Rb. Zeeland-West-Brabant, 03-11-2015, nr. 02-820497-13
ECLI:NL:RBZWB:2015:7028
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
03-11-2015
- Zaaknummer
02-820497-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:7028, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03‑11‑2015; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1350, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Vrijspraak ontucht met twee 13-jarige jongens tijdens kinderkamp. Twee jongens verklaarden dat zij, terwijl zij in hun slaapzakken lagen, in die nacht door de verdachte zijn betast. Bij de reconstructie onder leiding van de RC is gereconstrueerd hoever de arm van de verdachte richting de jongens kon reiken. Deze reconstructie heeft naar het oordeel van de rechtbank uitgewezen, dat het onmogelijk is dat de gedragingen hebben kunnen plaatsvinden op de wijze als door de jongens verklaard. Behalve de verklaringen van de jongens, bevat het dossier geen ander bewijs van wat er die nacht volgens de jongens zou zijn gebeurd. Derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820497-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 november 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1975, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 oktober 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Paapen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Ossendrecht ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2000, immers heeft hij, verdachte, meermalen in penis van die [slachtoffer 1] geknepen/gevoeld en/of die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of over de billen en/of buik en/of schaamstreek, althans in elk geval over het lichaam van die [slachtoffer 1] gewreven/gestreeld;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 september 2013 te Ossendrecht ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 2000, immers heeft hij, verdachte, de rug en/of billen en/of schaamstreek, althans in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] betast en/of gemasseerd en/of gestreeld;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. De voorvragen
3.1
De dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust tekort is gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als gevolg hiervan moet overeenkomstig artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte. Ter onderbouwing van dit standpunt is door de verdediging - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte door de slechte kwaliteit van het politieonderzoek ernstig in zijn belangen is geschaad. Daarnaast is volgens de verdediging sprake van ernstig vormverzuim door de gang van zaken rondom het nader horen van aangevers buiten de rechter commissaris en de verdediging om.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alleen zeer grove veronachtzaming van de belangen van verdachte kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging. Daarvan is hier geen sprake. Daarnaast heeft de rechter commissaris slechts een advies gegeven over het wachten met nader onderzoek. De belangen van verdachte zijn niet geschaad door het kort nader telefonisch horen van de aangevers. Hooguit kunnen de processen-verbaal van die verhoren worden uitgesloten van het bewijs.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats als vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank constateert dat in het opsporingsonderzoek bij verschillende verhoren op diverse punten onvoldoende is doorgevraagd. Daarnaast wordt vastgesteld dat er mogelijke getuigen niet zijn gehoord, zoals de andere kinderen die hebben geslapen in de tent alsmede overige begeleiders van het kamp, en dat er eventueel uit te voeren technisch onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het onderzoek op verschillende relevante punten onvoldoende kritisch en/of onvoldoende zorgvuldig is geweest en daarmee onvolledig.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank een belang van de verdediging geschonden door beide aangevers te horen buiten de verdediging om en in strijd met het advies van de rechter-commissaris.
Hoewel deze met de verdediging geconstateerde verzuimen ernstig worden geacht, is hier naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging, geen sprake van zodanig ernstige vormverzuimen, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, dat deze moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
De vraag of er andere rechtsgevolgen aan deze vastgestelde vormverzuimen verbonden dienen te worden, behoeft geen verdere bespreking gelet op de in het navolgende te nemen beslissing.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen gebleken voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan de ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de aangiftes die namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gedaan, de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid ter plaatse.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat de verdachte ontkent en overig wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
In het weekend van 21 en 22 september 2013 vond in Ossendrecht een reünie-kamp plaats van een zomerkamp dat eerder die zomer had plaatsgevonden. Verdachte was één van de begeleiders op deze kampen. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) waren twee van de deelnemers aan de kampen. In de nacht van 21 op 22 september 2013 lag verdachte als enige volwassene samen met tien kinderen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in één tent. [slachtoffer 2] lag tegenover verdachte en [slachtoffer 1] lag naast verdachte. Namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afzonderlijk aangifte gedaan dat zij, terwijl zij in hun slaapzakken lagen, in die nacht door verdachte zijn betast.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben bij de politie uitgebreide verklaringen afgelegd over wat zij die nacht hebben gevoeld en gezien. Daarbij hebben zij ook nadrukkelijk verklaard over de houdingen waarin zij en verdachte lagen toen de betastingen zouden hebben plaatsgevonden en over de afstand tussen de slaapzakken waarin zij en verdachte lagen. Verdachte zou liggend op zijn buik of linkerzij met zijn arm in de slaapzakken van de jongens zijn gegaan en daar de jongens ter hoogte van hun billen en schaamstreek hebben betast. Aan de hand van de gedetailleerde verklaringen die zijn afgelegd, heeft onder leiding van de rechter-commissaris op 23 april 2015 een reconstructie plaatsgevonden. Daarbij is gereconstrueerd hoe ver de arm van verdachte reikt vanuit de verschillende beschreven liggende posities. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het beeldmateriaal van de reconstructie in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat fysiek onmogelijk is dat de gedragingen hebben plaatsgevonden zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat hebben verklaard. Nu het dossier behalve de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen ander bewijs bevat van wat er die nacht volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebeurd, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte zal daarvan daarom worden vrijgesproken.
5. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.791,55. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 912,79.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak:
- spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten;
Voorlopige hechtenis:
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partijen:
- -
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- -
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Moussault, voorzitter, en mr. Dekker en mr. Hindriks-Roose, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 november 2015.