ABRvS, 23-12-2015, nr. 201410291/1/R2
ECLI:NL:RVS:2015:3992
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-12-2015
- Zaaknummer
201410291/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3992, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
JOM 2017/89
Uitspraak 23‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juni 2012, kenmerk 2011-020172, heeft het college aan [vergunninghoudster] onder meer een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de nieuwvestiging van een melkrundvee- en pluimveehouderij aan de [locatie] te [plaats].
201410291/1/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Eigen Woningbezit Leerdam (hierna: EWL), gevestigd te Leerdam,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2012, kenmerk 2011-020172, heeft het college aan [vergunninghoudster] onder meer een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de nieuwvestiging van een melkrundvee- en pluimveehouderij aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft EWL beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2015, waar EWL, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door M. de Jonge en A. Fopma, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, gehoord.
Overwegingen
1. Het college en [vergunninghoudster] betwisten de belanghebbendheid van EWL bij het bestreden besluit. Volgens [vergunninghoudster] stelt EWL zich blijkens haar statuten niet de bescherming van natuur en landschap ten doel. Voorts brengt het college naar voren dat uit de stukken niet blijkt dat EWL door middel van feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) haar statutaire doelstelling behartigt.
1.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
1.2. EWL komt blijkens haar statuten op voor de belangen van natuurlijke personen die woonachtig zijn in de gemeente Leerdam en stelt zich ten doel handhaving en verbetering van het woongenot van deze bewoners. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van dit gebied gevolgen van de voorgenomen activiteit kunnen ondervinden. EWL brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door EWL tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient EWL als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
2. EWL betoogt dat het college mogelijk niet bevoegd is een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 te verlenen voor zover de veehouderij een verslechterend effect kan hebben op onder meer het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Neder-Rijn (thans: Rijntakken).
Voorts betoogt EWL dat de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in de betrokken Natura 2000-gebieden en dat niet op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van de desbetreffende gebieden door de aangevraagde bedrijfssituatie zullen worden aangetast.
2.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel indien de regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
2.2. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name tot doel om het algemene belang van natuur en landschap ter plaatse van Natura 2000-gebieden te beschermen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1/M3 volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Het belang dat EWL krachtens haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden behartigt, is het behouden van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van natuurlijke personen die in de gemeente Leerdam wonen. Dit belang stemt niet overeen met het algemene belang van bescherming van natuur en landschap ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, te weten "Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem", ten behoeve waarvan voor de nieuwvestiging van een melkrundvee- en pluimveehouderij aan de [locatie] te Leerdam een vergunning op grond van de Nbw 1998 is verleend, bevindt zich op ten minste 4,5 kilometer afstand van het grondgebied van de gemeente Leerdam. Gelet op deze afstand maakt het eerder vermelde Natura 2000-gebied geen deel uit van de directe leefomgeving van de bewoners van de gemeente Leerdam. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat derhalve geen duidelijke verwevenheid van de individuele belangen van de bewoners voor wie EWL blijkens haar doelstelling opkomt bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, zodat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van EWL. Het voorgaande leidt ertoe dat de naar voren gebrachte beroepsgronden buiten beschouwing worden gelaten, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die redenen wordt vernietigd.
3. EWL betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2013 in zaak nr. 201209346/3/R2 dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb uitsluitend is gepubliceerd op de website van de provincie Gelderland, nu ten tijde van deze kennisgeving geen wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb gold.
3.1. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Awb geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
3.2. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2014 in zaak nr. 201307597/1/R6 en van 21 januari 2015 in zaak nr. 201310555/1/A1 dat de gestelde schending van de procedurele norm als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb niet los kan worden gezien van de materiële normen waarop EWL zich beroept. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de door EWL ingeroepen materiële normen niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, ziet de Afdeling aanleiding inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond achterwege te laten.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
579-772.