Rb. 's-Gravenhage, 07-09-2010, nr. AWB 09/19030, 09/19032
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN6375, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-09-2010
- Zaaknummer
AWB 09/19030, 09/19032
- LJN
BN6375
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN6375, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑09‑2010; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BP8385, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Mvv-vereiste / art. 17 lid 1 onder c Vw 2000 / (niet-) tijdelijke belemmering Verweerder heeft eiseres het mvv-vereiste tegengeworpen. Eiseres heeft zich beroepen op de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. Nu verweerder artikel 64, Vw 2000 van toepassing heeft verklaard ten tijde van het besluit op bezwaar, valt niet in te zien waarom artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet van toepassing is. Uit het bestreden besluit volgt duidelijk dat verweerder het standpunt huldigt dat het voor eiseres, gezien haar medische situatie, onverantwoord was om te reizen. De tekst van artikel 17 eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 spreekt juist van een dergelijke situatie. Zonder nadere mo tivering valt daarom niet in te zien waarom aan eiseres geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend. Dat, zoals verweerder heeft gesteld, artikel 64, Vw 2000 tijdelijk en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet-tijdelijk van aard is, kan niet als afdoende worden gezien. Uit de tekst van artikel 17, Vw 2000 noch uit de toelichting daarop kan worden afgeleid dat voor de toepassing van 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 sprake moet zijn van een niet-tijdelijke belemmering. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/19030 (beroep) AWB 09/19032 (voorlopige voorziening)
V-nr:
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
verzoekster en eiseres [naam], van Ghanese nationaliteit, hierna: eiseres,
gemachtigde: mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam
en:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.L.W. Schwartz, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 29 november 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “beperking conform beschikking minister” afgewezen.
Op 12 februari 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 april 2008 ongegrond verklaard. Eiseres heeft nadien verzocht het petitum van de gevraagde voorlopige voorziening in die zin te wijzigen dat thans wordt verzocht verweerder te verbieden eiseres uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
Op 25 april 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft het eerdere besluit van 3 april 2008 ingetrokken, waarop eiseres haar beroep heeft ingetrokken. Bij brief van 6 januari 2009 heeft eiseres verzocht het petitum van de gevraagde voorlopige voorziening in die zin te wijzigen dat verweerder wordt verboden eiseres uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 1 april 2008 (AWB 08/5212) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Eiseres is op 24 februari 2009 gehoord door de ambtelijke commissie van verweerder. Bij besluit van 27 april 2009 is het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Aan eiseres is in datzelfde besluit uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend tot zes weken na haar bevalling.
Op 25 mei 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Op diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw H.G. Touber Neecke, tolk in de Ghanese taal.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
- 1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar het vereiste om te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet kan worden tegengeworpen. Zij stelt daartoe ten eerste dat verweerder in een gesprek met haar gemachtigde het vertrouwen heeft opgewekt dat eiseres een aanvraag kon indienen zonder dat het mvv-vereiste zou worden tegengeworpen. Ten tweede voert eiseres aan dat nu aan haar bij het bestreden besluit uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 Vw 2000, haar beroep op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 dient te slagen. Voorts stelt eiseres dat verweerder inzake de aanvragen met het doel “beperking conform beschikking minister” verschillende toetsingskaders hanteert, hetgeen onduidelijkheid schept. Het komt voor dat verweerder dergelijke aanvragen inhoudelijk behandelt zonder dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Eiseres’ gemachtigde verwijst in dit kader naar een zaak die haar uit de praktijk van haar kantoor bekend is en die bij deze rechtbank en nevenzittingsplaats aanhangig is (AWB 10/6678, 10/6679 en 10/11452). Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres bij de beoordeling van haar beroep op de hardheidsclausule er onvoldoende blijk van gegeven dat hij de specifieke omstandigheden van deze zaak niet alleen afzonderlijk, maar ook in hun onderlinge samenhang heeft meegewogen.
- 2.
Verweerder stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zij niet beschikt over een mvv en zij evenmin in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Niet is gebleken dat eiseres valt onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 17 Vw 2000 dan wel artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. De door eiseres aangevoerde omstandigheden vormen evenmin aanleiding om te concluderen tot een onbillijkheid van overwegende aard bij het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste.
- 3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
- 4.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is te reizen.
- 5.
Volgens paragraaf B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dient voor deze vrijstelling beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag.
- 6.
Op grond van artikel 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
- 7.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste.
- 8.
De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden niet. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient ingevolge vaste jurisprudentie sprake te zijn van een onvoorwaardelijke, ondubbelzinnige en bevoegd gedane toezegging, gedaan door of namens het bestuursorgaan. In deze zaak is niet gebleken dat de desbetreffende ambtenaar daadwerkelijk de expliciete toezegging heeft gedaan dat met voorbijgaan aan het mvv-vereiste de aanvraag inhoudelijk zou worden behandeld. Dat de eisen aan de gedane toezegging gelet op de aard van de onderhavige aanvraag hier anders zouden liggen, ziet de rechtbank niet in. Daar komt bij dat de gemachtigde een professionele rechtshulpverlener is en dat zij, zeker gelet op hetgeen zij in het kader van de omstandigheden waaronder de hardheidsclausule van toepassing zou zijn heeft betoogd, niet voetstoots had kunnen aannemen dat door de mededeling van de ambtenaar het mvv-vereiste niet zou worden tegengeworpen.
- 9.
Ten aanzien van het beroep op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing heeft verklaard ten tijde van het besluit op bezwaar, valt niet in te zien waarom artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet van toepassing is. Uit het bestreden besluit volgt duidelijk dat verweerder het standpunt huldigt dat het voor eiseres, gezien haar medische situatie, onverantwoord was om te reizen. De tekst van artikel 17 eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 spreekt juist van een dergelijke situatie. In dit onderdeel van dit artikel is immers neergelegd dat een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen. Zonder nadere motivering valt daarom niet in te zien waarom aan eiseres geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend. Dat, zoals ter zitting betoogd, artikel 64 van de Vw 2000 tijdelijk en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 niet-tijdelijk van aard is, althans zo begrijpt de rechtbank het betoog van verweerder, kan niet als afdoende worden gezien. Uit de tekst van artikel 17, Vw 2000 noch uit de toelichting daarop kan worden afgeleid dat voor de toepassing van 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 sprake moet zijn van een niet-tijdelijke belemmering. Gezien het vorenstaande heeft verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Daarom is het beroep gegrond.
- 10.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- vergoedt.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/19030,
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/19032,
- -
wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen aan eiseres.
- -
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- (zegge: driehonderd euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2010.
De griffier
De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: AG
Coll.:
D:B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.