Hof 's-Hertogenbosch, 23-07-2013, nr. HD 200.108.995/01
ECLI:NL:GHSHE:2013:3341
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-07-2013
- Zaaknummer
HD 200.108.995/01
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:3341, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑07‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
TRA 2013/83 met annotatie van D.J. Buijs
JIN 2013/130 met annotatie van C.S. Kehrer-Bot
AR-Updates.nl 2013-0575
VAAN-AR-Updates.nl 2013-0575
Uitspraak 23‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Weigering in het kader van re-integratie opgedragen aangepast werk met als reden dat het vervoer naar en van het werk niet (langer) wordt geregeld door de werkgever. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep waarbij de vorderingen van werkneemster zijn afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.108.995/01
arrest van 23 juli 2013
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.J.M. Strijbosch te Eindhoven,
tegen
Orient Uitzendorganisatie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.C.M. Muris te Venlo,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 augustus 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven onder zaaknummer 803713, rolnummer 12/517 gewezen vonnis van 19 april 2012.
5 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenarrest van 14 augustus 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2012;
de memorie van grieven;
de memorie van antwoord met producties;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
7. De beoordeling
7.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.
Oriënt is een uitzendorganisatie. [appellante], geboren op [geboortedatum] 1967, is met ingang
van 4 januari 2006 op basis van een 'uitzendovereenkomst fase 4 onbepaalde tijd’ (productie 1 bij inleidende dagvaarding) als uitzendkracht in dienst bij Oriënt voor gemiddeld 38 uur per week, bij aanvang tegen € 8,00 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag. Zij is (fulltime) werkzaam geweest als champignonplukster tot zij op 2 november 2009 als gevolg van arbeidsongeschiktheid (rugklachten) is uitgevallen voor dit werk. Op
20 september 2010 is zij vervolgens (tot begin 2011) in het kader van de re-integratie via Oriënt schoonmaakwerkzaamheden gaan verrichten bij schoonmaakbedrijf Hago voor 2 uur per dag en gedurende vijf dagen per week. [appellante] reed naar en van de werkplek mee met (een) andere werknemer(s) die via Oriënt bij Hago werkzaam was/waren. Toen deze mogelijkheid is komen te vervallen, heeft [appellante] zich bij Oriënt ziek gemeld en de schoonmaakwerkzaamheden niet meer verricht. Door Oriënt is haar vervolgens 'eenvoudig vouwwerk van kartonnen, uit te voeren op eigen tempo' (in Veldhoven), aangeboden. Die werkzaamheden zijn door [appellante] niet verricht.
7.1.2.
Oriënt heeft met ingang van 18 februari 2011 de loondoorbetaling geschorst, hetgeen
bij brief van 18 februari 2011 is meegedeeld en bij brief van 26 februari 2011 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) is herhaald. Deze laatste brief houdt onder meer het volgende in:
"Middels deze brief willen wij erop wijzen dat uw loonschorsing wat reeds eerder is meegedeeld aan u in de brief van 18 februari jl. wordt voortgezet. (…)
Tijdens ons telefonisch onderhoud gaf u aan dat u niet kan gaan werken, omdat u zich niet kan verplaatsen. Wij vinden dit geen reden om niet te gaan werken.
Ik wil u nogmaals aangeven dat zowel wij als werkgever zijnde en u als werknemer zijnde moeten meewerken aan uw reïntegratie conform de Wet Verbetering Poortwachter. Maar u werkt niet mee aan uw reïntegratie gezien het feit dat wij werk hebben geregeld en u niet gaat omdat u niet beschikt over vervoer.
(…). "
7.1.3.
Op 29 maart 2011 heeft [appellante] bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd. Het deskundigenoordeel van 17 oktober 2011 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) houdt onder meer het navolgende in:
"(…) Ons oordeel is dat het werk inderdaad niet passend is. In de bijgevoegde rapportage van onze arbeidsdeskundige leest u meer over onze motivering. (…)".
De bij het deskundigenoordeel gevoegde 'rapportage arbeidsdeskundige' houdt onder meer het navolgende in:
"(…)
2.3
Onderzoeksgegevens
2.3.1.
Gegevens m.b.t. de belastbaarheid van de werknemer
Visie van de bedrijfsarts werkgever: deze was van mening dat verzekerde aangepast zou kunnen hervatten, indien afgewisseld kon worden in lopen, staan en zitten.
Visie van de werknemer: is van mening het AANGEBODEN WERK NIET KUNNEN UITOEFENEN
Visie van de verzekeringsarts:
Van de actuele belastbaarheid van cliënt werd een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Cliënt heeft beperkingen ten opzichte van normaal functioneren (zie rubrieken).
(…)
Er geldt geen beperking ten aanzien van het aantal te werken uren.
Prognose ten aanzien van de belastbaarheid: De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn wezenlijk zullen toenemen.
Het reizen is voor verzekerde geen probleem, aldus de verzekeringsarts.
(…)
2.3.3
Visie van de werknemer op de door haar aangewezen arbeid:
In het telefoongesprek geeft zij via een vriend te kennen dat zij niet kon werken omdat zij ziek was. Zij had last van de rug en kon moeilijk buigen. Zij heeft het wel geprobeerd, maar zegt dan dat het niet lukte op dat moment. Voorheen werkte zij 40 uur per week als champignonplukster, het aangeboden werk was 2 uurtjes kantoren schoonmaken bij Deloitte.
2.3.4
Visie van de werkgever op de door de werknemer aangewezen arbeid
Werkgever heeft op meerdere manieren kenbaar gemaakt, dat hij van mening is dat verzekerde het werk had kunnen uitoefenen. Voor een deel wordt dat door hem gebaseerd op het feit dat verzekerde nu geruime tijd het werk volledig uitoefent en kennelijk zonder klachten is.
3. ARBEIDSKUNDIGE OORDEELSVORMING
Verzekerde is uitgevallen met rugklachten. Toentertijd was zij werkzaam als champignonplukster. De werkgever biedt op
1 maart 2011 vervangend werk aan als schoonmaakster. Verzekerde is het daar niet mee eens en vraagt ons oordeel. De verzekeringsarts heeft vele en soms forse beperkingen vastgesteld. De ene beperking op zich op bijvoorbeeld staan, zou inhouden dat verzekerde het werk zou kunnen uitoefenen. Dat zou voor elk van de beperkingen als die op zich zouden staan kunnen gelden. Echter de combinatie van de beperkingen samen, maken dat zijn (bedoeld zal zijn ‘zij’, hof) in mijn oordeel niet geschikt te achten is voor het werk in de volle omvang. Daarvoor zijn de beperkingen te fors en te groot in aantal.
4. CONCLUSIE
De door de werkgever aangewezen arbeid is niet passend.
(…)".
Bij brief van 25 oktober 2011 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft de advocaat van [appellante] het deskundigenoordeel aan Oriënt als bijlage toegestuurd en om opheffing van de loonschorsing verzocht.
7.1.4.
Vanaf 2 mei 2011 is [appellante] rechtstreeks in loondienst werkzaam bij Hago.
7.1.5.
Oriënt heeft de arbeidsovereenkomst met [appellante] bij brief van 21 mei 2011 per direct opgezegd wegens een dringende reden. [appellante] heeft berust in het ontslag per
24 mei 2011.
7.2.
Bij dagvaarding van 12 januari 2012 heeft [appellante] Oriënt in rechte betrokken. Zij vorderde de veroordeling van Oriënt tot betaling van een bedrag van € 885,30 bruto per vier weken vanaf 18 februari 2011 tot het moment dat de maximale ziektewettermijn is bereikt of een rechtsgeldig eind is gekomen aan het dienstverband.
[appellante] heeft aan haar vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat de loonuitbetaling aan haar door Oriënt per 18 februari 2011 ten onrechte is geschorst, omdat het aangeboden werk niet passend was. Zij stelde daartoe in het bijzonder dat Oriënt ten onrechte voor haar het vervoer niet meer regelde en voorts heeft zij verwezen naar het deskundigenoordeel d.d. 17 oktober 2011.
Oriënt heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
7.3.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] tegen bedoeld vonnis drie grieven
aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis. Zij heeft, onder beperking van haar eis, gevorderd dat het hof, opnieuw rechtdoende, Oriënt bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest zal veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 885,34 bruto per vier weken, ingaande 18 februari 2011 tot en met 24 mei 2011, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en ook deze wettelijke verhoging te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die van algehele voldoening, onder veroordeling van Oriënt in de proceskosten van beide instanties.
7.4.
Volgens [appellante] (grieven 1 en 2) heeft de kantonrechter in het vonnis waarvan
beroep onder 'Beoordeling' ten onrechte overwogen:
-onder 3. : "Dat [appellante] niet ongeschikt is voor het werk dat zij moet doen blijkt uit de omstandigheid dat zij intussen datzelfde werk weer doet voor een ander bedrijf"
en
-onder 4.1. : "Vast staat dat [appellante] hoewel arbeidsgeschikt niet wilde werken”.
Het hof zal de grieven 1 en 2, met inachtneming van de hierna te vermelden standpunten (7.5. en 7.6.) van partijen, gezamenlijk behandelen.
7.5.
[appellante] voert ter onderbouwing van haar vorderingen het volgende aan.
In het kader van de re-integratie en daarmee ervan blijk gevend daaraan volledig te willen meewerken is zij per 20 september 2010 schoonmaakwerkzaamheden gaan verrichten bij Hago voor 10 uur per week. Dat betrof werkzaamheden als bedoeld in artikel 7:658a lid 1 BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem respectievelijk haar passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Zij stelt (onder verwijzing naar een brief van Orient van 23 maart 2011, productie 3 bij cva) dat Oriënt in de periode 20 september 2010 tot medio februari 2011 voor haar had geregeld dat zij naar het werk kon meerijden met mensen die op dezelfde locatie aan het werk waren. Dit vervoer is plotseling gestopt. Zij is vanaf dat moment niet meer komen werken omdat zij, bij gebrek aan vervoersmogelijkheden, geen gevolg meer kón geven aan de oproep om te werken. Zij betwist dat zij, alle omstandigheden, in het bijzonder de bereikbaarheid van de werkplek, meegewogen, medio februari 2011 het aangepaste werk kon doen. [appellante] verwijst naar het deskundigenoordeel van 17 oktober 2011. [appellante] stelt dat zij er recht op had dat Oriënt het vervoer voor haar regelde en dat dat (nog) binnen de mogelijkheden van Oriënt lag. Het feit dat zij sinds 2 mei 2011 hetzelfde werk (weer) doet, betekent niet dat zij dat medio februari 2011 ook kon. Oriënt heeft de loonbetaling dan ook ten onrechte geschorst.
In ieder geval had Oriënt de loonbetaling niet volledig mogen schorsen. Een geschiktheid om 10 uur te werken in aangepaste arbeid van de overeengekomen werktijd van 40 uren is maar 25% en dus had in ieder geval voor wat betreft de overige 75% dat [appellante] nog steeds arbeidsongeschikt was, het loon gewoon doorbetaald moeten worden. Ten aanzien van die 75% was Oriënt in ieder geval niet gerechtigd een loonschorsing op te leggen en vol te houden. Door desalniettemin een volledige loonschorsing door te voeren heeft Oriënt zich jegens [appellante] gedragen als slecht werkgever.
Door plotseling het vervoer van en naar het aangepaste werk stop te zetten, wetende dat het voor [appellante], die geen rijbewijs heeft en nauwelijks Nederlands spreekt, nagenoeg onmogelijk was om binnen een redelijke tijd op de werkplek en na beëindiging van de 2 uur werken weer terug thuis te komen, heeft Oriënt de externe re-integratie van [appellante] gefrustreerd, aldus [appellante]. Zij verwijt Oriënt slecht werkgeverschap en stelt dat Oriënt verantwoordelijk is voor de als gevolg van het stopzetten van het vervoer van en naar de aangepaste werkplek ontstane situatie. Primair stelt zij dat Oriënt kon en moest blijven vervoeren. Subsidiair voert zij aan dat het op de weg van Oriënt gelegen had om, indien daadwerkelijk het eigen vervoer door haar niet langer mogelijk was of te kostbaar, hierover met Hago afspraken te maken.
[appellante] stelt uitdrukkelijk (en biedt hiervan ook uitdrukkelijk bewijs aan) dat Oriënt ook na medio februari 2011 op dezelfde werktijden als die [appellante] had, personeel van en naar de werkplek (Hago) is blijven brengen.
7.6.
Volgens Oriënt was [appellante] niet ongeschikt om het aangepaste werk
(schoonmaakwerkzaamheden van Hago) te verrichten.
Oriënt betwist dat [appellante] 75% arbeidsongeschikt zou zijn. In januari 2011 achtte de arbo-arts haar in staat tot werken gedurende 10 uur per week. Vanaf 10 februari 2011 kon [appellante] weer 20 uur per week werken. Oriënt heeft haar toen vouwwerk in Veldhoven aangeboden. Oriënt stelt daarmee aan de verplichting ex artikel 7:658a lid 1 te hebben voldaan. Vanaf 18 februari 2011 had [appellante] 4 uur per dag aan schoonmaakwerk bij Hago kunnen verrichten en de overige uren vouwwerk in Veldhoven. Derhalve is zij (in ieder geval) vanaf 18 februari 2011 niets aan [appellante] verschuldigd aangezien [appellante] ten onrechte noch bij Hago, noch in Veldhoven heeft gewerkt.
Voor de uren dat [appellante] als ziek kon worden aangemerkt heeft Oriënt aan haar betalingsverplichtingen voldaan. Tot en met week 1 van 2011 heeft zij, uitgaande van 38 uur per week, 10 uur arbeid en 26 ziekte-uren uitbetaald. Oriënt voert aan dat [appellante] in januari 2011 volgens de bedrijfsarts in staat was tot 10 uren per week, vanaf 10 februari
20 uur, vanaf 21 februari 25 uur, vanaf 7 maart 30 uur en vanaf 4 april 38 uur per week. Vanaf week 14, toen [appellante] weer volledig arbeidsgeschikt was, had zij weer 36 uur per week kunnen werken (10 uren bij Hago en 26 uren in Veldhoven). Omdat zij niet werkte en niet ziek (meer) was had zij geen recht op loon.
Dat [appellante] vanaf medio februari 2011 10 uren per week via Hago kon schoonmaken blijkt volgens Oriënt ook uit het feit dat dat werk door [appellante] wel daadwerkelijk is verricht van september 2010, tot er begin 2011 geen vervoer meer beschikbaar was, en ook weer vanaf
2 mei 2011, maar toen in dienst van Hago.
Volgens Oriënt is het deskundigenoordeel van 17 oktober 2011 met betrekking tot de vraag naar bedoelde (on)geschiktheid, gelet op genoemde omstandigheden, van mindere waarde omdat het oordeel pas eind maart 2011 gevraagd is en pas 17 oktober 2011 is afgegeven.
Oriënt stelt dat [appellante] niet meer is komen werken bij Hago omdat er voor haar geen vervoer meer naar en van het (aangepaste) werk werd geregeld. Oriënt betwist dat zij verplicht was om vervoer voor [appellante] te regelen. [appellante] had geen recht op vervoer naar haar werk. Het vervoer was geen secundaire arbeidsvoorwaarde.
Ten onrechte verwijt [appellante] haar dat zij, toen alleen [appellante] voor haar bij Hago werkte, niet langer voor het vervoer zorgde. Toen er vier uitzendkrachten bij Hago werkten zorgde Oriënt voor het vervoer, maar toen Hago nog maar één arbeidsplek beschikbaar had, was het voor Oriënt niet haalbaar om vervoer alleen voor [appellante] te organiseren. Vanaf 2 mei 2011 heeft [appellante] zelf eigen vervoer geregeld. Volgens Oriënt had zij dat in januari, februari en maart 2011 dus ook zelf kunnen regelen. Toen werkte haar buurvrouw (met wie zij meereed) ook al bij Hago.
Oriënt ontkent dat nog steeds vervoer naar Hago door Oriënt wordt geregeld. De enige (via Orient) nog bij Hago werkzame persoon gaat op de fiets.
Van slecht werkgeverschap van de zijde van Oriënt is geen sprake.
[appellante] had niet het recht om te stoppen met werken toen het vervoer stopte. Volgens Oriënt is sprake van slecht werknemerschap omdat zij niet meer is komen werken met als reden dat er geen vervoer meer beschikbaar was. Dat getuigt van dermate slecht werknemerschap, dat Oriënt gerechtigd was de loonstop ook toe te passen op de uren dat [appellante] vanwege ziekte niet heeft gewerkt, omdat zij daardoor ook niet meer aan haar re-integratie werkte. Oriënt verwijst hiervoor naar artikel 7:629 lid 3 sub d BW.
Tenslotte heeft Oriënt nog opgemerkt dat de arbeidsovereenkomst niet per 24 mei 2011 is geëindigd, maar per 2 mei 2011, namelijk toen [appellante] in dienst ging bij Hago.
Oriënt maakt aanspraak op betaling door [appellante] van de werkelijk door Oriënt gemaakte proceskosten ad € 2.989,88 exclusief btw en € 666,00 in verband met griffierecht. Hiertoe voert zij aan dat [appellante] volledig onterecht heeft geweigerd het aangeboden werk (ook dat in Veldhoven) te verrichten, niet heeft meegewerkt aan haar re-integratie en, terwijl zij nog een arbeidsovereenkomst had met Oriënt, bij Hago in dienst trad (mva onder 23).
Oriënt heeft verweer gevoerd tegen de door [appellante] gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging. Zij heeft er daarbij nog op gewezen dat [appellante] teveel betaald heeft gekregen.
Oriënt heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
7.7.
Het hof oordeelt ten aanzien van de grieven 1 en 2 als volgt.
7.7.1.
[appellante] heeft zowel bij haar weigering in februari 2001 als in de procedure ter onderbouwing van haar standpunt, dat het aangepaste werk niet passend is, steeds aangevoerd dat het niet meer passend was op het moment dat de mogelijkheid van vervoer naar en van de werkplek kwam te vervallen. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van haar advocaat bij gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen van 6 maart 2012in eerste aanleg: “Het gaat dus niet om de inhoud van het werk, maar om het vervoer” en uit haar eigen verklaring bij gelegenheid van de bij het hof gehouden comparitie na aanbrengen van 13 september 2012: “De reden dat ik half februari 2011 de schoonmaakwerkzaamheden niet meer wilde doen, is dat door mijn werkgever het vervoer heen en terug niet meer geregeld werd”. Dat voor [appellante] uitsluitend het ontbreken van vervoer doorslaggevend is geweest voor haar weigering blijkt ook uit het feit dat zij ook het aangeboden vouwwerk niet heeft willen verrichten met als reden dat geen vervoer geregeld was. Niet is betwist dat dit zeer eenvoudig, licht en passend werk was dat op eigen tempo uitgevoerd kon worden.
Door [appellante] is niet gesteld dat het werk op zichzelf, derhalve los van de vraag van het “woon-werkverkeer vervoer”, niet passend was. Zij heeft dat standpunt dat het aangeboden werk niet passend was immers ook pas ingenomen op het moment en om reden dat het vervoer niet meer werd geregeld. Ook slechts in dat kader heeft zij ter onderbouwing verwezen naar het deskundigenoordeel van 17 oktober 2011. In dat deskundigenoordeel is echter geen indicatie te vinden dat het werk voor [appellante] niet passend zou zijn vanwege het ontbreken van vervoer. In de daarbij behorende ‘rapportage arbeidsdeskundige’ staat immers uitdrukkelijk vermeld: “Het reizen is voor verzekerde geen probleem, aldus de verzekeringsarts”.
Naar het oordeel van het hof achtte [appellante] zich kennelijk voor het aangepaste werk geschikt onder de voorwaarde dat vervoer voor haar geregeld werd. Hoewel strikt genomen uit het feit dat zij eerder, zolang vervoer geregeld was, hetzelfde werk deed en ook vanaf 2 mei 2011 in dienst van Hago weer mét geregeld vervoer hetzelfde werk deed, niet voor de periode vanaf 18 februari 2011 afgeleid kan worden dat het werk toen passend was, strookt dit gegeven wel hiermee. In ieder geval mocht Oriënt uit de opstelling van [appellante] vóór medio februari 2011 afleiden dat ook zij het aangeboden werk op zich passend achtte.
7.7.2.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of [appellante] als voorwaarde mocht
stellen dat Oriënt haar vervoer regelde, met andere woorden of zij recht had op vervoer.
Van een werkgever mag binnen de grenzen van de redelijkheid worden verlangd een
werknemer, die in het kader van de re-integratie aangepast werk dient te verrichten, daartoe in staat te stellen. Vast staat dat Oriënt gedurende enige tijd het vervoer voor [appellante] geregeld heeft. Oriënt achtte dit destijds haalbaar omdat ook nog andere werknemers bij Hago werkten. Een verplichting daartoe van Oriënt of een recht daarop van [appellante] kan daaruit echter niet worden afgeleid en is ook anderszins niet gebleken. Naar het oordeel van het hof kon en mocht Oriënt op bedrijfsmatige gronden beslissen het vervoer niet langer te regelen. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden waarom zij niet op eigen gelegenheid naar het aangepaste werk kon komen, als tijdens de comparitie na aanbrengen benoemd, zijn omstandigheden die voor haar rekening komen, althans in haar risicosfeer liggen.
Nu van een verplichting tot vervoer geen sprake is, zal het hof het aanbod van [appellante] om te bewijzen dat Oriënt ook na medio februari 2011 personeel van en naar de werkplek is blijven brengen, als niet ter zake doende passeren.
De stelling dat Oriënt besloten heeft het vervoer (alleen) niet meer aan [appellante] ter beschikking te stellen juist omdat zij wist dat [appellante] dan enorme vervoersproblemen zou krijgen, acht het hof onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij gegaan wordt.
Het bewijsaanbod wordt ook in zoverre gepasseerd.
7.7.3.
Op grond van bovenstaande concludeert het hof dat Oriënt gerechtigd was om een loonsanctie toe te passen nu [appellante] uitsluitend vanwege het ontbreken van vervoer het aangepaste werk (bij Hago en in Veldhoven) niet heeft verricht. [appellante] is dan ook onterecht niet op het werk, noch bij Hago, noch in Veldhoven, verschenen.
7.7.4.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat Oriënt in ieder geval niet gerechtigd was tot volledige loonschorsing, omdat zij maar voor 25% van de bedongen arbeid aangepast werk verrichtte en voor 75% arbeidsongeschikt was, overweegt het hof als volgt.
Blijkens de inhoud van de ‘spreekuurrapportage’ van de bedrijfsarts d.d. 10 februari 2011 (productie 3 bij mva) was sprake van ‘benutbare mogelijkheden in aangepaste functie’, waarbij het werkhervattingsadvies luidde dat door [appellante] vanaf 10 februari 2011 5 dagen per week gedurende 4 uur per dag (20 uur per week) gewerkt kon worden, vanaf week 8
5 keer 5 uur per week en vervolgens om de twee weken met een uur per dag erbij. Derhalve was sprake van een opklimmende mate van arbeidsgeschiktheid waardoor [appellante] in dat opzicht in het kader van de re-integratie in staat werd geacht steeds wat meer uren te gaan werken.
Deze visie is door Oriënt met [appellante] gecommuniceerd. Blijkens de inhoud van de brief van 18 februari 2011 heeft Oriënt de bedoelde ‘spreekuurrapportage’ meegestuurd zodat [appellante] daarvan kennis heeft kunnen nemen. De ontvangst van deze brief met bijlage is niet betwist.
[appellante] heeft geweigerd mee te werken aan het verrichten van passend werk volgens dit opbouwschema. Door noch het werk bij Hago, noch het aangeboden werk in Veldhoven te verrichten heeft zij niet meegewerkt aan het, door de bedrijfsarts aangegeven, re-integratietraject.Vanwege het feit dat hier niet slechts sprake is van het niet verrichten van aangepaste werkzaamheden (telkens) voor een bepaald tijdsbeslag, maar daarentegen van niet meewerken aan de re-integratie als geheel, was Oriënt, onder de bijzondere omstandigheden van deze zaak, gerechtigd tot volledige schorsing van de loondoorbetalingsplicht. Naar het oordeel van het hof leverde dit een redelijke reactie op ten aanzien van het weigeren van het werk door [appellante] met als enige reden dat het vervoer niet werd geregeld.
7.7.5.
Een en ander brengt mee dat de grieven 1 en 2 falen.
7.8.
Grief 3 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [appellante] heeft afgewezen en dat zij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Gelet op al het bovenstaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter de vorderingen van [appellante] terecht heeft afgewezen, zodat ook deze derde grief faalt.
7.9.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen (onder aanvulling van gronden).
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof ziet in hetgeen Oriënt heeft aangevoerd in haar memorie van antwoord onder 23 geen aanleiding [appellante] te veroordelen in de door Oriënt werkelijk gemaakte kosten, behoudens het aan Oriënt in rekening gebrachte griffierecht.
De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven van 19 april 2012;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Oriënt worden begroot op € 666,-- aan verschotten (griffierecht) en op € 1.264,-- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2013.