Rb. Arnhem, 10-08-2011, nr. 216488
ECLI:NL:RBARN:2011:4222
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
10-08-2011
- Zaaknummer
216488
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:4222, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 10‑08‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑08‑2011
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Letselschade. Toedracht verkeersongeval in geschil. Samenloop met een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Geen toepassing artikel 1019z Rv, maar aanhouding in afwachting van sluiting van het voorlopig getuigenverhoor.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 216488 / HA RK 11-167
Beschikking van 10 augustus 2011
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. E.J. de Koning-Witte te Boxtel,
tegen
1. [verweerder],
wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
UNIGARANT N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerders,
advocaat mr. J.F. Koorevaar te Amsterdam.
De partijen worden verder [verzoekster], [verweerder] en Unigarant genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift
- -
het verweerschrift
- -
de brief met bijlage van de zijde van [verzoekster] van 28 juli 2011
- -
het faxbericht met bijlage van de zijde van [verzoekster] van 1 augustus 2011
- -
het faxbericht met bijlage van de zijde van [verweerder] en Unigarant van 1 augustus 2011
- -
de mondelinge behandeling. Verschenen zijn [verzoekster] vergezeld van mr. De Koning-Witte voornoemd en [verweerder] en S. Boertje, gevolmachtigde van Unigarant, vergezeld van mr. Koorevaar voornoemd. Mrs. Koorevaar en De Koning-Witte hebben de standpunten van hun cliënten aan de hand van pleitaantekeningen uiteengezet.
2. De beoordeling
2.1.
Op 3 juli 2010 heeft een verkeersongeluk plaatsgevonden tussen [verzoekster] die fietste, en [verweerder] die een personenauto bestuurde. De auto was WAM-verzekerd bij Unigarant. [verzoekster] is bij het ongeval gewond geraakt aan haar hoofd.
Tussen [verzoekster] enerzijds en [verweerder] en Unigarant anderzijds is een geschil gerezen over de aansprakelijkheid van [verweerder] en Unigarant. [verweerder] en Unigarant beroepen zich op overmacht en werpen verder op dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [verzoekster] op grond waarvan de vergoedingsplicht van [verweerder] en Unigarant met ten minste 50% dient te worden verminderd, ook na toepassing van de zogenoemde billijkheidscorrectie.
2.2.
Bij verzoekschrift van 27 mei 2011 heeft [verzoekster] de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv primair verzocht voor recht te verklaren dat [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval van 3 juli 2010 en dat Unigarant gehouden is tot volledige vergoeding van de schade die [verzoekster] als gevolg hiervan heeft geleden; en subsidiair, voor het geval dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster], op grond van de billijkheidscorrectie de schadevergoedingsverplichting van Unigarant vast te stellen op 100%.
2.3.
Op 29 juli 2011 hebben [verweerder] en Unigarant een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende dat de rechtbank, met het oog op het hiervoor bedoelde verzoekschrift van [verzoekster], omtrent de toedracht van het ongeval een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen (zaaknummer / rekestnummer: 218941 / HA RK 11-241). De mondelinge behandeling van dit verzoek is met instemming van partijen bepaald op 2 augustus 2011, tezamen met de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoekschrift. De rechtbank heeft op verzoek van partijen mondeling op dit verzoekschrift beschikt. Het verzoek is toegewezen. Op verzoek van partijen heeft de rechter-commissaris aansluitend aan de mondelinge behandeling van de verzoekschriften [verzoekster], de echtgenoot van [verzoekster] en [verweerder] als getuigen gehoord, zoals [verweerder] en Unigarant hadden verzocht. Het voorlopig getuigenverhoor aan de zijde van [verweerder] en Unigarant is vervolgens pro forma aangehouden tot 14 augustus 2011. [verweerder] en Unigarant dienen zich dan over voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor uit te laten.
2.4.
Eerst dient te worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van het bevolen voorlopig getuigenverhoor voor het onderhavige verzoek om beslechting van een deelgeschil. In dat verband is het volgende van belang.
2.5.
[verweerder] en Unigarant hebben aan hun beroep op overmacht en eigen schuld feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die door [verzoekster] zijn betwist. Zo is in geschil of [verweerder] ten tijde van het ongeval 30 km/h reed en [verzoekster] met voldoende afstand passeerde, of [verzoekster] (als gevolg van een epileptische aanval of slechthorendheid) plotseling naar links tegen de auto van [verweerder] is aangereden, en in dat verband of de echtgenoot van [verzoekster] tegen [verweerder] heeft gezegd dat [verzoekster] regelmatig last heeft van epileptische aanvallen.
2.6.
De door [verweerder] en Unigarant gestelde feiten - die ook relevant zijn indien op formele gronden aan het overmachtverweer voorbij dient te worden gegaan - kunnen derhalve niet als vaststaand worden aangenomen. Zij kunnen in dit geval ook niet zonder bewijslevering als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden vastgesteld. Er is geen politie proces-verbaal beschikbaar waaruit met voldoende mate van zekerheid de feitelijke toedracht van het ongeval kan worden afgeleid. De partijen hebben niet uitdrukkelijk afgezien van het recht zo nodig bewijs van hun stellingen te leveren.
Beslissing van het deelgeschil vereist bij deze stand van zaken instructie, in de vorm van in elk geval getuigenverhoren. Het is dan de vraag of de verzochte beslissing wel voldoende bij kan dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1019z Rv. Daarvoor moeten de investering in tijd, geld en moeite worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deze afweging leidt in dit bijzondere geval niet tot afwijzing van het verzoek. De getuigenverhoren hoeven namelijk niet door de rechtbank in de onderhavige procedure te worden gelast, maar vinden daarbuiten plaats in een afzonderlijke procedure. Het door [verweerder] en Unigarant separaat verzochte voorlopig getuigenverhoor ziet immers op dezelfde feiten en omstandigheden. De investering in geld en moeite wordt dan ook niet in de onderhavige deelgeschilprocedure gedaan. Daar komt bij dat het mogelijk was het voorlopig getuigenverhoor aanstonds aan te vangen. De aangedragen getuigen zijn reeds gehoord. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de afronding van de procedure ter zake van het voorlopig getuigenverhoor in dit geval erg lang op zich zal laten wachten.
2.7.
Het voorgaande brengt mee dat de beslissing op het onderhavige verzoek zal worden aangehouden totdat het voorlopig getuigenverhoor zal zijn gesloten. Aan de partijen zal gelegenheid worden geboden zich dan uit te laten over de betekenis van de getuigenverklaringen voor de in de onderhavige procedure te geven beslissing. Zij dienen zich in hun uitlating hiertoe te beperken.
2.8.
Anders dan [verzoekster] ter zitting heeft betoogd is deze gang van zaken niet zinloos of in strijd met een goede procesorde. Gelet op het voorgaande kan immers zonder getuigenverhoren niet op het verzoek worden beslist en zou het moeten worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de partijen zich uiterlijk achtentwintig dagen na de sluiting van het voorlopig getuigenverhoor in de zaak met zaaknummer / rekestnummer: 218941 / HA RK 11-241 schriftelijk dienen uit te laten over de betekenis van de getuigenverklaringen voor de in de onderhavige procedure te geven beslissing,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.