Rb. Zwolle-Lelystad, 17-06-2009, nr. 140416 / HA ZA 08-21
ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8140
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
17-06-2009
- Zaaknummer
140416 / HA ZA 08-21
- LJN
BJ8140
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2009:BJ8140, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 17‑06‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑06‑2009
Inhoudsindicatie
- Exhibitieplicht. Bijstand of hulp betekent nog niet dat sprake is van lastgeving.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 140416 / HA ZA 08-21
Vonnis van 17 juni 2009
in de zaak van
[A]
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.Y. Hofstra,
tegen
[B]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.F. van Emden.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 9 april 2008
- -
conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
- -
het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2008
- -
de akte van [A] van 20 augustus 2008
- -
de akte van [B] van 20 augustus 2008
- -
de antwoordakte van [A] van 1 oktober 2008
- -
de antwoordakte van [B] van 1 oktober 2008.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[B] is de zwager van [A].
2.2.
[B] heeft vanaf 1 januari 1982 tot en met 1 maart 2007 [A] geholpen met zijn financiële administratie. In dit kader was [B] gemachtigd ten aanzien van de rekening van [A] bij de Postbank. Hij had toegang tot zijn girorekening, de spaarrekening en de beleggingsrekening. Op het moment dat internetbankieren mogelijk werd bij de Postbank is [B] ook gemachtigd tot internetbankieren.
2.3.
Vanaf 13 juni 1992 tot en met 19 maart 2007 was [B] gemachtigd ten aanzien van de rekening van [A] bij de SNS Bank.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[A] vordert [B] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis conform artikel 843a Rv, althans conform artikel 7:412 BW, af te geven aan [A] alle stukken, althans alle relevante financiële stukken betrekking hebbend op het vermogen van [A] en betrekking hebbend op de financiën van [A], meer in het bijzonder het verloop daarvan, althans afgifte van alle relevante stukken c.q. afschriften inzake de (spaar)rekeningen en overige rekeningen van [A], meer in het bijzonder het verloop daarvan, die [B] ter zake het gevoerde beheer, althans ter zake de lastgeving tussen [A] en [B], onder zich heeft gekregen, in de periode van 1 januari 1982 tot 1 maart 2007, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag dat [B] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [B] in de kosten van dit geding, een bedrag voor het salaris van de procureur van [A] daaronder begrepen.
3.2.
[B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[B] vordert samengevat - veroordeling van [A] tot vergoeding van de door [B] geleden schade, bestaande uit de werkelijke proceskosten vermeerderd met rente en kosten.
3.4.
[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
[A] vordert primair [B] te veroordelen tot afgifte van de financiële bescheiden welke betrekking hebben op zijn vermogen op grond van artikel 843a Rv. Subsidiair vordert [A] afgifte van deze financiële bescheiden op grond van artikel 7:412 BW.
4.2.
Ten aanzien van de primaire vordering van [A] heeft de rechtbank tijdens de comparitie van 24 juni 2008 reeds aangegeven dat zij van oordeel is dat artikel 843a Rv niet van toepassing is, aangezien de exhibitieplicht alleen ziet op bepaalde bescheiden. De eis van bepaalde bescheiden strekt ertoe om zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen. [A] vordert afgifte van alle relevante financiële stukken betrekking hebbend op zijn vermogen en zijn financiën over de periode van 1 januari 1982 tot 1 maart 2007. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bepaald en is in strijd met de eis dat alleen inzage in dan wel afschrift van bepaalde bescheiden gevorderd kan worden. Nu nadien geen andere feiten en omstandigheden door [A] naar voren zijn gebracht die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zal de rechtbank de primaire vordering van [A] afwijzen.
4.3.
Subsidiair stelt [A] het volgende. Er is sprake van lastgeving, aangezien [B] zich jegens [A] heeft verbonden om voor rekening van [A] een of meer rechtshandelingen te verrichten. Op grond van artikel 7:403 lid 2 BW j° 7:412 BW is [B] gehouden tot afgifte van alle stukken die hij ter zake van de opdracht onder zich heeft gekregen.
4.4.
[B] stelt dat er geen enkele rechtsbetrekking tussen hem en [A] bestaat. Voorts betwist hij het beheer te hebben gevoerd over de financiën van [A]. Hij verrichtte geen rechtshandelingen voor [A]. Hij heeft [A] enkel en alleen bijgestaan en geholpen om zijn administratie op orde te brengen, zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Alle rechtshandelingen inzake de administratie zijn door [A] zelf verricht met een enkele uitzondering daargelaten. [B] erkent door [A] gevolmachtigd te zijn om namens hem een spaarrekening te openen en beleggingen te verrichten, alles met uitdrukkelijke toestemming van [A].
4.5.
De rechtbank wil het volgende vooropstellen. Lastgeving is de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt om voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten (artikel 7:414 BW). De lasthebber is verplicht om voor de lastgever de rechtshandelingen te verrichten die uit de overeenkomst van opdracht voortvloeien. Wie slechts bevoegd is, maar niet verplicht is om voor rekening van een ander rechtshandelingen te verrichten, is dus geen lasthebber.
De rechtbank is van oordeel dat [A] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling, dat er sprake is van lastgeving. [A] heeft weliswaar gesteld dat [B] het beheer had over zijn financiën, maar dit heeft [B] gemotiveerd weersproken. [B] stelt dat hij [A] weliswaar hielp om zijn financiën op orde te krijgen, maar dat van een beheersopdracht dan wel enigerlei vorm van lastgeving geen sprake was. Gezien deze weerspreking had het op de weg van [A] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Nu [A] zulks heeft nagelaten, zal zijn vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.6.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- -
vast recht 251,00
- -
salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.381,00
in reconventie
4.7.
[B] vordert in reconventie vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de werkelijke door hem gemaakte proceskosten. Hiertoe voert [B] aan dat [A] in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door lichtvaardig te procederen. Temeer nu [A] weigert de stukken bij [B] op te halen, aangezien hij van mening is dat het geen zin heeft om al die moeite te ondernemen voor een gedeelte van de stukken.
4.8.
[A] stelt dat hij voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding [B] meerdere malen heeft verzocht tot afgifte van de stukken, echter [B] weigerde de stukken af te geven. Pas nadat de dagvaarding was uitgebracht wilde [B] de stukken aan hem ter beschikking stellen.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [A] lichtvaardig heeft geprocedeerd. [A] heeft de stellingen van [B] voldoende weersproken. De rechtbank zal de vordering van [B] dan ook afwijzen.
4.10.
[B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- -
salaris advocaat 226,00 (1 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 226,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op EUR 1.381,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 226,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2009.