Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2013, nr. 200.123.538/01
ECLI:NL:GHARL:2013:8983
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-11-2013
- Zaaknummer
200.123.538/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:8983, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑11‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:689, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Tot een girale betaling wordt opdracht gegeven de dag voorafgaand aan het faillissement van de opdrachtgever. De rekening van de schuldeiser wordt pas gecrediteerd op de dag dat het faillissement is uitgesproken. De vraag of de curator met succes terugbetaling door de schuldeiser kan vorderen, beantwoordt het hof bevestigend. Volgens het hof is bepalend of de verevening door de Nederlandsche Bank van de girale betaling heeft plaatsgevonden vòòr de aanvang van de dag waarop het faillissement is uitgesproken.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.538/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 597267 CV 12-599)
arrest van de tweede kamer van 26 november 2013
in de zaak van
JPR Advocaten Coöperatief U.A.,
gevestigd te Deventer,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: JPR,
advocaat: mr. A.M.T. Weersink, kantoorhoudend te Doetinchem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de curator,
advocaat: mr. P.M. Gunning, kantoorhoudend te Velp (Gld).
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van23 augustus 2012 en 29 november 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer (hierna: de kantonrechter).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 februari 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een antwoordakte.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van JPR luidt:
"Dat het gerechtshof behage bij arrest, alsdan op nader aan te voeren gronden, te vernietigen de vonnissen op 23 augustus 2012 en 29 november 2012 door de Rechtbank Oost-Nederland, sector kanton, locatie Deventer, tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde in zijn vordering zoals in eerste aanleg gevorderd, niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties, op voorhand te begroten nasalaris en de wettelijke rente op de voet van artikel 119 van boek 6 BW over alle proceskosten vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen arrest daaronder begrepen".
3. De feiten
3.1
Als gesteld en niet weersproken en als blijkende uit de overgelegde producties, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.2
Maatmetaal Arnhem B.V. (hierna Maatmetaal) is bij vonnis van 8 februari 2011 van (destijds) de rechtbank Arnhem in staat van faillissement verklaard met de aanstelling van geïntimeerde tot curator.
3.3
Voorafgaand aan het faillissement zijn, in opdracht en ten behoeve van Maatmetaal, werkzaamheden verricht door een of meer van de advocaten van JPR werkzaamheden. Dit in verband met de financiële problemen waarin Maatmetaal verkeerde. Uit hoofde van die werkzaamheden had JPR van Maatmetaal een bedrag te vorderen van € 6.000,-.
3.4
De dag voorafgaand aan haar faillissement (7 februari 2011 te 15:53:09 uur) heeft Maatmetaal door middel van elektronisch bankieren ten laste van haar bankrekening (nr. 1557.32.099) bij de Rabobank Graafschap-Midden (hierna: Rabobank) onder meer een opdracht gegeven tot betaling van € 6.000,- aan JPR op haar ING-rekening 066.48.11.116. Het saldo van de rekening van Maatmetaal bedroeg na de betaling aan JPR € 6.643,68 credit.
3.5
De rekening van Maatmetaal is op 7 februari 2011 gedebiteerd voor de betaling aan JPR. De rekening van JPR is op 8 februari 2011 gecrediteerd voor die betaling.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
De curator vordert betaling door JPR van € 6.000,- te vermeerderen met rente en kosten. Hij stelt dat de betaling door Maatmetaal aan JPR nog niet was voltooid vóór het faillissement, zodat het genoemde bedrag op het moment dat het faillissement werking kreeg het vermogen van Maatmetaal nog niet had verlaten. JPR dient dit bedrag daarom terug te betalen. JPR bestrijdt dit. Zij stelt dat door de debitering op 7 februari 2011 het bedrag van € 6.000,- het vermogen van Maatmetaal had verlaten en dat Maatmetaal of de Rabobank dit niet meer ongedaan kon maken.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en daartoe overwogen dat de Rabobank bij aanvang van de dag van faillietverklaring van Maatmetaal nog niet alle handelingen ter effectuering van de aan haar door Maatmetaal gegeven betaalopdracht had verricht. De curator kon daarom op grond van artikel 23 Fw terugbetaling vorderen.
4.3
De grieven
4.3.1
De drie grieven strekken er alle toe dat de curator geen terugbetaling van het betaalde bedrag van € 6.000,- van JPR kan vorderen en worden daarom gezamenlijk beoordeeld.
4.3.2
Het hof overweegt het volgende. Op grond van artikel 6:114 lid 2 BW vindt girale betaling plaats “op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd”. Op dat moment gaat de verbintenis tot betaling van een geldsom te niet en is in de verhouding tussen schuldenaar en schuldeiser sprake van betaling. Maatmetaal beschikte op het moment dat zij opdracht gaf tot betaling aan JPR over een creditsaldo op haar rekening bij Rabobank (een vordering op Rabobank). De vraag of de curator een door Maatmetaal vóór de aanvang van de dag van faillietverklaring gegeven (maar na dat moment voltooide) betalingsopdracht kan terugdraaien, in de zin dat hij van JPR terugbetaling van het betaalde bedrag kan vorderen, dient te worden onderscheiden van de vraag of betaling heeft plaats gevonden (de verbintenis ter voldoening waarvan de betaling strekt is voldaan).
4.3.3
Door haar faillietverklaring op 8 februari 2011 verloor Maatmetaal van rechtswege de beschikkingsbevoegdheid over haar vermogen met ingang van de aanvang (00:00 uur) van die dag (artikel 23 Fw). De voordien op 7 februari 2011 door Maatmetaal gegeven betalingsopdracht is echter bevoegd gegeven.
4.3.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest Vis q.q./NMB (HR 31 maart 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0705, NJ 1990, 1) ten aanzien van girale betalingen overwogen dat het beginsel van art 23 Fw meebrengt dat de curator het giraal betaalde bedrag kan terugvorderen, als “de bank waaraan de overboekingsopdracht werd gegeven, bij aanvang van de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen heeft verricht, die zij als opdrachtnemer van de schuldenaar ter effectuering van de betaling aan diens schuldeiser gehouden was te verrichten”.
4.3.5
De zaak die leidde tot het arrest Vis q.q./NMB onderscheidt zich van de onderhavige zaak doordat: (a) de rekening van zowel de betalende als de ontvangende partij werden aangehouden bij dezelfde bank; (b) terugbetaling werd gevorderd van de bank en niet van de schuldeiser; (c) de bankrekening van de schuldenaar bij aanvang van de dag van faillietverklaring nog niet was gedebiteerd.
4.3.6
Niet in discussie is dat pas is betaald als de betalingsopdracht door Maatmetaal is gevolgd door creditering van de bankrekening van JPR en dat daartoe achtereenvolgens de volgende stappen moeten worden doorlopen:
(a) Maatmetaal geeft aan Rabobank opdracht tot betaling van € 6.000,-;(b) Rabobank debiteert haar rekening-courant met Maatmetaal met € 6.000,- ten laste van Maatmetaal en ten gunste van zichzelf;(c) de rekening-courant van Rabobank met DNB wordt gecrediteerd met € 6.000,- ten laste van Rabobank en ten gunste van DNB;(d) DNB verevent deze creditering door haar rekening-courant met ING te debiteren ten laste van zichzelf en ten gunste van ING;(e) ING debiteert haar rekening-courant met JPR met € 6.000,- ten laste van zichzelf en ten gunste van JPR.
4.3.7
Het betalingsverkeer tussen de betrokken banken en DNB verloopt via een intermediair genaamd Equens. Equens boekt de betaalde bedragen niet ten name van zich zelf en houdt ten behoeve van het betalingsverkeerd niet zelf rekeningen bij de betrokken banken en/of DNB. Zij regelt en administreert slechts het betalingsverkeer tussen onder meer DNB en de aangesloten banken.
4.3.8
De vraag welke van de onder 4.3.6 genoemde handelingen vóór aanvang van de dag van faillietverklaring dienen te zijn voltooid alvorens de curator geen terugbetaling meer kan vorderen dient te worden beantwoord aan de hand van de onder 4.3.4 norm. Het hof beantwoordt die vraag als volgt.
4.3.9
Tot het moment van verevening door DNB (4.3.6 onder d) vinden de te verrichten handelingen om te komen tot creditering van de rekening van JPR (het moment van betaling) plaats in het domein van Maatmetaal en haar opdrachtnemer: Rabobank. Het is Maatmetaal die opdracht geeft tot betaling en het is de Rabobank die zorgt respectievelijk zorg doet dragen voor debitering en creditering van haar rekeningen-courant met Maatmetaal respectievelijk DNB. Dat voor die handelingen (noodzakelijk) gebruik wordt gemaakt van Equens doet daaraan niet af.
4.3.10
De norm gegeven in het arrest Vis q.q./NMB dient, in het licht van het vorenstaande, daarom als volgt te worden begrepen. Zolang nog betalingshandelingen dienen plaats te vinden in het domein van Maatmetaal en haar bank, dat wil dus zeggen tot het moment van verevening door DNB, vinden die handelingen plaats door Maatmetaal c.q. de bank waaraan de overboekingsopdracht werd gegeven. De curator kan derhalve terugbetaling vorderen indien de verevening door DNB nog niet heeft plaats gevonden bij aanvang van de dag van faillietverklaring.
4.3.11
Tussen partijen is niet in debat dat de verevening door DNB niet heeft plaatsgevonden vóór aanvang van de dag van faillietverklaring. Zie van de zijde van JPR haar akte na tussenvonnis onder 3 waar zij uitdrukkelijk stelt dat verevening eerst plaatsvond op 8 februari 2011. Ook de curator stelt zich in zijn akte na tussenvonnis onder 5 uitdrukkelijk op het standpunt dat verevening pas na 8 februari 2011 00:00 uur heeft plaats gevonden.
4.3.12
Dit eensluidende standpunt is in overstemming met de inhoud van de brochure “Binnenlands betalingsverkeer” van Rabobank, waarin onder de aanhef “Binnenlands betalingsverkeer naar andere banken” onder meer het volgende is vermeld:“Betaalopdrachten die u ná 13.00 aanbiedt worden de volgende werkdag doorgeleid en verevend.” (onderstreping door het hof). Vast staat dat de onderhavige betaalopdracht is gegeven op 7 februari 2011 te 15:53 uur. De verevening had op 8 februari 2011 te 00:00 uur derhalve nog niet had plaatsgevonden, zodat de curator terugbetaling van het betaalde bedrag kon vorderen. Het hof merkt nog op dat overeenkomstig genoemde brochure de debitering van de rekening van Maatmetaal weliswaar op 7 februari 2011 heeft plaatsgevonden maar met als valutadatum 8 februari 2011. Deze omstandigheid draagt bij aan de overtuiging dat het bedrag van € 6.000,- op 8 februari 2011 te 00:00 uur nog tot de boedel behoorde.
4.3.13
Het standpunt van JPR dat de enkele debitering van de rekening-courant van Maatmetaal met Rabobank ten laste van Maatmetaal in de weg staat aan terugvordering door de curator is, gezien het vorenstaande, onjuist. Dat is niet anders indien betaling na de debitering door Maatmetaal of Rabobank feitelijk niet meer voorkomen kon worden.
4.3.14
Gezien het vorenstaande kan de curator met succes terugbetaling door JPR vorderen van het bedrag van € 6.000,-. De tegen dat oordeel gerichte grieven falen.
5. Slotsom
Nu de grieven falen, zal het hoger beroep worden verworpen en het bestreden vonnis worden bekrachtigd. JPR zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep gevallen aan de zijde van de curator (1 punt, tarief I).
6. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt JPR in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de curator tot aan deze uitspraak op € 618,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
26 november 2013.