Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-02-2017, nr. 16/00074
ECLI:NL:GHARL:2017:902, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
16/00074
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:902, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑02‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:8106, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/0368 met annotatie van
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
VAR. Kraamverzorgster. Vervallen procesbelang.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 16/00074
uitspraakdatum: 7 februari 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2015, nummer AWB 14/5087, ECLI:NL:RBGEL:2015:8106, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een beschikking verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking afgegeven.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de verklaring arbeidsrelatie gesteld op winst uit onderneming, met dien verstande dat deze met ingang van 1 januari 2015 wordt gesteld op resultaat uit overige werkzaamheden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord en daarbij een conclusie van repliek in het principale hoger beroep ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.5.
De Inspecteur heeft bij brief van 18 november 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 29 november 2016. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is kraamverzorgende. Zij heeft een overeenkomst met [A] (hierna: [A] ). [A] heeft overeenkomsten met zorgverzekeraars, op grond waarvan bij de verzekeraars declaraties kunnen worden ingediend voor kraamzorg die is verleend aan verzekerden met een naturapolis. Tot 1 augustus 2015 gingen belanghebbende en [A] ervan uit dat belanghebbende deze werkzaamheden verrichtte als zelfstandig ondernemer. Met ingang van die datum is belanghebbende in loondienst bij [A] .
2.2.
Op 9 november 2013 dient belanghebbende een aanvraag in voor een verklaring arbeidsrelatie voor het jaar 2014. Met dagtekening 28 januari 2014 geeft de Inspecteur een verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking af. Deze verklaring is onderwerp van de huidige procedure.
2.3.
Voor het jaar 2014 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij de opbrengst van haar werk als kraamverzorgster is aangemerkt als winst uit onderneming. Deze aanslag staat inmiddels onherroepelijk vast.
2.4.
Op 13 november 2014 dient belanghebbende een aanvraag in voor een verklaring arbeidsrelatie voor het jaar 2015. Met dagtekening 19 februari 2015 geeft de Inspecteur aan belanghebbende een verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking af. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze beschikking gehandhaafd. Het tegen de uitspraak ingediende beroep heeft belanghebbende ingetrokken, zodat de beschikking onherroepelijk vaststaat.
3. Het geschil
3.1.
In geschil is of de opbrengst van belanghebbendes werkzaamheden als kraamverzorgende moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming, als loon uit dienstbetrekking of al resultaat uit overige werkzaamheden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Voor het jaar 2014 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd waarbij de door haar genoten voordelen zijn aangemerkt als winst uit onderneming. Deze aanslag staat inmiddels onherroepelijk vast. Niet gesteld of gebleken is dat op andere gronden nog belang bestaat bij de aan belanghebbende voor dat jaar gegeven verklaring arbeidsrelatie.
4.2.
Voor het jaar 2015 is aan belanghebbende een nieuwe verklaring arbeidsrelatie afgegeven. Dat betekent dat in dit geval aan de VAR 2014 geen betekenis toekomt voor de belastingheffing over tijdvakken na 31 december 2014.
4.3.
Uit het vorenoverwogene volgt dat thans geen belang meer bestaat bij de inhoud van de in geding zijnde verklaring arbeidsrelatie. Niet gesteld of gebleken is dat op andere gronden belang bestaat bij het principale of het incidentele hoger beroep. Beide zijn daarom niet-ontvankelijk.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het principale hoger beroep heeft moeten maken. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op haar reis en verblijfkosten, begroot op € 40.
6. Beslissing
Het Hof:
– verklaart het hoger beroep en het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk. en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 40,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 7 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, | De voorzitter, |
(J.L.M. Egberts) | (J. van de Merwe) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.