...
Hof Amsterdam, 22-01-2018, nr. 23-000293-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:176
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-01-2018
- Zaaknummer
23-000293-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:176, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑01‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1750, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Deelneming aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband houden met phishing. Het in vereniging plegen van (poging tot) diefstal (met valse sleutel), medeplegen van (poging tot) oplichting en witwassen. GS 12 maanden.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000293-16
datum uitspraak: 22 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-680051-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2017 en 8 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hof stelt voorop dat onder 2, 3 en 4 telkens afzonderlijke strafbare feiten cumulatief zijn ten laste gelegd.
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van het in feit 2, onder het tweede en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde (onderdeel betreffende [slachtoffer 2] / [bedrijf 3] en [naam 2] / [bedrijf 3] ), van het in feit 3 ten laste gelegde onderdeel betreffende [naam 2] en van het in feit 4 ten laste gelegde onderdeel betreffende [naam 3] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven gedeeltelijke vrijspraken.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging – en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 11 juni 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk het:
- in vereniging plegen van oplichting en/of;
- in vereniging plegen van diefstal van poststuk(ken) en/of bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of;
- in vereniging plegen van diefstal van een of meer geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd,
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie(s)) (telkens):
- aanvragen van pincode(s) en/of pas(sen) op naam van een ander dan die van hem, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders(s) en/of;
- onderscheppen van voornoemde pas(sen) en/of pincode(s) door deze uit een of meer brievenbus(sen) te stelen en/of zich voor te doen als de rechtmatige eigenaar van voornoemde pas(sen) en/of;
- vervolgens opnemen van geld met niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorende bankpas en/of overboeken van geld met niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehorende persoonlijke gegevens van rekeninghouders en/of pincode en/of bankpas en/of signeercodes en/of;
- kopen van goederen met geld welke is verkregen door het plegen van voornoemde misdrijven en/of;
- ( mede)plegen van voornoemde misdrijven;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2015 tot en met 11 juni 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- ongeveer 2512 euro, althans 1000 euro, in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] en/of;
- ongeveer 3500 euro, althans 1000 euro, in elk geval een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [naam 5] en/of [bedrijf 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd;
3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2015 tot en met 11 juni 2015 te Haarlem en/of Middenbeemster en/of Gramsbergen en/of Stedum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer brievenbus(sen) heeft weggenomen een of meer poststuk(ken) waaronder poststuk(ken) afkomstig van een of meer bank(en) inhoudende een of meer bankpas(sen) en/of pincode(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [naam 5] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 maart 2015 tot en met 11 juni 2015 te Haarlem en/of Middenbeemster en/of Gramsbergen en/of Stedum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer postbode(s) in voornoemde gemeente(n), althans een of meer perso(o)n(en) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer poststuk(ken) op naam van [slachtoffer 2] , in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als voornoemde [slachtoffer 2] en/of geadresseerde van voornoemde poststuk(ken);
4.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2015 tot en met 11 juni 2015 te Renswoude en/of Hoofddorp en/of Purmerend en/of Raamsdonkveer en/of Zwolle en/of Haarlem en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer poststuk(ken), waaronder poststukken afkomstig van een of meer bank(en) inhoudende een of meer bankpas(sen) en/of pincode(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde gemeente(n) is toegegaan waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- aan een of meer postbode(s) heeft/hebben gevraagd om voornoemd(e) poststuk(ken) te overhandigen en/of;
- uit de brievenbus(s) van voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] voornoemd(e) poststuk(ken) gepoogd heeft/hebben te verkrijgen;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2015 tot en met 11 juni 2015 te Renswoude en/of Hoofddorp en/of Purmerend en/of Raamsdonkveer en/of Zwolle en/of Haarlem en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels een of meer postbode(s) in voornoemde gemeente(n), althans een of meer perso(o)n(en) te bewegen tot de afgifte van een of meer poststuk(ken) op naam van [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] , in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (telkens)
- naar voornoemde gemeente(n) is/zijn toegegaan en/of;
- ( vervolgens) voornoemde postbode(s) heeft/hebben aangesproken en/of;
- zich heeft/hebben voorgedaan als voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of de geadresseerde van voornoemde poststuk(ken);
5.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2015 tot en met 11 juni 2015, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer broeken (in totaal 8, merk: Dolce & Gabbana en/of Pierre Balmain en/of True Religion) en/of schoenen (in totaal 17 paar, merk: Dolce & Gabbana en/of Dior en/of Louboutin en/of Gourmet Tigerstripes) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde broek(en) en/of schoenen, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
• Gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Het hof verenigt zich met het standpunt van de raadsman dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het onderdeel betreffende [slachtoffer 3] te Renswoude en overweegt daartoe het volgende.
Op 2 april 2015 rond 11.10 uur is [getuige 1] , postbode te Renswoude, tijdens haar werkzaamheden aangesproken door een jongen die haar vroeg of zij reeds post had bezorgd op de [locatie] . De telefoon van de verdachte peilde rond dat tijdstip uit op een mast in Renswoude nabij de [locatie] en door de postbode is gezien dat de man die haar aansprak in een grijze Renault vertrok.
Het hof is van oordeel dat, daargelaten de vraag naar de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit
- zo is de verdachte niet in de door hem gebruikte Renault ter plaatse in gezelschap van voornoemde man gezien en ook overig bewijs voor betrokkenheid ontbreekt - het enkel stellen van de vraag of al post is bezorgd op de [locatie] onvoldoende is voor een bewezenverklaring van poging tot oplichting. Voor een poging tot diefstal ontbreekt elk bewijs.
• Gedeeltelijke vrijspraak ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Het hof stelt vast dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte acht broeken en 12 paar schoenen zijn aangetroffen.
Het paar schoenen van het merk Gourmet Tigerstripes is aangeschaft met gebruikmaking van een gestolen bankpas, in welk verband wordt verwezen naar hetgeen hierna, in een nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 5, wordt overwogen.
Wat betreft de overige kleiding en schoenen is geen sprake van direct bewijs dat deze van misdrijf afkomstig zijn. De aangetroffen hoeveelheid - op het oog en in eerste instantie als prijzig aan te merken - merkkleding en -schoeisel rechtvaardigt wel een vermoeden van witwassen, nu de verdachte ten tijde van zijn verhoor over een uitkering beschikte. Gelet evenwel op de concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onaannemelijk aan te merken verklaring van de verdachte bij de politie, inhoudende dat hij de spullen heeft gekocht van zijn studiefinanciering en zijn (kennelijk in het verleden uitgeoefende) baan bij Albert Heijn, had nader onderzoek kunnen en dienen plaats te vinden. Nu dit onderzoek achterwege is gebleven en vanwege de teruggave van de kleding ook niet meer (genoegzaam) uitvoerbaar is, is niet met zekerheid komen vast te staan dat voornoemde kledingstukken en schoenen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte van dit onderdeel van feit 5 moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
• Medeplegen
Het hof stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen de navolgende modus operandi naar voren komt.
Aan de benadeelde wordt een e-mail verzonden die afkomstig lijkt te zijn van de [bedrijf 3] - of de Rabobank. Vervolgens wordt de benadeelde via een hyperlink in deze e-mail naar een ‘phishing website’ geleid. Daar wordt een pagina getoond die sterke gelijkenis vertoont met een authentieke webpagina van de betreffende bank en wordt benadeelde gevraagd bank-, adres- en persoonsgegevens in te vullen. Nadat de benadeelde deze gegevens heeft verstrekt, wordt door derden met behulp van de gegevens telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd, waarna deze bankpas naar het opgegeven adres van benadeelde wordt verzonden en vervolgens wordt onderschept, waarna met deze pas geldbedragen worden opgenomen en/of pinbetalingen worden verricht. In een aantal gevallen is het bij een poging gebleven.
Beoordeeld zal moeten worden of sprake is van het in vereniging plegen van (poging tot) diefstal (met valse sleutel) en medeplegen van (poging tot) oplichting door [verdachte] . Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De hierboven geschetste handelwijze vergt een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de betrokken personen, hetgeen bevestiging vindt in de bewijsmiddelen. In dit verband wordt nog het volgende overwogen. Nadat de gegevens van een benadeelde werden verkregen, is met behulp van deze gegevens door – veelal – [medeverdachte 2] een nieuwe bankpas aangevraagd. Nadat de aanvraag had plaatsgevonden, speelde [medeverdachte 2] de persoons-, adres- en bankgegevens door aan [verdachte] en/of [medeverdachte 1] . Voorzien van die informatie was het aan [verdachte] en [medeverdachte 1] het betreffende poststuk met daarin de bankpas te bemachtigen. Veelal vanuit Amsterdam verplaatsten [verdachte] en [medeverdachte 1] zich gezamenlijk, met de auto, te weten de Renault Megane met kenteken [kenteken] , in gebruik bij [verdachte] , naar diverse plaatsen in vrijwel het hele land, waaronder Haarlem, Vlissingen en Stedum. Behalve dat [verdachte] de auto ter beschikking stelde, reed hij en gaf ter plaatse [medeverdachte 1] zo nu en dan aanwijzingen. [medeverdachte 1] was degene – het enkele geval daargelaten dat [verdachte] zelf in de brievenbus keek – die de postbode benaderde of in de brievenbus van de geadresseerde(n) keek. Blijkens verschillende tapgesprekken hadden [verdachte] en [medeverdachte 1] ten tijde van de uitvoering van de ten laste gelegde feiten telefonisch contact, waarbij zij instructies en informatie met betrekking tot het bemachtigen van de bankpassen met elkaar deelden. Tijdens deze gesprekken is gebruik gemaakt van kennelijk vooraf afgesproken versluierd taalgebruik, waaronder de woorden " [naam 7] " (het hof begrijpt postbode), "spa" (het hof begrijpt pas) en "green" (het hof begrijpt [bedrijf 3]). Dat de betrokkenheid van [verdachte] verder ging dan enkel het rondrijden van [medeverdachte 1] blijkt onder meer uit de (in de bewijsmiddelen opgenomen) tapgesprekken van 22 mei 2015 en 4 juni 2015, waaruit volgt dat [verdachte] actief meedacht over en meewerkte aan het achterhalen van de post.1.
Naar het oordeel van het hof geven de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden blijk van een gelijkwaardige rolverdeling tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , als ook van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van diefstal in vereniging en het medeplegen van oplichting, respectievelijk de poging daartoe. Het hof overweegt dat niet alleen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, maar dat het handelen van [medeverdachte 1] en [verdachte] ook van wezenlijk belang was in de keten van strafbare gedragingen; zonder hun beider inspanningen zouden de bankpassen niet ter beschikking zijn gekomen en zou het uiteindelijke doel – het verkrijgen van geld of goederen – niet kunnen worden verwezenlijkt.
• Deelneming aan een criminele organisatie
Uit het hiervoor overwogene in samenhang met de overige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven zoals weergegeven in de bewezenverklaring gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een belangrijke aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, zij het dat de pleegperiode wordt beperkt van 1 februari 2015 tot en met 11 juni 2015, nu bewijs voor de daarvoor gelegen periode ontbreekt.
• Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde, zaaksdossier Haarlem [adres 8] (benadeelde [slachtoffer 1] / [bedrijf 3] )
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 2 en 3 ten laste gelegde voor zover dat ziet op het zaaksdossier Haarlem [adres 8] : de verdachte zou slechts faciliterende handelingen hebben verricht, zodat geen sprake is van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt. Op 7 mei 2015 tussen 11:26 uur en 12:46 uur respectievelijk tussen 11.22 uur en 12.55 uur straalden de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] zendmasten in Haarlem aan. Omstreeks 14:15 uur zag een observant die zich nabij het verblijfadres van [verdachte] (Opheusdenhof 348) ophield, de Renault Megane, met daarin [verdachte] en [medeverdachte 1] , als respectievelijk bestuurder en bijrijder, rijden. Omstreeks 14:22 uur zag hij dat [medeverdachte 1] post verscheurde en in een ondergrondse papiercontainer gooide. De auto met [verdachte] en [medeverdachte 1] reed vervolgens door in de richting van het AMC ziekenhuis. De versnipperde post is door de observant uit de container gehaald: het betrof een brief afkomstig van de [bedrijf 3] , gericht aan het adres [adres 8] , 2011 EK Haarlem (het hof begrijpt het adres van aangever [slachtoffer 1] ). De brief was voorzien van een plakstrip waarop normaliter een nieuwe bankpas is bevestigd. Die middag is op drie momenten geld opgenomen met de bankpas die was bestemd voor [slachtoffer 1] . Telkens peilden de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] uit in de nabije omgeving van deze transacties. [medeverdachte 1] is op beveiligingsbeelden van de geldautomaat bij het AMC herkend.
Het hof oordeelt dat deze gedragingen van de verdachte hetzelfde zijn als eerder onder ‘medeplegen’ omschreven. Ook voor dit zaakdossier geldt daarom dat de verdachte als medepleger wordt aangemerkt.
Gelet op het voorgaande acht het hof de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging van een geldbedrag van € 2.512,00 en de onder 3 tenlastegelegde diefstal in vereniging van een poststuk van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
• Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde, zaaksdossier Gramsbergen ( [naam 5] )
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de diefstal in vereniging met gebruik van een valse sleutel van € 3.430,00, toebehorend aan [naam 5] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de geldopname van € 1.000,00 bij een pinautomaat aan de [straat 1] en de betaling van € 2.430,00 in kledingwinkel [naam 6] heeft verricht. Ten aanzien van de betaling van € 70,00 bij Lacoste heeft de raadsman een beroep op de eigen waarneming van het hof gedaan wat betreft de gestelde herkenning van de verdachte op de beelden. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de onder 3 ten laste gelegde diefstal in vereniging van poststukken te Gramsbergen en/of het medeplegen van oplichting te Gramsbergen. Ook dient vrijspraak te volgen van het onder 5 ten laste gelegde witwassen van een paar Gourmet Tigerstripes schoenen, nu niet is vastgesteld dat het bij de verdachte aangetroffen paar het bij [naam 6] gekochte paar betreft.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op 28 mei 2015 is bij de [bedrijf 3] telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd door een persoon die zich voordeed als [naam 5] . Op 29 mei 2015 is de bankpas door [bedrijf 3] verzonden naar het adres van [naam 5] , namelijk [adres 9] te Gramsbergen. Uit de locatiegegevens van de mobiele telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt dat zij zich op 30 mei 2015 in Gramsbergen bevonden. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 30 mei 2015 tijdens haar werkzaamheden als postbode is aangesproken door een jongen. Deze jongen vroeg haar naar post voor het adres [straat 2] en zei dat hij wachtte op een brief van het ziekenhuis bestemd voor zijn moeder. [getuige 2] heeft verklaard dat zij geen post aan deze jongen heeft afgegeven.
Later die dag, namelijk om 16:31 uur vond met de betreffende bankpas (die gelet op de verklaring van [getuige 2] op enig moment daarvoor gestolen moet zijn) een geldopname plaats bij een pinautomaat aan de [straat 1] in Amsterdam. De telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] peilden beide uit in de nabije omgeving van deze pinautomaat. Vervolgens is met dezelfde bankpas om 17:05 uur een geldbedrag van € 2.430 betaald bij kledingwinkel [naam 6] aan de [straat 1] . Getuige [getuige 3] , werkzaam bij voornoemde kledingwinkel, heeft verklaard dat de betaling is verricht door een van de vier à vijf mannen die gezamenlijk in de winkel aanwezig waren. [getuige 3] heeft [medeverdachte 1] en [verdachte] herkend als zijnde twee van deze mannen en heeft op 13 juni 2015 bij de politie verklaard: “Ze pakten willekeurig kleding uit de schappen, paste dit niet allemaal. […] Ze hadden uiteindelijk voor meer dan 3000,- euro aan kleding gepakt, maar het bleek dat ze een maximum bedrag konden betalen dat lager lag. Er zijn een paar kledingstukken teruggelegd.” Vervolgens vond er om 17.24 uur een pinbetaling van € 70,- bij kledingwinkel Lacoste te Amsterdam plaats. [verdachte] is als pinner herkend op de camerabeelden van deze winkel. Het hof ziet in de zich in het dossier bevindende stills van deze beelden geen aanleiding te twijfelen aan deze herkenning.
Op 9 juni 2015 is bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] onder meer een paar schoenen van het merk Gourmet Tigerstripes, maat 44 aangetroffen, welke maat, merk en type schoenen eveneens zijn vermeld op de kassabon behorend bij de op 30 mei 2015 bij [naam 6] gekochte goederen.
Het hof acht deze feiten en omstandigheden zo bezwarend voor [verdachte] , mede in het licht van hetgeen onder ‘medeplegen’ is overwogen, dat van hem een deze redengevende feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring mocht worden verwacht. Een dergelijke verklaring van [verdachte] is echter uitgebleven; de eerst ter zitting desgevraagd door [verdachte] afgelegde verklaring dat hij de Gourmet Tigerstripes bij ‘Wiseguys’ zou hebben gekocht, kan in ieder geval niet als een dergelijke verklaring gelden.
Gelet op het voorgaande acht het hof de onder 2 ten laste gelegde diefstal (deels) in vereniging van een geldbedrag € 3.500,00, de onder 3 ten laste gelegde diefstal in vereniging van een poststuk en het onder 5 ten laste gelegde witwassen van de Gourmet Tigerstripes wettig en overtuigend bewezen.
• Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, zaaksdossier Middenbeemster ( [slachtoffer 2] )
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de diefstal in vereniging van poststukken te Middenbeemster en/of het medeplegen van oplichting te Middenbeemster. Op basis van de inhoud van het dossier kan weliswaar worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 1] op 27 mei 2015 met de door de verdachte gebruikte auto naar Middenbeemster zijn gereden, maar blijkt niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Door het observatieteam van de politie zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] op 27 mei 2015 herkend in Middenbeemster als respectievelijk de bestuurder en de bijrijder van de Renault Megane, in gebruik bij [verdachte] . Getuige [getuige 4] heeft [medeverdachte 1] herkend als zijnde de jongen die hem tijdens zijn werkzaamheden als postbode te Middenbeemster heeft aangesproken in verband met post van het ziekenhuis voor het adres [adres 10] die door hem werd verwacht. De jongen gaf aan dat hij de post snel nodig had. [getuige 4] heeft verklaard dat hij hem uiteindelijk de post heeft gegeven. Uit het tapgesprek met sessienummer 841 blijkt dat dit niet heel gemakkelijk verliep; [medeverdachte 1] deelde namelijk het volgende aan [verdachte] mee, waarbij hij de “[naam 7]” aanhaalt: “Ja dus die [naam 7] hij stond daar toch, maar hij heeft al die sokken in ze waggie, hij zegt tegen mij: ‘Je mag niet in me waggie kijken. […] Maar omdat die brief zo belangrijk is ga ik in me waggie kijken en dan rij ik naar jou toe. Dan zet ik hem er in.’ Dus ik zeg tegen hem kunnen we niet samen in die auto kijken ofzo, want het is echt heel belangrijk. ” Vervolgens heeft [verdachte] blijkens het tapgesprek met sessienummer 843 instructies aan [medeverdachte 1] gegeven: “mmm volg die waggie zo dan gewoon” en “Wil je niet dadelijk gewoon naar die waggie ook lopen wanneer hij naar ze waggie loopt.” Toen [medeverdachte 1] de postbode niet meer zag, gaf [verdachte] de locatie van de postbode door: “Maar die ene [naam 7] is hier hoor […] hiero in de straat voor me”.
Het hof oordeelt dat deze gedragingen van [verdachte] hetzelfde zijn als eerder onder ‘medeplegen’ omschreven. Ook voor dit zaakdossier geldt daarom dat de verdachte als medepleger wordt aangemerkt. Derhalve acht het hof het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van oplichting van een postbode in de gemeente Middenbeemster wettig en overtuigend bewezen.
• Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering, waardoor poging tot diefstal in vereniging dan wel poging tot het medeplegen van oplichting niet kan worden bewezen verklaard.
Het hof stelt voorop dat van een strafbare poging sprake is in het geval de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Op basis van het dossier kan daartoe het volgende worden vastgesteld.
Vlissingen
Op 26 mei 2015 is bij de [bedrijf 3] telefonisch een nieuwe bankpas aangevraagd door een persoon die zich voordeed als [slachtoffer 7] . [slachtoffer 7] is woonachtig op het [adres 2] te Vlissingen. In de ochtend van 28 mei 2015 zag het observatieteam van de politie in Amsterdam de Renault van [verdachte] rijden met daarin [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte 1] als bijrijder. Vervolgens reden [verdachte] en [medeverdachte 1] samen naar het [adres 2] te Vlissingen. Omstreeks 11:59 uur arriveerden zij ter plaatse, waarop [medeverdachte 1] de auto verliet en in de richting van de brievenbussen op voornoemd plein liep. Vervolgens keerde hij terug naar de auto, waarna [verdachte] en [medeverdachte 1] rond reden in de omgeving. Verbalisant [verbalisant] van het observatieteam sprak een postbode aan, die verklaarde door de jongen op de bijrijdersstoel (het hof begrijpt [medeverdachte 1]) te zijn aangesproken. Deze jongen zou hem om post van het ziekenhuis voor het adres [adres 2] hebben gevraagd. De postbode is niet tot afgifte van de post overgegaan. Enkele minuten later, omstreeks 12:53 uur kwam de Renault op 50 meter van de woning aan het [adres 2] tot stilstand. [medeverdachte 1] stapte wederom uit, liep in de richting van de brievenbus en keek naar de brievenbus van voornoemd adres. Vervolgens stapte [medeverdachte 1] weer in de auto. Omstreeks 13:11 uur is de post bezorgd, [verdachte] stapte vlak daarna uit de auto en keek in de brievenbus van voornoemd adres.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat sprake is van een begin van uitvoering van het wegnemen van poststukken uit de brievenbus, in het bijzonder in het licht van hetgeen reeds onder ‘medeplegen’ is overwogen. Bij dit oordeel heeft het hof de omstandigheid betrokken dat [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelingen, waaruit zou kunnen volgen dat hij en zijn mededader niet bezig waren met het proberen te stelen van poststukken.
Hoofddorp, Purmerend, Raamdonksveer, Zwolle en Haarlem
Op 18 april 2015 omstreeks 12.00 uur werd postbode [naam 8] tijdens zijn ronde aangesproken door een jongen die vroeg naar post voor [naam 9] , [adres 3] te Hoofddorp. De jongen vertelde dat hij belangrijke medische post voor zijn moeder verwachtte en dat hij voor 11.00 uur die ochtend een reactie moest doorgeven. De postbode heeft de betreffende jongen in een hem getoonde foto van [medeverdachte 1] herkend. De Renault van [verdachte] bevond zich tussen 10.44 uur en 13.00 uur rijdend en stilstaand in de omgeving van de [adres 3] en ook de telefoon van [verdachte] peilde uit in de nabijheid..
Blijkens gegevens afkomstig van de plaatsbepalingsapparatuur op de door [verdachte] gebruikte Renault Megane is dit voertuig op 23 april 2015 van de Opheusdenhof te Amsterdam (het hof begrijpt het verblijfadres van [verdachte] ) via de Opijnenhof te Amsterdam (het hof begrijpt het verblijfadres van [medeverdachte 1]) naar Purmerend gereden. Voorts heeft het observatieteam van de politie voornoemd voertuig, met daarin twee inzittenden, waargenomen in Purmerend. Daarbij heeft de observant gerelateerd dat de bestuurder “een baard en bril droeg en qua postuur en uiterlijk sterke gelijkenissen vertoonde met [verdachte]”. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij tijdens haar werkzaamheden als postbode op 23 april 2015 is aangesproken door een jongen die wilde weten of al post was bezorgd op de [adres 4] . Het zou post van het ziekenhuis betreffen.
Door het observatieteam van de politie zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] op 22 mei 2015 herkend als respectievelijk de bestuurder en de bijrijder van de meermaals genoemde Renault Megane, waarmee zij gezamenlijk van Amsterdam naar Raamsdonkveer zijn gereden. Getuige [getuige 6] heeft verklaard: “Op vrijdag 22 mei 2015 was ik rond 12:00 uur in de wijk [straat 3] in Raamsdonkveer. Ik was daar om als postbezorger poststukken af te leveren. […] Rond 12:15 uur werd ik op de Kleine Donk aangesproken door een man. […] Ik hoorde dat hij zei: ‘Meneer mag ik u wat vragen. Ik heb een probleem. Bent u de postbode van Baksweer? […] Ik had gisteren een brief moeten ontvangen voor een operatie op maandag. Ik moet die brief insturen en moet hem nu hebben, want de operatie is maandag al’ ”. Getuige [getuige 7] heeft verklaard: “Ik werk als postbezorger in Raamsdonksveer. De Baksweer is mijn vaste wijk. Op 22 mei 2015 omstreeks 12:30 uur kwam NN1 naar mij toe. NN1 zei dat hij zat te wachten op een oproep van het Amphia ziekenhuis, omdat hij geopereerd zou worden. NN1 vroeg of er post bij zat voor [slachtoffer 5] , wonende aan [adres 5] .” Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2015 zijn op 22 mei 2015 tussen 12:11 uur en 12:33 uur vier gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] afgeluisterd, waarvan de inhoud correspondeert met het aanspreken van [medeverdachte 1] van voornoemde getuigen [getuige 6] en [getuige 7] .
Op 23 mei 2015 kunnen [verdachte] en [medeverdachte 1] op basis van tapinformatie in Zwolle worden geplaatst en blijkens de inhoud van deze gesprekken waren zij daar om een aangevraagde pas te bemachtigen. Getuige [getuige 8] heeft telefonisch aan de politie verklaard dat hij op 23 mei 2015 tijdens zijn werkzaamheden als postbode te Zwolle is aangesproken door een jongen die belangrijke post wilde ontvangen voor de familie [naam 10] , wonende aan de [adres 6] te Zwolle. Het zou post van het ziekenhuis betreffen, waar hij voor 12 uur zijn handtekening op diende te zetten.
Tenslotte kunnen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 26 mei 2015 op basis van tapinformatie in Haarlem worden geplaatst en is [medeverdachte 1] door getuige [getuige 9] herkend als zijnde de jongen die hem op die dag tijdens zijn werkzaamheden als postbode te Haarlem heeft aangesproken in verband met post van het ziekenhuis voor het adres [adres 7] die hij verwachtte. De jongen gaf daarbij aan dat hij de post snel nodig had. Op basis van de tapgesprekken kan worden geconstateerd dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 1] ter plaatse waren. Zo blijkt uit de tapgesprekken met sessienummers 38420 en 38424 dat [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar instrueerden over de locatie van de postbode.
Ook deze feiten en omstandigheden, mede bezien in het licht van hetgeen onder ‘medeplegen’ reeds is overwogen, leiden tot het oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in bewuste en nauwe samenwerking gepoogd hebben de postbodes in voornoemde gemeenten op te lichten op de hieronder onder ‘bewezenverklaring’ weergegeven wijze. In deze gevallen ging het voorgenomen plan gepaard met een specifieke handelwijze, inhoudende dat telkens werd gevraagd naar ‘ziekenhuispost’ voor een bepaald adres, zich daarbij aldus voordoende als de geadresseerde van die post, hetgeen kennelijk enkel was bedoeld om de postbodes te bewegen tot afgifte. Ook ten aanzien van deze feiten geldt dat het hof bij zijn oordeel de omstandigheid heeft betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn handelingen, waaruit zou kunnen volgen dat hij en zijn mededader niet bezig waren met het proberen te onderscheppen van poststukken.
Het hof beziet het voorgaande in het licht van het gegeven dat verdachte geen (redengevende) verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van het door hem gebruikte voertuig ter plaatse.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 11 juni 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een of meer andere perso(o)n(en) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
- plegen van oplichting,
- plegen van diefstal van poststukken en bankpassen, en
- plegen van diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel.
2.hij in de periode van 7 mei 2015 tot en met 30 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 2512 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
- 3500 euro, toebehorende aan [naam 5] en;
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel.
3.hij in de periode van 18 maart 2015 tot en met 30 mei 2015 te Haarlem, Gramsbergen en Stedum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen poststukken toebehorende aan [slachtoffer 1] , [naam 5] en [slachtoffer 8]
en
hij op 27 mei 2015 te Middenbeemster, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een postbode in voornoemde gemeente heeft bewogen tot de afgifte van poststukken op naam van [slachtoffer 2] , hebbende verdachte en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk valselijk zich voorgedaan als geadresseerde van voornoemde poststukken.
4.hij op 28 mei 2015 in Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een poststuk, toebehorende aan [slachtoffer 7] , met een mededader naar voornoemde gemeente is toegegaan waarna hij en zijn mededader
- aan een postbode hebben gevraagd om voornoemd poststuk te overhandigen en
- uit de brievenbus van [slachtoffer 7] voornoemd poststuk gepoogd heeft te verkrijgen.
en/of
hij in de periode van 18 april 2015 tot en met 27 mei 2015 te Hoofddorp, Purmerend, Raamsdonkveer, Zwolle en Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid postbodes in voornoemde gemeenten te bewegen tot de afgifte van poststukken op naam van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en anderen, met vorenomschreven oogmerk valselijk en in strijd met de waarheid met zijn mededader
- naar voornoemde gemeenten is toegegaan,
- voornoemde postbodes heeft aangesproken en
- zich heeft voorgedaan als de geadresseerde van voornoemde poststukken.
5.hij op 30 mei 2015 te Amsterdam schoenen (merk: Gourmet Tigerstripes) heeft verworven, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd,
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van oplichting.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen,
en
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte zijn leven inmiddels een wending ten goede heeft gegeven. De verdachte heeft zijn opleiding afgerond, werkt op oproepbasis, is sinds de onderhavige feiten niet meer met justitie in aanraking gekomen en is vader geworden. Dit vormt, in samenhang met de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht met betrekking tot fraude met een benadelingsbedrag van tussen de € 10.000,00 en
€ 70.000,00, volgens de raadsman aanleiding af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overschrijdt dan wel te volstaan met het opleggen van een taakstraf. Gewezen is onder andere ook op de strafoplegging in het volgens de raadsman vergelijkbare onderzoek 13Baron.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich gedurende een geruime periode schuldig gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie, die tot doel had misdrijven te plegen die verband houden met phishing. In dat kader heeft de verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze meermalen schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van diefstal, het medeplegen van oplichting en pogingen daartoe. Verdachte en zijn mededaders zijn daarbij volgens een tevoren opgezet plan te werk gegaan, waarbij verdachte belast was met een wezenlijke uitvoerende rol. In het verlengde daarvan heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij louter uit winstbejag heeft gehandeld, zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelwijze. Met zijn handelen heeft hij bijgedragen aan het ontstaan van (financiële) schade, is de integriteit van het economische en financiële verkeer geschaad, zijn de betrokken rekeninghouders gedupeerd dan wel is het vertrouwen dat zij in hun bank behoren te kunnen stellen, ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2017 is hij eerder voor vermogensdelicten strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Het voorgaande rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding hiervan af te wijken. Het hof zal deze straf dan ook opleggen.
Beslag
Teruggave aan de verdachte
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 4 tot en met 31 en 33 tot en met 43 aan de verdachte dienen te worden teruggegeven, aangezien op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er een rechtens relevant verband bestaat tussen goederen enerzijds en de bewezen verklaarde strafbare feiten anderzijds.
Teruggave aan de uitgevende instantie
De onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2 en 3 van de beslaglijst behoren niet aan de verdachte toe. Deze dienen derhalve te worden geretourneerd aan de uitgevende instantie.
Verbeurdverklaring
De onder de verdachte in beslag genomen schoenen, zoals vermeld onder nummer 32 van de beslaglijst, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 5 bewezenverklaarde met betrekking tot voornoemde schoenen is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is een vals rijbewijs, genoemd onder nummer 1 van de beslaglijst, in beslag genomen. Dit voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer nu het voorwerp van zodanige aard is dat het bezit daarvan in strijd is met de wet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.512,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 2.512,00 zal worden toegewezen, voor welk bedrag de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 33.032,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.800,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 2.800,00 zal worden toegewezen, voor welk bedrag de verdachte met de mededader(s) tot een bedrag van € 2.730,00 hoofdelijk aansprakelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak met betrekking tot het in feit 2, onder het tweede en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde (onderdeel betreffende [slachtoffer 2] / [bedrijf 3] en [naam 2] / [bedrijf 3] ), het in feit 3 ten laste gelegde onderdeel betreffende [naam 2] en van het in feit 4 ten laste gelegde onderdeel betreffende [naam 3] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer 32.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer 1.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 4 t/m 31 en 33 t/m 43.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 2 en 3.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) bestaande uit € 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) aan materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) bestaande uit € 2.512,00 (tweeduizend vijfhonderdtwaalf euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] t.a.v. [naam 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3] t.a.v. [naam 11] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.800,00 (tweeduizend achthonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor tot een bedrag van € 2.730,00 (tweeduizend zevenhonderddertig euro) aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het - op 15 december 2017 geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M. Senden en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Glismeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2018.
Mr. J. Piena is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑01‑2018