagbesteding als onderdeel van het toezicht ziet de rechtbank echter geen aanleiding gelet op de mededelingen van verdachte dat hij als stukadoor werkzaamheden verricht en hier, zo heeft de rechtbank ter zitting begrepen, een contract voor krijgt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Niet is gebleken dat verdachte en slachtoffer enige band of verbinding met elkaar hebben en ook is niet gebleken dat zij elkaar regelmatig tegenkomen. Tot slot overweegt de rechtbank dat het door de reclassering als bijzondere voorwaarde geadviseerde reclasseringstoezicht als gevolg van de wijziging van artikel 14c wetboek van strafrecht per 1 januari 2020 onder de algemene voorwaarden valt.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan die door de Officier van Justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De inhoud van de vordering benadeelde partij.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en verzocht om vergoeding van de door hem ten gevolge van het strafbare feit geleden schade.
Die schade bestaat blijkens het door hem ingevulde schadevergoedingsformulier
d.d. 1 november 2016 en het bij wijze van herstelvoeging ingediende schadevergoedingsformulier d.d. 16 januari 2020, uit de materiële schade aan zijn kleding,
t-shirt en jack ten bedrage van € 200,- en immateriële schade wegens -kort gezegd- psychische klachten ten bedrage van (zoals vermeld op de herstelvoeging) € 1.300,-.
Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade wordt verwezen naar jurisprudentie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde materiële schade redelijk en voor integrale toewijzing vatbaar. De (na herstelvoeging d.d. 16 januari 2020) gevorderde immateriële schade acht de officier van justitie redelijk, toereikend onderbouwd met relevante jurisprudentie en voor integrale toewijzing vatbaar. Tevens vordert de officier van justitie het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de gevorderde materiële schade te beperken tot een bedrag van ten hoogste € 130,- en de hoogte van de gevorderde immateriële schade te beperken tot een bedrag van ten hoogste € 1.000,-.
Beoordeling.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade niet geheel toewijsbaar is. De rechtbank stelt, in het kader van haar schattingsbevoegdheid, de reële waarde van de kleding, het t-shirt en het jack van verdachte naar redelijkheid en billijkheid vast op € 100,-.
Met de officier van justitie en de verdediging is rechtbank van oordeel dat de gevorderde immateriële schade niet geheel toewijsbaar is. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde immateriële schade enkel met verwijzing naar jurisprudentie is onderbouwd en dat geen producties zijn bijgevoegd waaruit voldoende blijkt dat het slachtoffer psychische klachten heeft ondervonden die rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, echter voldoende aannemelijk dat het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde feit gedurende een zekere periode last heeft gehad van psychische klachten.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank, in het kader van haar schattingsbevoegdheid, de omvang van de immateriële schade vast op € 1.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige posten van de vordering. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Beslag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen aardappelschilmesje en de verpakking daarvan vatbaar zijn voor verbeurdverklaring en dienen verbeurd verklaard te worden, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 01/845535-17.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 weken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 3 weken om te zetten in een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en dat verdachte daarvoor strafbaar is gebleken. Hij heeft daarmee een van de voorwaarden, verbonden aan het vonnis van de politierechter van 30 januari 2018 overtreden.
Op 1 januari 2020 is de Wet USB (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) in werking getreden. Met deze wet wijzigt de regeling van hoger beroep in zaken waarin de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf wordt gelast. Op grond van het recht zoals dat gold voor 1 januari 2020 kon een verdachte in hoger beroep gaan tegen een veroordelend vonnis van de rechtbank, waarin tevens de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde, voorwaardelijke straf was bevolen. Het hoger beroep zag dan ook op die laatste beslissing.
Vanaf inwerkingtreding van de Wet USB staat ingevolge artikel 6:6:7 Sv geen hoger beroep meer open tegen een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf wegens overtreding van de algemene voorwaarde ‘geen nieuw strafbaar feit plegen’. Naar de letter van de wet kan dan de situatie ontstaan dat in hoger beroep vrijspraak volgt van het strafbare feit, dat de grondslag vormt voor de beslissing tot tenuitvoerlegging, terwijl die laatste beslissing in stand blijft en een straf moet worden uitgevoerd of uitgezeten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever deze mogelijkheid heeft voorzien en/of bedoeld. De rechtbank ziet in het voorgaande echter geen beletsel om toewijzend op de vordering tot tenuitvoerlegging te beslissen. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit waarmee de voorwaarde voor tenuitvoerlegging van de in een andere strafzaak voorwaardelijk opgelegde straf is vervuld. Schending van artikel 6, tweede lid van het EVRM of schending van overige verdragsrechtelijke bepalingen doet zich naar het oordeel van de rechtbank thans niet voor, nu nog geen sprake is van een ingesteld hoger beroep. De enkele mogelijkheid dat het gerechtshof verdachte in hoger beroep zal vrijspreken is thans een theoretische. In een voorkomend geval is het aan het gerechtshof te beslissen of, in afwijking van de wettelijke regeling, niettemin een voorziening in hoger beroep moet en zal worden geboden. Bovendien staat verdachte bij het ontbreken van een dergelijke voorziening de gang naar de kort geding rechter open teneinde te bewerkstelligen dat de executie van de beslissing tot tenuitvoerlegging wordt gestaakt.
De rechtbank realiseert zich dat de beslissing tot tenuitvoerlegging hangende een hoger beroep tegen het veroordelend vonnis voor executie vatbaar is. Daarom zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6:1:1, derde lid Sv, de Minister van Justitie en Veiligheid adviseren om de tenuitvoerlegging op te schorten tot op het hoger beroep in de hoofdzaak is beslist.
De rechtbank is evenwel tijdens het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de stukadoorsopleiding van verdachte onlangs met zes maanden is verlengd en dat verdachte werknemer kan worden van het bedrijf waar hij stage loopt, namelijk [bedrijf] .
Dit blijkt mede uit een door de raadsman ter terechtzitting overlegde kopie van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van 3 maanden.
De rechtbank acht het onwenselijk dat deze positieve ontwikkelingen door tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf worden doorkruist. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding te gelasten dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf van na te melden duur, waarbij voor één dag gevangenisstraf twee (2) uur taakstraf zal worden gerekend.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
6:6:5, 6:6:7 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregel.
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 82 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Geeft aan voornoemde reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststelling van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Tijdstip | Omschrijving camerabeelden Camera: D1 Confrontatie NB: camera bij uitgang van de winkel. |
19:45:27 | Verdachte en zijn vriendin komen de [supermarkt] binnen. |
19:51:36 | Slachtoffer loopt de schuifdeur in de richting van de uitgang van de [supermarkt] . |
19:51:38 | Slachtoffer draait zich echter in de deuropening om. |
19:51:42 | Slachtoffer maakt druk hand gebaren. Tegen wie is niet te zien. |
19:51:56 | De medewerker van de [supermarkt] loopt met slachtoffer naar buiten. |
19:54:38 | Slachtoffer betreedt wederom de [supermarkt] . |
19:55:58 | Slachtoffer staat druk te gebaren. |
19:56:54 | Vriendin komt achter zijn vriendin aan. Verdachte heeft in zijn rechter hand een mes. |
19:56:55 | Verdachte loopt voorbij zijn vriendin naar slachtoffer toe. |
19:56:56 | Verdachte gaat direct in gevecht met slachtoffer. |
19:57:06 | De vechtpartij verplaatst zich naar buiten. Een medewerker van de [supermarkt] komt eraan. |
19:57:21 | Slachtoffer en verdachte zijn buiten het zicht van de camera. |
19:58:21 | Verdachte heeft nog altijd het mes in zijn rechterhand (op bewegende beelden goed te zien). |
Tijdstip | Omschrijving camerabeelden Camera: D6 Kassa. |
19:53:23 | De verdachte bekijkt een ander mes. |
19:53:27 | Verdachte loopt met het mes in zijn handen weg. |
19:56:03 | Verdachte en zijn vriendin lopen in de richting van de kassa. |
19:56:21 | Verdachte heeft in zijn rechterhand, de verpakking met daarin het mes. |
19:56:24 | Verdachte legt de verpakking op de boodschappenband. |
19:56:47 | Vriendin van verdachte loopt langs verdachte. |
19:56:51 | Verdachte rent met het mes in zijn rechterhand weg (dat verdachte het mes uit de verpakking haalt is niet op een printscreen te krijgen). |
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.
Verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- 1 STK Aardappelschilmesje;
- 1 STK Verpakkingsmateriaal.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.100,00 subsidiair 21 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.100,00 (zegge: elfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict
(3 mei 2019) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 1.100,00, bestaande uit EUR 100,00 materiële schadevergoeding en EUR 1.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (3 mei 2019) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 30 januari 2018 onder parketnummer 01/845535-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, als volgt:
Bepaalt dat de veroordeelde de volgende straf moet verrichten: een taakstraf van 42 uur, te vervangen door 21 dagen hechtenis, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Adviseert de Minister van Veiligheid en Justitie deze beslissing niet ten uitvoer te leggen voordat het vonnis van heden, gewezen door de meervoudige kamer in de rechtbank Oost-Brabant van heden in de zaak met parketnummer 01-107262-19, onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C. van Bergen, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. J.O.Y. Elagab, leden,
in tegenwoordigheid van R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 3 februari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑02‑2020