2537/106
Rb. Rotterdam, 09-12-2015, nr. C/10/464757 / HA ZA 14-1188
ECLI:NL:RBROT:2015:8978
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-12-2015
- Zaaknummer
C/10/464757 / HA ZA 14-1188
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:8978, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/2557
JA 2016/26 met annotatie van mr. F.I. van Dorsser
GZR-Updates.nl 2015-0516
Uitspraak 09‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Letselschade. Medische aansprakelijkheid. Vaststellingsovereenkomst vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om slachtoffer daaraan te houden? Verjaring.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/464757 / HA ZA 14-1188
Vonnis van 9 december 2015
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.G. Schouwink,
tegen
het rechtspersoonlijkheid bezittende lichaam
ERASMUS UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Meyst-Michels.
Partijen zullen hierna [eiser] en EMC genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 20 november 2014, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 25 februari 2015;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 16 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 22 oktober 1998 heeft [eiser] , op 23-jarige leeftijd, een longoperatie ondergaan bij EMC. Het doel van de operatie was om een restant van een kiemceltumor te verwijderen. Ten gevolge van de operatie is [eiser] volledig en blijvend blind geworden aan beide ogen. In een gezamenlijke rapportage van 1/3 december 2003 van de deskundigen [arts] , oogarts, en [arts] , neuroloog, hebben zij geconcludeerd dat een bij de operatie opgetreden resectie van de vena cava superior (een groot bloedvat) als enige en uitsluitende oorzaak van de blindheid moet worden beschouwd.
EMC heeft in oktober 2001 aansprakelijkheid erkend voor het niet opmerken van de resectie van de vena cava superior en voor het te laat opmerken van de gevolgen daarvan. Later heeft EMC aansprakelijkheid erkend voor de schadelijke gevolgen van het vena cava superior syndroom.
2.2.
[eiser] en EMC zijn gaan onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst. [eiser] liet zich hierbij bijstaan door de advocaat mr. Sneep. EMC heeft voor de schaderegeling Cunningham Boschman B.V. ingeschakeld. Op 24 september 2003 heeft [eiser] EMC telefonisch laten weten dat geen contact meer mocht worden opgenomen met mr. Sneep. Op 25 september 2003 heeft mr. Sneep EMC laten weten [eiser] nog steeds te vertegenwoordigen. In reactie op deze (tegenstrijdige) berichten heeft drs. [arts] , lid van de Raad van Bestuur van EMC, aan zowel [eiser] als mr. Sneep bericht de gehele verdere behandeling van de zaak over te dragen aan een advocaat. De onderhandelingen zijn daarop voortgezet tussen mr. Sneep en mr. Meyst-Michels.
2.3.
Op 22 juli 2004 heeft [eiser] per brief EMC als volgt bericht:
Vandaag heb ik per brief mijn vertrouwen in de heer mr. J. Sneep opgezegd. De heer mr. J. Sneep is dus niet langer mijn advocaat.
Ik verzoek u daarom vriendelijk om uw brieven en informatie, gedurende de periode dat ik geen advocaat heb, niet naar de heer Sneep, maar naar mij/mijn familieleden te sturen en wel naar [adres] .
Ik wijs u er met klem op dat ik van harte hoop om op korte termijn met het Erasmus MC tot een redelijke oplossing te komen van de problemen waarmee ik van dag tot dag af te rekenen heb.
2.4.
Bij brief aan [eiser] van 9 augustus 2004 heeft mr. Meyst-Michels gereageerd op bovenstaand bericht. Zij schreef onder meer:
Ik ga ervan uit dat ik van u te horen krijg wie uw nieuwe advocaat is opdat de onderhandelingen met deze nieuwe advocaat kunnen worden voortgezet.
[eiser] heeft ervan afgezien een andere advocaat in te schakelen.
2.5.
Op 8 december 2004 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) getekend, waarin onder meer het volgende volgt werd overeengekomen:
- 1.
Erasmus MC (althans de verzekeraars namens Erasmus MC) betaalt aan [eiser] een slotuitkering groot € 430.000,-- (zegge: vierhonderd dertigduizend euro) ter afdoening van alle schade hoegenaamd zowel materieel als immaterieel inclusief de buitengerechtelijke kosten door [eiser] geleden en/of nog te lijden terzake vermeld.
- 2.
Naast de onder 1 te betalen slotuitkering heeft Erasmus MC in het kader van de bevoorschotting reeds aan [eiser] betaald een totaalbedrag van € 157.078,60 (zegge: honderd zevenenvijftigduizend achtenzeventig euro zestig), inclusief de buitengerechtelijke kosten van de (voormalige) belangenbehartigers van [eiser] tot een bedrag ad € 45.000,-- (zegge: vijfenveertigduizend euro).
- 3.
(…)
- 4.
[eiser] verklaart door ondertekening van deze overeenkomst reeds nu voor alsdan na de uitvoering van de in artikel 1 genoemde betaling van de slotuitkering ad
€ 430.000,-- afstand te doen van alle aanspraken die hij terzake van voormelde ingreep in het Erasmus MC jegens Erasmus MC, de in het Erasmus MC werkzame artsen en/of enige andere voor de behandeling aansprakelijke derde(n) mocht hebben en/of verkrijgen, daaronder begrepen de aansprakelijkheidsverzekeraars van de genoemde instelling en/of personen, verlenende hij aan het Erasmus MC, de in het Erasmus MC werkzame artsen en/of enige andere voor de behandeling aansprakelijke derde(n) en genoemde aansprakelijkheidsverzekeraars definitieve en finale kwijting terzake vermeld.
Bij de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst was op verzoek van EMC een kandidaat-notaris aanwezig, die de tekst van de overeenkomst aan [eiser] heeft voorgelezen en daarop nog een toelichting heeft gegeven.
2.6.
Bij brief van mr. Sneep van 25 juli 2005 heeft deze bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht tegen mr. Meyst-Michels ingediend en onder meer geschreven:
Op 27 april 2005 heeft [eiser] telefonisch contact met mij gezocht en verteld dat hij zich door deze ‘deal’ (de vaststellingsovereenkomst, rechtbank), de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit plaats vond, ‘gepakt’ voelde. Hij vroeg mij daarbij herhaaldelijk en indringend om opnieuw als advocaat zijn juridische belangen waar te nemen en de vaststellingsovereenkomst open te breken.
Dat [eiser] hem bij herhaling en uitdrukkelijk had verzocht om weer zijn advocaat te worden had mr. Sneep ook (bij brief van 14 juni 2005) bericht aan mr. Meyst-Michels.
Mr. Sneep is inmiddels overleden.
2.7.
Bij brief van de nieuwe advocaat van [eiser] van 30 januari 2014 heeft deze de vaststellingsovereenkomst namens [eiser] vernietigd wegens “wilsontbreken” en de wilsgebreken dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden en EMC aansprakelijk gesteld voor alle schade van [eiser] die niet al aan hem was vergoed.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
voor recht verklaart dat de op 8 december 2004 tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst is vernietigd, althans deze vernietigt, wegens misbruik van omstandigheden;
- 2.
EMC veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- 3.
EMC veroordeelt tot betaling van de verschuldigde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 325,00 of een bedrag in goede justitie door de rechtbank vast te stellen;
- 4.
EMC veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat de op 8 december 2004 tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden alsmede dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer [eiser] aan het finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst wordt gehouden. Ter onderbouwing daarvan stelt hij dat hij direct voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst langdurig in een psychiatrische inrichting verbleef wegens ernstige psychische problemen en daar behandeld werd met zeer zware doseringen antidepressiva en antipsychotica. Daardoor was hij niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen of een goed begrip van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van het ondertekenen daarvan. EMC was daarvan op de hoogte. Bovendien werd hij, naar EMC wist, ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst niet meer bijgestaan door een advocaat. De schade van [eiser] was hoger dan het totale bedrag dat hij van EMC heeft ontvangen, aldus steeds [eiser] .
3.3.
EMC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met diens veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding. Primair stelt zij dat de vordering van [eiser] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst al verjaard was toen daarop (op 30 januari 2014) namens [eiser] een beroep werd gedaan (artikel 3:52 BW). In dat verband doet EMC een beroep op de in het voorgaande sub 2.6 geciteerde brief van mr. Sneep van 25 juli 2005. Subsidiair betwist zij dat sprake was van misbruik van omstandigheden, nu [eiser] ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst wel degelijk wilsbekwaam was, hij ondanks aandringen van EMC en haar advocaat weigerde een nieuwe advocaat te nemen maar zelf goed op de hoogte bleek te zijn van de afwikkeling van een letselschadeclaim, hij door de advocaat van EMC en de bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst aanwezige kandidaat-notaris op de hoogte is gebracht van inhoud en strekking van de vaststellingsovereenkomst en hij een alleszins redelijk bedrag aan schadevergoeding heeft ontvangen.
3.4.
[eiser] betwist dat hij zich op enig moment weer tot mr. Sneep heeft gewend en ontkent dan ook dat diens brief van 25 juli 2005 namens hem is geschreven. Volgens [eiser] is hij pas kort voor verzending van de brief van zijn nieuwe advocaat van 30 januari 2014 tot de conclusie gekomen dat bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst van misbruik van omstandigheden sprake was.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In het hiernavolgende zal er veronderstellenderwijs vanuit worden gegaan dat de verjaringstermijn met betrekking tot [eiser] vordering tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden nog niet was verstreken toen bij brief van zijn advocaat van 30 januari 2014 een beroep op misbruik van omstandigheden werd gedaan. Verder zal er eveneens veronderstellenderwijs vanuit worden gegaan dat [eiser] ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst niet in staat was tot een redelijke waardering en afweging van zijn belangen.
4.2.
[eiser] doet een beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. In deze procedure heeft [eiser] in dat verband slechts het beroep op misbruik van omstandigheden aan de zijde van EMC gehandhaafd.
Van misbruik van omstandigheden ex art. 3:44 lid 4 BW is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen dat hij hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.3.
Volgens [eiser] had EMC [eiser] van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst moeten weerhouden nu die geen recht deed aan de omvang van zijn schade. Weliswaar maakt [eiser] melding van materiële en immateriële schade waarmee in de vaststellingsovereenkomst geen rekening is gehouden, maar in concrete zin stelt [eiser] slechts (overigens zonder een en ander cijfermatig te onderbouwen) dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat [eiser] door de schadevergoeding zijn bijstandsuitkering zou kwijtraken en met het feit dat [eiser] ten tijde van de operatie met een opleiding tot internationaal vrachtwagenchauffeur wilde beginnen en hij, wanneer hij niet blind was geworden, gedurende de rest zijn leven als internationaal vrachtwagenchauffeur had kunnen werken en zo inkomsten had kunnen genereren.
4.4.
EMC heeft gemotiveerd gesteld dat de mogelijkheid dat [eiser] door de schadevergoeding zijn bijstandsuitkering zou kwijtraken een rol heeft gespeeld bij en verdisconteerd is in de verhoging van haar aanbod tot het uiteindelijk overeengekomen bedrag. De betwisting daarvan door [eiser] is tegen die achtergrond onvoldoende gemotiveerd. Uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie blijkt verder dat alle door [eiser] in de dagvaarding genoemde schadeposten in de onderhandelingen tussen partijen aan de orde zijn gekomen. Duidelijk is wel dat partijen van mening verschilden over de uitgangspunten bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen en dat EMC niet bereid was er daarbij van uit te gaan dat [eiser] een carrièrepad als internationaal vrachtwagenchauffeur zou hebben gevolgd.
4.5.
Wanneer partijen geen vaststellingsovereenkomst zouden hebben gesloten en [eiser] zijn vordering tot schadevergoeding aan de rechter zou hebben voorgelegd, zou de behandelend rechter bij de beoordeling van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen het volgende tot uitgangspunt hebben genomen.
De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, mogen echter geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het leveren van het bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad, nu het de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval is die de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Dat de rechter bij de beoordeling van de in dit verband van belang zijnde omstandigheden met het verlies van een keuzemogelijkheid zo veel mogelijk in het voordeel van de benadeelde partij rekening kan houden, brengt echter niet met zich dat van het door die partij geschetste scenario moet worden uitgegaan, tenzij in diens persoonlijke omstandigheden reden wordt gevonden het tegendeel aan te nemen. De rechter die over de feiten oordeelt moet de goede en kwade kansen schatten.
Wanneer [eiser] zijn vordering tot schadevergoeding aan de rechter zou hebben voorgelegd in plaats van dienaangaande een vaststellingsovereenkomst te sluiten, zou welwillendheid ten aanzien van de beoordeling van zijn schade wegens verlies van arbeidsvermogen dus op zijn plaats zijn geweest, maar dat betekent niet automatisch dat in dat geval zou moeten worden uitgegaan van een voldoende waarschijnlijk carrièrepad van [eiser] , wanneer hij niet blind zou zijn geworden, als internationaal vrachtwagenchauffeur (met de daaraan verbonden inkomsten).
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige procedure er niet één is waarin schadevergoeding wordt gevorderd als sub 4.5 bedoeld. Ten aanzien van die schadevergoeding hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, die er naar zijn aard toe strekt onzekerheid of geschil omtrent wat rechtens tussen partijen geldt te voorkomen of daaraan een einde te maken en partijen ook bindt voor zover zij leidt tot een rechtstoestand die afwijkt van die welke daarvoor tussen partijen gold. [eiser] heeft zich echter beroepen op misbruik van omstandigheden aan de zijde van EMC en op die grond de vernietiging ingeroepen. Voor het slagen van een dergelijk beroep is zoals sub 4.2 is overwogen vereist dat EMC wist of had moeten begrijpen dat zij [eiser] van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had behoren te weerhouden. Daarvoor is niet voldoende dat [eiser] , wanneer hij had besloten zijn vordering in rechte aanhangig te maken (in plaats van de vaststellingsovereenkomst te sluiten), mogelijkerwijs meer schadevergoeding zou hebben ontvangen. Noodzakelijk is dat sprake was van een dusdanige wanverhouding tussen het totale schikkingsbedrag (inclusief het aan [eiser] betaalde voorschot) en de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van een gerechtelijke procedure dat EMC wist of moest begrijpen dat [eiser] met de vaststellingsovereenkomst onrecht werd aangedaan. Voor de conclusie dat een dergelijke situatie zich voordeed heeft [eiser] echter onvoldoende gesteld. Redengevend daarvoor is het hiernavolgende.
4.7.
Niet ter discussie staat dat de gevolgen van de door EMC gemaakte fout zeer ernstig zijn geweest en dat bij [eiser] , die zal moeten leven met het feit dat hij blijvend blind is aan beide ogen, zeer groot leed is veroorzaakt. Anderzijds is het aan hem vergoede bedrag (€ 587.078,60) niet onaanzienlijk. Door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voorkwam [eiser] dat hij nog een jarenlange strijd zou moeten voeren met alle consequenties van dien (zoals beslag op tijd en energie, onzekere uitkomst van de procedure, daarmee gemoeide procesrisico’s en verdere vertraging in de ontvangst van schadevergoeding en daarmee waarschijnlijk in de verwerking van wat hem was overkomen). Naar het oordeel van de rechtbank was tegen de achtergrond van het sub 4.5 geschetste kader ook geenszins denkbeeldig dat de rechter de stellingen van [eiser] met betrekking tot zijn verlies van arbeidsvermogen niet zou overnemen. Per slot van rekening was [eiser] ten tijde van de gemaakte fout nog niet als internationaal vrachtwagenchauffeur werkzaam en had hij zich volgens zijn eigen stellingen wel aangemeld voor de opleiding daarvoor, maar was hij ook daarmee nog niet begonnen. Zijn gewone (personenauto)rijbewijs had [eiser] op het moment van de operatie nog maar een maand. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] een dusdanige opleiding had gevolgd en/of een dusdanig arbeidsverleden had dat redelijkerwijs van het door [eiser] geschetste scenario zou moeten worden uitgegaan. Dat [eiser] toen niet werd bijgestaan door een advocaat en mogelijkerwijs niet in staat was tot een redelijke waardering en afweging van zijn belangen, zijn factoren die in dat verband niet relevant zijn.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat naar het oordeel van de rechtbank EMC redelijkerwijs niet hoefde te begrijpen dat zij [eiser] ervan had moeten weerhouden de vaststellingsovereenkomst te sluiten die partijen daadwerkelijk hebben gesloten. Op grond van het voorgaande kan evenmin geconcludeerd worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer [eiser] aan het finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst wordt gehouden. De vorderingen van [eiser] stuiten hierop af en dienen derhalve te worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens hebben gesteld behoeft geen behandeling. Dat geldt ook voor het door EMC gedane beroep op verjaring en hetgeen [eiser] heeft gesteld omtrent zijn onvermogen ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zijn belangen te waarderen en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te begrijpen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EMC tot aan deze uitspraak worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
totaal € 1.512,00.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van EMC tot op heden begroot op € 1.512,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑12‑2015