Rb. Amsterdam, 22-04-2009, nr. 417158 - HA ZA 09-177
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6838
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-04-2009
- Zaaknummer
417158 - HA ZA 09-177
- LJN
BK6838
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6838, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑04‑2009; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 22‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Incidentele vordering ex artikel 843a Rv. In de hoofdzaak vordert verzekerde van zijn tussenpersoon vergoeding van de schade die is ontstaan als gevolg van onderverzekering van zijn opstal en het ontbreken van verzekeringsdekking voor de inboedel op grond van tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen als assurantietussenpersoon. Dit betreft bedragen van EUR 907.373,88 en EUR 50.716,- met rente en kosten. In dit incident op grond van artikel 843a Rv vordert de tussenpersoon informatie van de franchisegever en de verzekeraar, te weten de stukken die nodig zijn om verweer te kunnen voeren tegen verzekerde. Artikel 843a Rv biedt aan een partij, die daar een rechtmatig belang bij heeft, de mogelijkheid bepaalde bescheiden in afschrift te vorderen aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. De rechtbank komt in dit geval tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering jegens de verzekeraar. Ten aanzien van aan verzekerde gezonden premienota’s heeft verzekeraar het standpunt ingenomen dat slechts acceptgiro’s zijn gezonden, waarvan geen afschrift is bewaard. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit standpunt niet zonder meer kan worden aanvaard. Het is immers algemeen gebruikelijk dat bij een acceptgiro met betrekking tot een verzekering een begeleidend schrijven is gevoegd. De tussenpersoon gaat daar ook van uit en heeft een rechtmatig belang bij de ontvangst van een afschrift van dit begeleidend schrijven, nu daarin mogelijk een waarschuwing tegen onderverzekering kan zijn opgenomen. Als verzekeraar heeft bedoeld dat van de aan elke afzonderlijke verzekeringsnemer verzonden acceptgiro (met naar de rechtbank aanneemt begeleidend schrijven) geen afschrift is bewaard, neemt dat niet weg dat uit het eerder genoemde geautomatiseerde systeem is af te leiden hoe de acceptgiro’s en begeleidende (standaard)brieven hebben geluid die aan verzekerde zijn gezonden. De rechtbank wijst de vordering toe in die zin dat voor zover de premienota’s niet aanwezig zijn een uitdraai uit de geautomatiseerde systemen wordt verschaft waaruit kan worden afgeleid hoe de acceptgiro’s en de daarbij gevoegde begeleidende brieven hebben geluid.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 417158 / HA ZA 09-177
Vonnis in incident van 22 april 2009
in de zaak van
[A],
wonende te Amsterdam,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. F. van der Woude,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HYPOTHEEK VISIE CENTRALE B.V.,
gevestigd te Best,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.J. Keizers,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna , HVC en Nationale Nederlanden genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, die een incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) bevat,
- -
de conclusie van antwoord in het incident van Nationale Nederlanden,
- -
de conclusie van antwoord in het incident van HVC, tevens conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[A] is werkzaam als assurantietussenpersoon. Hij is daarbij franchisenemer van HVC geweest krachtens een op 31 december 1996 voor vijf jaar gesloten franchiseovereenkomst. Deze franchiserelatie is op 31 december 2001 beëindigd.
2.2.
[B] heeft door bemiddeling van [A] een opstalverzekering en een inboedelverzekering gesloten bij Nationale Nederlanden, beiden met polisnummer ---, met betrekking tot de woning --- (hierna: de woning van [B]).
2.3.
De woning van [B] is in de nacht van 24 op 25 oktober 2007 grotendeels door brand verwoest. Nationale Nederlanden heeft zich wat deze woning betreft op het standpunt gesteld dat de opstal onderverzekerd was en dat de inboedel in het geheel niet verzekerd was. Nationale Nederlanden heeft daarom de opstalschade slechts gedeeltelijk willen vergoeden en de inboedelschade in het geheel niet.
2.4.
Op 21 januari 2004 heeft HVC aan Nationale Nederlanden onder meer het volgende geschreven.
“Telkens als de franchiseovereenkomst tussen Hypotheek Visie Centrale B.V. en een van haar franchisenemers wordt beëindigd worden de verschillende verzekerings¬maat¬schappijen aangeschreven en gevraagd tot overvoer van de portefeuille van HVC naar de vertrekkende franchisenemers over te gaan. (…)
Ondanks meerdere verzoeken onzerzijds blijkt tot op heden de overvoer van de portefeuille van verschillende franchisenemers nog altijd niet (geheel) gerealiseerd te zijn. (…)
Bijgaand doen wij u prolongatieborderellen toekomen van de posten (per kantoor) die door uw maatschappij nog niet zijn overgevoerd. (…)
Verder ontvangen wij van u nog regelmatig correspondentie welke bestemd is voor onze voormalige franchisenemers. Ingevolge het bovenstaande kunnen wij deze niet meer in behandeling nemen en zijn we genoodzaakt deze aan u te retourneren (bijlage 3).”
In een bij deze brief gevoegd prolongatieborderel is onder meer vermeld:
Relatiedossier: ---
Naam: [B].
Polisnummer ---
Netto provisie ---.
3. De vordering in het incident
3.1.
In het incident vordert [A], in de bewoording van de dagvaarding:
“(i) uitvoerbaar verklaard bij voorraad de besloten vennootschap Hypotheek Visie Centrale BV en de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV te veroordelen tot overlegging van het gehele polisdossier 31 december 2001, de nadien gewisselde correspondentie tussen HVC en Nationale Nederlanden, de nadien aan [B] gezonden premienota's alsmede het volledige schadedossier betreffende de brand van de nacht van 24 op 25 oktober 2007 aan [A] binnen twee weken na het wijzen van het vonnis in het incident, althans een zodanige voorziening te treffen als Uw Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- (ii)
uitvoerbaar verklaard bij voorraad de besloten vennootschap Hypotheek Visie Centrale BV en de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV hoofdelijk te veroordelen om aan [A] een dwangsom van € 50.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen voor iedere dag dat de besloten vennootschap Hypotheek Visie Centrale BV en de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV - geheel of gedeeltelijk - in gebreke blijven te voldoen aan het sub (a) bedoelde bevel;
- (iii)
uitvoerbaar verklaard bij voorraad de besloten vennootschap Hypotheek Visie Centrale BV. en de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze incidentele procedure.”
3.2.
HVC stelt zich op het standpunt dat [A] als assurantietussenpersoon bemiddeld heeft tussen [B] en Nationale Nederlanden. HVC was als franchisegever slechts facilitair. Wel stond de assurantieportefeuille van [A] tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst vanwege administratieve redenen op naam van HVC. [A] was als franchisenemer zelfstandig verantwoordelijk voor het vervullen van zijn zorgplicht jegens klanten. Zijn portefeuille is na het beëindigen van de franchiseovereenkomst aan hem overgedragen. HVC heeft alle in haar bezit zijnde stukken welke van belang zijn voor de kwestie aan [A] overhandigd, zij heeft niet meer stukken.
3.3.
Nationale Nederlanden heeft de volgende verweren gevoerd. De verplichting tot het adviseren inzake de verzekerde som rustte uitsluitend op [A], niet op HVC of Nationale Nederlanden. [A] heeft geen rechtsbetrekking met Nationale Nederlanden. Nationale Nederlanden is geen houder van de gevraagde bescheiden, met uitzondering van het schadedossier. [A] heeft geen rechtmatig belang. De gevraagde bescheiden zijn niet voldoende concreet gespecificeerd. Voor zover [A] interne stukken opvraagt, ontbreekt een gewichtige reden.
Nationale Nederlanden heeft geen bezwaar tegen het verstrekken van de volgende stukken.
- 1.
dossiernotitie technisch brandonderzoek
- 2.
dossiernotitie onderzoek woningbrand
- 3.
expertiserapport
4.
correspondentie met Staalbankiers
5.
akte van schadetaxatie
6.
brief d.d. 8 januari 2008 over schadeafwikkeling
Zij heeft deze stukken bij conclusie in het geding gebracht.
4. De beoordeling in het incident
4.1.
In de hoofdzaak vordert [B] van [A] vergoeding van de schade die volgens [B] is ontstaan als gevolg van onderverzekering van zijn opstal en het ontbreken van verzekeringsdekking voor de inboedel. Hij legt daaraan ten grondslag dat [A] is tekort gekomen in zijn verplichting als assurantietussenpersoon. [B] vordert voor de schade door onderverzekering van de opstal een vergoeding van EUR 907.373,88 en voor de ontbrekende inboedelverzekering een schade van EUR 50.716,- een en ander met rente en kosten.
4.2.
[A] stelt zich in deze vrijwaringsprocedure op het standpunt dat de hoogte van de verzekerde som tot stand is gekomen naar aanleiding van een inspectie door Nationale Nederlanden. Bij Nationale Nederlanden gold niet [A] maar HVC als tussenpersoon van [B]. Bij de beëindiging van de franchiseovereenkomst tussen HVC en [A] per 31 december 2001 is nagelaten de assurantieportefeuille die [A] had opgebouwd aan hem over te voeren. [A] noch [B] hebben na de genoemde expiratiedatum nog informatie ontvangen omtrent de verzekeringen van [B] bij Nationale Nederlanden, aldus [A].
4.3.
Aan het gevorderde in het incident legt [A] ten grondslag dat hij HVC en Nationale Nederlanden stukken heeft gevraagd die nodig zijn om verweer te kunnen voeren tegen [B] en dat HVC en Nationale Nederlanden hebben geantwoord dat zij geen aanvullende stukken in hun bezit hebben. Dat is volgens [A] onaannemelijk omdat uit een brief van HVC aan Nationale Nederlanden blijkt dat correspondentie en polisbescheiden betreffende verzekeringen van [B] aan HVC zijn verzonden en dat HVC deze stukken vervolgens aan Nationale Nederlanden heeft geretourneerd, terwijl de schade van [B] in 2008 door Nationale Nederlanden is afgewikkeld, waarbij Nationale Nederlanden over polisinformatie en de hoogte van de verzekerde som moet hebben beschikt.
[A] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken omdat die op cruciale punten van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de vordering van [B] jegens hem. Een voorbeeld is de vraag of [B] van Nationale Nederlanden informatie heeft ontvangen inzake indexering of de verzekerde som voor de opstalverzekering en of daarbij een waarschuwing tegen onderverzekering is meegezonden.
[A] meent dat HVC en Nationale Nederlanden jegens hem aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad, zodat er tussen hen een rechtsbetrekking is. Ook los daarvan heeft hij uit hoofde van de tussen hem, HVC en Nationale Nederlanden bestaande rechtsverhouding recht op overlegging van de gevraagde stukken, aldus [A].
4.4.
Artikel 843a Rv biedt aan een partij, die daar een rechtmatig belang bij heeft, de mogelijkheid bepaalde bescheiden in afschrift te vorderen aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij partij is.
4.5.
Ten aanzien van de rechtsbetrekkingen die (hebben) bestaan tussen [A] en HVC en tussen [A] en Nationale Nederlanden is het volgende gebleken. [A] heeft als assurantietussenpersoon bemiddeld tussen verzekerden en Nationale Nederlanden. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank ook tussen [A] en Nationale Nederlanden een rechtsbetrekking ontstaan.
De portefeuille van [A] stond in de periode dat de franchiseovereenkomst liep (1996-2001) om administratieve redenen op naam van HVC. HVC heeft Nationale Nederlanden in 2004 geschreven dat de portefeuille van [A] in ieder geval wat de verzekerde [B] betreft nog moest worden overgevoerd. Hieruit is af te leiden dat er behalve een rechtsbetrekking uit hoofde van franchising tussen partijen ook een rechtsbetrekking heeft bestaan met betrekking tot de assurantieportefeuille van [A], nu deze door HVC werd geadministreerd.
Daarnaast stelt [A] zowel HVC als Nationale Nederlanden aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, hetgeen eveneens een rechtsbetrekking oplevert waarbij enerzijds [A] en anderzijds Nationale Nederlanden respectievelijk HVC partij zijn.
4.6.
Wat het rechtmatig belang van [A] betreft geldt het volgende. Nu het in de hoofdprocedure en dus ook in de vrijwaringsprocedure gaat om de vraag hoe de onderverzekering van [B] is ontstaan en blijven voortbestaan, heeft [A] alleen een rechtmatig belang bij bescheiden die daar licht op kunnen werpen.
4.7.
De stelling van [A] dat hij met betrekking tot de verzekering van [B] na 2001 geen stukken van Nationale Nederlanden heeft ontvangen is niet gemotiveerd betwist, zodat dit in rechte vaststaat. Ook staat vast dat Nationale Nederlanden in 2004 aan HVC correspondentie inzake verzekerden die eertijds bij voormalige franchisenemers van HVC verzekerd waren retour heeft gezonden en dat [B] tot die groep behoorde, een en anders zoals onder 2.4 aangehaald. Mede in het licht van deze omstandigheden moet worden beoordeeld of de door [A] gevorderde bescheiden voldoende nauwkeurig zijn omschreven en dus kunnen gelden als ‘bepaalde bescheiden’ in de zin van artikel 843a Rv.
polisdossier
4.8.
De rechtbank komt thans tot een beoordeling van de verschillende door [A] gevraagde bescheiden in het licht van hetgeen onder 4.4. t/m 4.7 is overwogen.
[A] heeft een rechtmatig belang bij een afschrift van het polisdossier per 31 december 2001 omdat zich daarin bevindende stukken licht kunnen werpen op de vraag op welke wijze de verzekerde som is vastgesteld. Nationale Nederlanden heeft in dit verband gesteld dat het polisdossier per 31 januari 2001 niet meer bij haar aanwezig is; dit is eerst gedigitaliseerd en vervolgens (kennelijk ten onrechte) vernietigd. Wel beschikt Nationale Nederlanden over een geautomatiseerd systeem waarbij zij voor een verzekerde kan zien wat diens dekking is.
De rechtbank is van oordeel dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat een professioneel handelende verzekeringsmaatschappij als Nationale Nederlanden het polisdossier van een lopende verzekering zou wissen. De rechtbank zal dan ook de vordering met betrekking tot het polisdossier toewijzen. Van Nationale Nederlanden mag verwacht worden dat zij nogmaals goed zoekt in haar (digitale) archieven. Als het dossier inderdaad onvindbaar is dan wel is gewist verwacht de rechtbank van Nationale Nederlanden dat zij met gegevens komt waar uit de gang van zaken kan blijken, waarbij te denken is aan een accountantsverklaring en/of schriftelijke verklaringen van de medewerker of medewerkers die voor het dossier verantwoordelijk zijn of waren.
Onder bescheiden in de zin van artikel 843a wordt mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens. Van Nationale Nederlanden wordt daarom verwacht dat zij indien het polisdossier afwezig blijkt te zijn in plaats daarvan een volledig uitdraai verstrekt van het door haar genoemde geautomatiseerde systeem met betrekking tot de verzekeringen van [B] die via [A] hebben gelopen zoals die in deze procedure aan de orde zijn.
premienota’s
4.9.
Ten aanzien van de na 31 januari 2001 aan [B] gezonden premienota’s heeft Nationale Nederlanden het standpunt ingenomen dat slechts acceptgiro’s aan [B] zijn gezonden, waarvan geen afschrift is bewaard. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit standpunt niet zonder meer kan worden aanvaard. Het is immers algemeen gebruikelijk dat bij een acceptgiro met betrekking tot een verzekering een begeleidend schrijven is gevoegd. [A] gaat daar ook van uit en heeft een rechtmatig belang bij de ontvangst van een afschrift van dit begeleidend schrijven, nu daarin mogelijk een waarschuwing tegen onderverzekering kan zijn opgenomen. Als Nationale Nederlanden heeft bedoeld dat van de aan elke afzonderlijke verzekeringsnemer verzonden acceptgiro (met naar de rechtbank aanneemt begeleidend schrijven) geen afschrift is bewaard, neemt dat niet weg dat uit het eerder genoemde geautomatiseerde systeem is af te leiden hoe de acceptgiro’s en begeleidende (standaard)brieven hebben geluid die aan [B] zijn gezonden. De rechtbank zal dan ook de vordering toewijzen in die zin dat voor zover de premienota’s niet aanwezig zijn een uitdraai uit de geautomatiseerde systemen wordt verschaft waaruit kan worden afgeleid hoe de acceptgiro’s en de daarbij gevoegde begeleidende brieven hebben geluid.
4.10.
Dat HVC ook een polisdossier aanhield of aan [B] premienota’s heeft gezonden is niet gesteld of gebleken, jegens HVC zal de vordering op deze onderdelen worden afgewezen.
schadedossier
4.11.
[A] vordert afschrift van het volledige schadedossier betreffende de brand van de nacht van 24 op 25 oktober 2007. Nationale Nederlanden heeft bij conclusie van antwoord in het incident de onder 3.3 genoemde stukken in het geding gebracht. Dat zij hiermee het volledige schadedossier in het geding gebracht heeft, heeft zij niet gesteld.
[A] heeft evenwel onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat hij bij de overlegging van nog andere stukken uit het schadedossier gezien hetgeen onder 4.4 t/m 4.8 is overwogen, een rechtmatig belang heeft. Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
briefwisseling HVC-Nationale Nederlanden
4.12.
Nationale Nederlanden heeft zich er op beroepen dat de vordering tot verstrekken van afschrift van de gewisselde correspondentie tussen Nationale Nederlanden en HVC veel te ruim is. Dit verweer slaagt. Immers heeft [A] alleen een rechtmatig belang bij de correspondentie voor zover het de verzekering van [B] betreft. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit onderdeel van de vordering gezien de daaraan voorafgaande passage ook met die beperkte strekking begrepen moet worden, dit geldt zowel voor Nationale Nederlanden als HVC.
4.13.
Nationale Nederlanden heeft verder gesteld dat zij geen correspondentie ter zake heeft kunnen vinden en HVC heeft gesteld dat zij behoudens de eerder reeds toegezonden stukken, waar onder de onder 2.4 aangehaalde brief, geen relevante correspondentie meer onder zich heeft. [A] heeft gesteld dat hij uit hetgeen hij wel heeft ontvangen afleidt dat hij niet het complete dossier heeft ontvangen. Hij heeft echter niet concreet gesteld wat ontbreekt. Ook als wordt gelet op hetgeen onder 4.7 is overwogen kan niet worden gezegd dat de door [A] gevraagde afschriften voldoende zijn bepaald. Dit onderdeel van de vordering dient dus te worden afgewezen.
dwangsom
4.14.
De rechtbank acht termen aanwezig om de gevorderde dwangsom te matigen zoals in het dictum weergegeven.
conclusie
4.15.
De vordering van [A] jegens Nationale Nederlanden zal gedeeltelijk worden toegewezen. [A] heeft ‘overlegging’ gevorderd. De rechtbank legt dit uit als overlegging van een afschrift dan wel (voor zover het gaat om in een geautomatiseerd systeem opgeslagen gegevens) om een uittreksel. Nu Nationale Nederlanden niets heeft gesteld over de kosten van het maken van afschriften en uittreksels en het er naar uitziet dat het gaat om een beperkt aantal pagina’s, gaat de rechtbank er vanuit dat de kosten hiervan verwaarloosbaar zijn.
4.16.
Nationale Nederlanden zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij jegens [A] worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op: salaris advocaat EUR 2.580,00 (1,0 punt × tarief EUR 2.580,00).
4.17.
De vordering jegens HVC wordt volledig afgewezen. Jegens HVC zal [A] worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van HVC worden begroot op: salaris advocaat EUR 2.580,00 (1,0 punt × tarief EUR 2.580,00).
verdere gang van zaken in de hoofdzaak en in de vrijwaring
4.18.
De hoofdzaak staat op de rol voor beraad comparitie na antwoord en is reeds verschillende malen aangehouden en verband met het onderhavige incident in de vrijwaring. De rechtbank dient te waken voor onredelijke vertraging. De informatie die als gevolg van het onderhavige incident beschikbaar kan komen kan evenwel van belang zijn voor de beslissing in de hoofdzaak, zodat de hoofdzaak daarop zal moeten wachten. Daarom wordt over de voortgang van de procedure als volgt beslist:
- -
Nationale Nederlanden heeft in de onderhavige vrijwaringszaak nog geen conclusie van antwoord genomen, de zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen;
- -
vervolgens zal een comparitie van partijen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak worden bepaald. De rechtbank is voornemens deze comparitie te houden op 3 september 2009 te 13.30 uur; deze datum zal echter pas definitief kunnen worden vastgesteld nadat de genoemde conclusie van antwoord is genomen en bij vonnis een comparitie wordt bepaald.
4.19.
Een afschrift van dit vonnis wordt ter informatie aan eiser in de hoofdzaak toegezonden.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
HVC
5.1.
wijst de vordering jegens HVC af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten in het incident, aan de zijde van HVC begroot op EUR 2.580,00,
Nationale Nederlanden
5.3.
veroordeelt Nationale Nederlanden om aan [A] binnen zes weken na datum van dit vonnis afschrift dan wel uittreksel te verstrekken van het polisdossier inzake [B] per 31 januari 2001 en de na genoemde datum aan [B] verzonden premienota’s, met inachtneming van hetgeen onder 4.8 en 4.9 is overwogen,
5.4.
veroordeelt Nationale Nederlanden om aan [A] een dwangsom te betalen van € 1000 voor iedere dag dat Nationale Nederlanden geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft te voldoen aan het onder 5.3. bedoelde bevel, met een maximum van € 50.000,
5.5.
veroordeelt Nationale Nederlanden in de proceskosten in het incident, aan de zijde van [A] begroot op EUR 2.580,00,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak
5.8.
verwijst de zaak naar de rol van 27 mei 2009 voor het nemen van een conclusie van antwoord door HVC,
5.9.
bepaalt dat afschrift van dit vonnis aan [B], eiser in de zaak met zaaks/rolnummer 403682/HA ZA 08-2054, wordt gezonden,
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2009.?