Hof 's-Gravenhage, 15-03-2010, nr. 22-005791-09
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1875
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
15-03-2010
- Zaaknummer
22-005791-09
- LJN
BM1875
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1875, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 15‑03‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Verdachte is ten laste gelegd dat hij met benadeelde partij 1 en 2, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd. Het hof acht de genoemde handelwijze van verdachte echter niet ontuchtig. Het hof heeft voorts - alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - niet de overtuiging bekomen dat enig (ander) verdergaand handelen door de verdachte, zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd, heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft het hof de overtuiging bekomen dat bij de verdachte enige vorm van opzet op het plegen van ontucht heeft voorgezeten. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Partij(en)
Rolnummer: 22-005791-09
Parketnummer: 14-700021-07
Datum uitspraak: 15 maart 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
meervoudige kamer voor strafzaken
zitting houdende te 's-Gravenhage
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 24 december 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 30 juli 2006 tot en met 31 juli 2006, althans in of omstreeks de maand juli 2006, te De Weere, gemeente Opmeer, met [benadeelde partij 1], geboren op [geboortedatum] 1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- -
het brengen van zijn, verdachtes, hand in de (onder)broek van die [benadeelde partij 1] en/of
- -
het betasten van en/of wrijven over de vagina, althans de schaamstreek, van die [benadeelde partij 1].
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2006 tot en met 14 augustus 2006, althans in of omstreeks de maand augustus 2006, te De Weere, gemeente Opmeer, met [benadeelde partij 2], geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- -
het omlaag trekken, althans doen, van de pyjamabroek en/of onderbroek van die [benadeelde partij 2] en/of
- -
het betasten van en/of wrijven over de vagina, althans de schaamstreek, van die [benadeelde partij 2].
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd onder meer op grond van de feiten en omstandigheden zoals hij deze heeft aangevoerd in het in het dossier gevoegde schriftelijk requisitoir. Hij heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar, gevorderd.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de verdachte bepleit. Hij heeft daartoe - kort gezegd en zoals verwoord in zijn in het dossier gevoegde pleitnota - aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van het hof
De verdachte wordt -zakelijk weergegeven- verweten dat hij met twee minderjarige meisjes, te weten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], beiden ten tijde van de verweten handelingen 11 jaren jong, ontucht heeft gepleegd. De ontuchtige handelingen zouden hebben bestaan uit het met de hand in de onderbroek zitten respectievelijk het naar beneden trekken van de onderbroek en de pyjamabroek en het bij beide meisjes betasten van de vagina, althans de schaamstreek.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu het openbaar ministerie bij het voorbereidend onderzoek niet heeft gehandeld conform de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2005A001).
Het hof verwerpt dit verweer nu het niet in acht nemen van de bedoelde Aanwijzingen op de punten als door de raadsman naar voren gebracht naar het oordeel van het hof niet een zodanig ernstig vormverzuim oplevert dat dit moet leiden tot uitsluiting van bewijs, waarbij het hof in aanmerking neemt dat niet is betoogd, noch aannemelijk is geworden dat hierdoor afbreuk is gedaan aan een betrouwbare verslaglegging en/of de inhoud van de afgelegde verklaringen.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier, de behandeling in eerste aanleg en de behandeling in hoger beroep het volgende komen vast te staan.
Beide meisjes waren al geruime tijd vriendinnetjes van de dochter van verdachte. Zowel zij als ook andere vriendinnetjes bleven regelmatig en -voor zover het hof bekend- zonder problemen, bij de verdachte en zijn gezin logeren.
Op 4 respectievelijk 7 september 2006 doen de moeder van [benadeelde partij 2] en de moeder van [benadeelde partij 1] aangifte tegen verdachte. Gelet op de - ook door de verdachte bevestigde - destijds goede verstandhouding tussen alle betrokkenen ziet het hof geen reden om aan te nemen dat de moeders verdachte ten onrechte hebben willen betichten van ontucht en dat zij daartoe anders dan hun dochters hebben verklaard.
De verdachte, geconfronteerd met de beschuldigingen, heeft van meet af aan ontkend dat hij met de betreffende meisjes enige ontuchtige handeling heeft gepleegd, dan wel enige ontuchtige bedoeling heeft gehad. De verdachte heeft direkt openhartig verklaard over logeerpartijen en wat daarbij wel en niet zou zijn voorgevallen. Hij heeft daarbij verklaard dat hij [benadeelde partij 2], toen deze tijdens de in de aangifte bedoelde logeerpartij onrustig in bed lag, over haar buik heeft gewreven, met de bedoeling om haar tot rust te brengen, alsmede dat hij daarbij de broekrand van haar onderbroek aangeraakt zou kunnen hebben.
Wat betreft [benadeelde partij 1] heeft verdachte verklaard dat zij 's nachts huilde -volgens verdachte miste zij haar knuffel- en dat hij toen een hand op haar heeft gelegd, vermoedelijk op haar buik. Ook hierover heeft de verdachte verklaard dit te hebben gedaan omdat [benadeelde partij 1] overstuur was en hij haar op die manier rustig wilde maken.
Het hof begrijpt uit de reacties van de meisjes op dit handelen van de verdachte dat dit door hen als beangstigend, dan wel in ieder geval als verontrustend is ervaren.
Het hof acht de bovengenoemde handelwijze van verdachte echter niet ontuchtig. Het hof heeft voorts - alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - niet de overtuiging bekomen dat enig (ander) verdergaand handelen door de verdachte, zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd, heeft plaatsgevonden.
Evenmin heeft het hof de overtuiging bekomen dat bij de verdachte enige vorm van opzet op het plegen van ontucht heeft voorgezeten.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 1.606,25.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 1.660,60.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hoogte van de vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Nu de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. H.M.A. de Groot en mr. P.J. van der Flier, in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 maart 2010.
Mr. P.J. van der Flier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.