Hof 's-Gravenhage, 02-03-2010, nr. BK-09/00443, nr. BK-09/00444, nr. BK-09/00445
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6270, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
02-03-2010
- Magistraten
Mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk, B. van Walderveen
- Zaaknummer
BK-09/00443
BK-09/00444
BK-09/00445
- LJN
BL6270
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6270, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 02‑03‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3053
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP3053, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP3011, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2010/901 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 02‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 3:4 Awb. Schending van het beginsel van evenredige belangenafweging. De Inspecteur had verminderingen van aanslagen moeten effectueren door het opleggen van nadere voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag, zodat het rentenadeel van belanghebbende zou worden gecompenseerd.
Mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk, B. van Walderveen
Partij(en)
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 2 maart 2010
op het hoger beroep van de naamloze vennootschap [belanghebbende] N.V., statutair gevestigd te [Z], tegen de uitspraken van de rechtbank 's‑Gravenhage van 29 mei 2009, nrs. AWB 08/3357 VPB, AWB 08/3362 VPB en AWB 08/3364 VPB, betreffende na te noemen door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Grote ondernemingen Amsterdam (hierna: de Inspecteur) ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen.
Beschikkingen en geding in eerste aanleg
1.1.
Bij beschikking van 9 februari 2008, genomen bij een vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met nummer [xx.xx.xxx.V.60] (hierna: de aanslag V60), is aan belanghebbende een bedrag van € 3.859.534 aan rente vergoed.
1.2.
Bij beschikking van 9 februari 2008, genomen bij een vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met nummer [xx.xx.xxx.V.62] (hierna: de aanslag V62), is aan belanghebbende een bedrag van € 487.251 aan rente teruggegeven.
1.3.
Bij beschikking van 16 februari 2008, genomen bij een vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met nummer [xx.xx.xxx.V.70] (hierna: de aanslag V70), is aan belanghebbende een bedrag van € 281.828 aan rente vergoed.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de gegeven beschikkingen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De hogere beroepen betreffende de beschikkingen van 9 februari 2008 voor het jaar 2006 zijn door de griffier aangemerkt als tegen samenhangende uitspraken gericht. In verband daarmee is door de griffier éénmaal griffierecht geheven van € 447. Ten aanzien van het hoger beroep betreffende de beschikking van 16 februari 2008 voor het jaar 2007 is door de griffier een griffierecht geheven van € 447. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 februari 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1.1.
De aanslag V60 is opgelegd op 31 januari 2006, zonder heffingsrente. De aanslag is in 2006 in maandelijkse termijnen volledig betaald.
3.1.2.
De aanslag V60 is op 10 november 2007 ambtshalve verminderd met een bedrag van € 7.272.409. Over laatstgemeld bedrag is over de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 november 2007 bij beschikking (hierna: de beschikking van 10 november 2007) een bedrag van € 323.077 aan rente vergoed.
3.1.3.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 11 december 2007 verzocht om de aanslag V60 te verminderen tot nihil. Naar aanleiding van dit verzoek is de aanslag V60 bij beschikking van 9 februari 2008 — met het onderschrift ‘uitspraak op bezwaar’ — verder verminderd tot nihil. Over de hieruit voortvloeiende terugbetaling van € 68.169.558 is bij de onder 1.1 vermelde beschikking (hierna: de beschikking V60) over de periode van 1 januari 2007 tot en met 9 februari 2008 € 3.859.534 aan rente vergoed.
3.2.1.
De aanslag V62 is opgelegd ter ongedaanmaking van de onder 3.1.2. vermelde ambtshalve vermindering van 10 november 2007 en is gedagtekend 30 november 2007. Het bedrag van de te betalen belasting bedraagt € 7.272.409. De daarover berekende rente gedurende de periode 1 juli 2006 tot 30 november 2007 van € 487.251 is bij beschikking als heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
3.2.2.
Op 9 februari 2009 is de aanslag V62 verminderd tot nihil. Bij de onder 1.2 vermelde beschikking (hierna: de beschikking V62) is het bedrag van de eerder in rekening gebrachte heffingsrente van € 487.251 teruggebracht tot nihil.
3.3.
De aanslag V70 is opgelegd op 31 januari 2007, zonder heffingsrente. De aanslag is in 2007 in maandelijkse termijnen volledig betaald. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 11 december 2007 verzocht om de aanslag V70 te verminderen tot nihil. Naar aanleiding van dit verzoek is de aanslag V70 bij beschikking van 16 februari 2008 — met het onderschrift ‘uitspraak op bezwaar’ — verminderd tot nihil. Over de hieruit voortvloeiende terugbetaling is over de periode 1 januari 2008 tot en met 16 februari 2008 bij de onder 1.3 vermelde beschikking (hierna: de beschikking V70) een bedrag aan € 281.828 aan rente vergoed.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op hogere bedragen aan rente dan bij de litigieuze beschikkingen is vergoed, zoals belanghebbende stelt, doch de Inspecteur gemotiveerd betwist.
4.2.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij door de handelwijze van de Inspecteur, waarbij de Inspecteur aan belanghebbende rente in rekening brengt op basis van de regeling voor de heffingsrente, en vergoedt op basis van de regeling van de invorderingsrente, tot aanzienlijke bedragen wordt benadeeld.
4.2.2.
Ten aanzien van de beschikking V60 is aan belanghebbende op basis van de invorderingsrenteregeling een bedrag van € 3.859.534 aan rente vergoed, terwijl als aan haar in plaats van een ambtshalve vermindering een nadere voorlopige aanslag was opgelegd, aan haar op basis van de heffingsrenteregeling een bedrag aan € 5.265.531 aan rente was vergoed. Hierdoor loopt belanghebbende een bedrag van € 1.405.977 aan rente mis.
4.2.3.
In het kader van de onder 3.1.2 vermelde ambtshalve vermindering is aan belanghebbende op basis van de invorderingsrenteregeling bij de beschikking van 10 november 2007 een bedrag van € 323.077 aan rente vergoed, terwijl als aan haar in plaats van een ambtshalve vermindering een nadere voorlopige aanslag was opgelegd, aan haar op basis van de heffingsrenteregeling een bedrag aan € 473.070 aan rente was vergoed. Hierdoor loopt belanghebbende een bedrag van € 149.993 aan rente mis.
4.2.4.
Ten aanzien van de beschikking V70 is aan belanghebbende op basis van de invorderingsrenteregeling een bedrag van € 281.828 aan rente vergoed, terwijl als aan haar in plaats van een ambtshalve vermindering een nadere voorlopige aanslag was opgelegd, aan haar op basis van de heffingsrenteregeling een bedrag aan € 1.389.834 aan rente was vergoed. Hierdoor loopt belanghebbende een bedrag van € 1.108.006 aan rente mis.
4.2.5.
Aangezien geen rechtsregel de Inspecteur verplicht om een vermindering van een aanslag te bewerkstelligen door middel van een ambtshalve vermindering van een aanslag en die vermindering ook kan worden bewerkstelligd door het opleggen van een nadere voorlopige aanslag, is de handelwijze van de Inspecteur, die tot gevolg heeft dat belanghebbende wordt geconfronteerd met aanzienlijke rentenadelen, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.
Voor de overige gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van nader te vergoeden bedragen aan rente, op de beschikking V60 van een bedrag van € 1.405.997, op de beschikking van 10 november 2007 een bedrag van € 149.993 en op de beschikking V70 een bedrag van € 1.108.006.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ontvankelijkheid
6.1.
Belanghebbende is op 18 maart 2008 in beroep gekomen tegen voormelde beschikkingen van de Inspecteur van 9 en 16 februari 2008. Deze rentebeschikkingen zijn voor bezwaar en beroep vatbaar. De rechtbank had de beroepschriften tegen deze beschikkingen moeten aanmerken als bezwaarschriften en op de voet van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten doorzenden naar de Inspecteur ter beslissing op dit bezwaar. Om redenen van proceseconomie zal het Hof de zaken aan zich houden. Belanghebbende heeft niet binnen zes weken na dagtekening van de beschikking van 10 november 2007 daartegen een rechtsmiddel ingesteld, zodat het Hof niet bevoegd is zich over de bezwaren tegen deze beschikking uit te laten.
De beschikking V62
6.2.
De rechtbank heeft overwogen dat bij de beschikking V62 de in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot nihil en dat het beroep niet kan leiden tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat en heeft daarop het beroep tegen de V62 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is ten aanzien van de beschikking V62 op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
De beschikkingen V60 en V70
6.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Inspecteur vrijstaat de verminderingen van de voorlopige aanslagen V60 en V70 te bewerkstelligen door middel van het verlenen van een ambtshalve vermindering hetgeen tot gevolg heeft dat belanghebbende door de werking van het stelsel van de invorderingsrente een lagere rentevergoeding krijgt dan wanneer de Inspecteur de vermindering van de aanslag bewerkstelligt door het opleggen van nadere voorlopige aanslagen, in welk geval belanghebbende een rentevergoeding krijgt op basis van het stelsel van de heffingsrente.
6.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:4 Awb moet de Inspecteur bij het nemen van een besluit de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen, en mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Belanghebbende heeft door de keuze die de Inspecteur heeft gemaakt ter zake van de beschikking V60 een rentenadeel van € 1.405.997, ter zake van de beschikking van 10 november 2007 een rentenadeel van € 149.993, en ter zake van de beschikking V70 een rentenadeel van € 1.108.006 geleden. De Inspecteur had bij een juiste afweging van de belangen van belanghebbende versus de belangen van de Staat, moeten besluiten de voormelde verminderingen van de aanslagen V60, die van 10 november 2007 en de V70 te effectueren door het opleggen van nadere voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag, aangezien in dat geval het rentenadeel van belanghebbende zou zijn gecompenseerd. Nu de Inspecteur daartoe bevoegd was op grond van artikel 13 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), was er voor de Inspecteur geen redelijke grond om van die bevoegdheid geen gebruik te maken en de vermindering te verlenen op basis van artikel 65 Awr.
6.5.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de Inspecteur in plaats van de ambtshalve verminderingen nadere voorlopige aanslagen had moeten vaststellen tot dezelfde negatieve bedragen en dat door de handelwijze van de Inspecteur ten onrechte geen heffingsrente aan belanghebbende is vergoed. Overeenkomstig de berekening van belanghebbende, waarmede de Inspecteur heeft ingestemd, dient aan belanghebbende een bedrag aan heffingsrente te worden toegekend van € 5.265.531 respectievelijk € 1.389.834. De beschikkingen V60 en V70 worden gelijktijdig verminderd tot nihil, zodat de daarop aan belanghebbende uitbetaalde rentebedragen als onverschuldigd betaald verrekend kunnen worden met voormelde heffingsrentebedragen.
6.6.
Het Hof overweegt dat de in artikel 65 Awr gegeven bevoegdheid, onder omstandigheden zoals die zich in het onderhavige geschil hebben voorgedaan, als een rechtsplicht van de Inspecteur moet worden opgevat, zodat deze gehouden is ook het rentenadeel van € 149.993 ter zake van de beschikking van 10 november 2007 ambtshalve aan belanghebbende te vergoeden indien, in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat voormelde oordelen (6.4 en 6.5) juist zijn.
6.7.
Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 288, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierechten van € 894 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- —
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- —
vermindert de beschikking V60 en de beschikking V70 tot nihil;
- —
kent aan belanghebbende bedragen aan heffingsrente toe van € 5.265.531 en € 1.389.834;
- —
gelast de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht van in totaal € 1.182 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 2 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- —
de naam en het adres van de indiener;
- —
de dagtekening;
- —
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- —
de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.