NJ 1928, p. 1454
Statutenbepaling eener Coöp. Vereen., volgens welke de Ledenverg. aan een uittredend lid een boete kan opleggen, indien de redenen van uittreding haar ongegrond voorkomen. Ten onrechte door het Hof onverbindend geoordeeld.
HR 03-05-1928, ECLI:NL:HR:1928:336, m.nt. Prof. E. M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 mei 1928
- Magistraten
Mrs. Bosch, Segers, Kosters, van Gelein Vitringa, v. Woudenberg Hamstra.
- Zaaknummer
[03051928/NJ_1928,_p._1454]
- Conclusie
Mr. Van Lier
- Noot
Prof. E. M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS123200:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1928:336, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑05‑1928
- Wetingang
(BW art. 1374; Rv art. 398-429; Wet Coöp. Vereen. 1925 art. 1.)
Essentie
Statutenbepaling eener Coöp. Vereen., volgens welke de Ledenverg. aan een uittredend lid een boete kan opleggen, indien de redenen van uittreding haar ongegrond voorkomen. Ten onrechte door het Hof onverbindend geoordeeld.
Samenvatting
Voorzoover het cassatiemiddel schending of verk. toep. van bedoeld artikel der Statuten beweert, moet het buiten beschouwing blijven, daar ‘s Hofs beslissing daaromtrent is van feitelijken aard.
Bovenstaande bepaling wordt door art. 1374 B. W. beheerscht, zoodat de Alg. Ledenverg. verplicht was om, niet naar willekeur, maar naar de regelen van goede trouw te beslissen of de redenen van uittreding gegrond waren.
Nu niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.