Hof Amsterdam, 14-12-2018, nr. 23-002817-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:4610
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2018
- Zaaknummer
23-002817-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:4610, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:542
- Vindplaatsen
JBP 2019/8
Module Privacy & AVG 2019/3069
Uitspraak 14‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van een poging tot liquidatie. Bespreking van verweren ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering: toetsbaarheid van startinformatie, de verdenking en de daarop gevolgde inzet van bijzondere opsporingsmethoden. Verwerping op de grond dat de aangevochten opsporingsmethoden niet hebben plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek naar de tenlastegelegde poging tot moord maar in het kader van een ander opsporingsonderzoek naar voorbereiding van een moord waarin betrokkene als verdachte is aangemerkt. Inhoudelijke beoordeling van de verweren leidt eveneens tot verwerping. Bespreking van een verweer dat de zogeheten smartphone-jurisprudentie van toepassing is op een toestel van het merk BlackBerry voorzien van een applicatie van “Pretty Good Privacy” (PGP). Betoogd is dat het onderzoek aan het toestel in dat licht onrechtmatig is geweest en dat de, na ontsleuteling verkregen, informatie niet mag worden gebezigd voor het bewijs. Met een dergelijk toestel kunnen, anders dan met een smartphone, slechts tekstberichten worden verzonden en notities worden gemaakt. Hof verwerpt het verweer daarom en omdat niet is voldaan aan de maatstaven met betrekking tot de mate waarin het persoonlijk leven van de verdachte in beeld is gebracht. Overwegingen met betrekking tot (herhaalde) verzoeken tot het doen van nader onderzoek gericht op de door de verdediging gewenste controle op het opsporingsonderzoek. Het hof legt aan de afwijzing ten grondslag hetgeen eerder in de regiefase aan motivering ie gegeven voor de afwijzende beslissingen. Daarin heeft het hof beschouwingen gewijd aan het begrip “equality of arms”. Zie daarvoor de regiebeslissingen van 30 januari 2018: ECLI:NL:GHAMS:2018:240. Het hof vult deze overwegingen aan met overwegingen die zijn ontleend aan de gronden voor de verwerping van de verweren dat sprake zou zijn geweest van vormverzuimen. Waardering van bewijs onder meer ten aanzien van berichtenverkeer met gebruikmaking van Pretty Good Privacy (PGP). Beschouwing over medeplegen. Strafmaatoverwegingen uitmondend in oplegging van 20 jaren gevangenisstraf.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002817-17
datum uitspraak: 14 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13‑997076-15 (zaak A) en 13-997080-16 (zaak B) tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
[adres]
thans gedetineerd in [Huis van Bewaring] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 3, vierde gedachtestreepje (heling van een scooter zonder kenteken), is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13, 15, 16 en 30 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Dit arrest betreft de strafzaak van de verdachte [verdachte 1] . Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “Tandem”. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten. Ten aanzien van vijf verdachten, onder wie [verdachte 1] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte 1] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] .
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Diemen , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (al dan niet van korte afstand) met één of meer vuurwapen(s), 34, althans een aantal kogels, gericht op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, waardoor die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal in zijn lichaam is geraakt;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Amsterdam en/of Diemen , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II (te weten: (een) vuurwapen(s), geschikt om automatisch te vuren) of categorie III (te weten: (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer of pistool voor zover niet vallend onder categorie II sub 2e), en/of munitie van categorie III, te weten 34, althans een aantal patronen (kaliber 7.62x39), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Lijnden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een personenauto (merk: Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4] ) en/of
een personenauto (merk: Audi S4 met Duits kenteken [kenteken 7] ) en/of
een motorscooter (merk Piaggio met kenteken [kenteken 8] ) en/of
een scooter (zonder kenteken)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Lijnden en/of Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad:
een of meer wapen(s), althans een of meer onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II, onder 7e (te weten: (een) wapen(s)/voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing), en die van wezenlijke aard zijn, te weten:
acht containers, bevattende (totaal ongeveer) 2,2 kilogram, althans een hoeveelheid springstof op basis van TNT, en/of
vijf, althans een of meer elektrische slagpijpje(s), en/of
een constructie bestaande uit een PVC pijp die met een slagpijpje kan worden verbonden, welk slagpijpje (met een afstandsbediening) op afstand tot ontploffing kan worden gebracht;
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 4 november 2015 te Diemen , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaderes) (van) één geldbedrag van 8.000 euro (in 16 briefjes van 500 euro), althans een geldbedrag, de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat/die voorwerp(en) was en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
primair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfietskentekenplaat ( [kenteken 1] ), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededaderes) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of (een) valse sleutels);
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfietskentekenplaat [kenteken 1] heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van dat goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Diemen , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto merk Mazda (kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaderes) in de nabijheid van die Mazda met een of meerdere vuurwapen(s), een of meerdere kogels afgevuurd die in het bestuurdersportier van voornoemde Mazda is/zijn ingeslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
De bespreking van gestelde vormverzuimen
1. Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verweer gevoerd betreffende de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek. In dat kader heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, zakelijk weergegeven, dat sprake is geweest van diverse onherstelbare vormverzuimen die, al dan niet in combinatie, primair moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, subsidiair tot uitsluiting van het bewijs dat door de vormverzuimen is verkregen en meer subsidiair moeten worden verdisconteerd in de strafmaat. De door de verdediging gestelde normschendingen hebben betrekking op verschillende aspecten. Dit zijn de volgende.
1.1.
De start van het onderzoek en de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden
De raadsman heeft betoogd dat de verkeerscontrole die is verricht aan de Fiat 500 met kenteken
[kenteken 3] op 27 augustus 2015 onrechtmatig is geweest. Voorts heeft hij als zijn standpunt naar voren gebracht dat (mede hierdoor) wat betreft de start van het onderzoek op 28 augustus 2015 geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte. Daardoor bestond ook geen bevoegdheid om bijzondere opsporingsbevoegdheden toe te passen. Bovendien is de rechter-commissaris doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte onjuist - dat wil zeggen op basis van een enkel proces-verbaal van verdenking dat een dubbeltelling bevat en op grond van de resultaten van een niet correcte inzet van de IMSI-catcher - geïnformeerd teneinde machtigingen te verkrijgen voor de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die bevoegdheden zijn bovendien niet aangewend ter opsporing van strafbare feiten maar ter versterking van de informatiepositie van de politie.
1.2.
Het onthouden van informatie
Door de verdediging is betoogd dat relevante informatie buiten het dossier is gelaten. Daarbij gaat het om de achtergronden en resultaten van het opsporingsonderzoek door het openbaar ministerie aangeduid als “onderzoek Trivor” (dit onderzoek betreft de moord op [persoon 1] op 9 juni 2015) en van het opsporingsonderzoek dat is aangeduid als onderzoek “X“.
1.3.
Onderzoek BlackBerry’s
In dit verband is aangevoerd dat het onderzoek in de inbeslaggenomen telefoontoestellen van het merk BlackBerry ten onrechte heeft plaatsgevonden zonder machtiging daartoe van de rechter-commissaris. De verdediging heeft erop gewezen dat de telefoons waren voorzien van de applicatie Pretty Good Privacy (PGP) en dat het gebruik hiervan dient om de privacy te beschermen. De onderzoeksinspanningen van de politie, waarbij de inhoud van de telefoons is ontsleuteld, hebben een onaanvaardbaar grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte gemaakt. Het hof begrijpt de raadsman aldus dat ook het onderzoek naar de inhoud van de telefoon van de medeverdachte [verdachte 2] onrechtmatig is geweest. De raadsman heeft ter onderbouwing gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584).
1.4.
Eerder ingrijpen politie
De verdediging heeft ten slotte betoogd dat, gelet op de verdenking van de politie jegens de verdachte en zijn medeverdachten dat zij een moordaanslag op [persoon 2] voorbereidden, er veel eerder ingegrepen had moeten worden. Door dit niet te doen is er gehandeld in strijd met het beginsel van een integere strafrechtspleging, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
2. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren dienen te worden verworpen.
3. Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van voornoemde verweren.
3.1
Beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat de toepassing van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek naar het aan de verdachte ten laste gelegde feit, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk - niet voor herstel vatbaar - vormverzuim maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die voor de verdachte in zijn verdediging is ontstaan. Daarbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a Sv in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verder is van belang vast te stellen dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van de verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het belang van de verdachte dat het strafbare feit niet wordt ontdekt vormt rechtens geen beschermwaardig belang, zodat de overtreding van een vormvoorschrift die de verdachte in dat belang raakt in beginsel zonder gevolg zal kunnen blijven.
Ten aanzien van het rechtsgevolg dat bestaat in niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verdient het navolgende aantekening. Niet-ontvankelijk verklaring komt, als een aan schending van een vormvoorschrift in het voorbereidend onderzoek te verbinden rechtsgevolg, in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Voorts is een dergelijke sanctie mogelijk indien - ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden - sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het Openbaar Ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die in het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is vervat.
3.2
Beoordeling
Het hof zal thans overgaan tot een beoordeling van de afzonderlijke gronden/aspecten.
3.2.1
De start van het onderzoek en de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden
Zoals hiervoor overwogen, vindt artikel 359a Sv enkel toepassing op vormverzuimen begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek naar het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Dit betreft in casu de poging moord op [slachtoffer 1] . Uit het dossier volgt dat de verdenking ter zake dit feit eerst op 5 november 2018, nadat [slachtoffer 1] werd beschoten, is ontstaan.
De eerdere verdenking, leidende tot de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden jegens (aanvankelijk) [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] op 28 augustus 2015, hield in dat zij betrokken waren bij de voorbereiding van een mogelijk op handen zijnde liquidatie van [persoon 2] .
Het hof wijst in dit verband op het afschermproces-verbaal van 28 augustus 2015, inhoudende dat ‘naar voren komt dat [verdachte 1] en [verdachte 2] zich zeer waarschijnlijk bezig houden met het voorbereiden van een aanslag op het leven van [persoon 2]’. Uit (onder meer) het requisitoir van het openbaar ministerie in hoger beroep begrijpt het hof dat dit afschermproces-verbaal mede is gebaseerd op het volgende.
- Informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), neergelegd in een proces-verbaal van 18 december 2014, inhoudende dat in de maand december 2014 via een informant de informatie is binnengekomen dat het leven van Boeloeloe, waarmee blijkens dit TCI-proces-verbaal [persoon 2] wordt bedoeld, gevaar liep.
- De bevindingen tijdens de observatie van [persoon 2] op 27 augustus 2015 tussen 21:23 en 21:27 uur in het kader van onderzoek “X”. Deze houden in dat, op het moment dat [persoon 2] de Sishalounge aan de [straat 18] te [plaats 3] verliet en op zijn scooter wegreed, een Fiat 500, in eerste instantie zonder verlichting te voeren, bij hem aansloot en vervolgens dezelfde route achter hem is gaan rijden met gelijke snelheid, daarbij dezelfde rode verkeerslichten negerend als [persoon 2] deed. De Fiat, waarin zich twee personen bevonden, reed daarbij enkele malen op de trambaan om het verkeer dat voor de rode verkeerslichten stil stond te ontwijken.
- De bevindingen bij de controle van die Fiat omstreeks 22:00 uur die dag, welke controle op verzoek van het observatieteam in onderzoek ‘”X” heeft plaatsgevonden. Bij die controle werden [verdachte 1] en [verdachte 2] in de Fiat aangetroffen en werd in de Fiat met toestemming van [verdachte 1] , die de auto bestuurde, gekeken. Daarbij werden onder meer diverse paren zwarte handschoenen, ongebruikte regenpakken en een (naar later bleek) gestolen kentekenplaat [kenteken 1] aangetroffen. Deze kentekenplaat werd enige uren later, op 28 augustus 2015 omstreeks 00:45 uur, in beslag genomen bij de aanhouding (ter zake van heling) van de zich op dat moment in de Fiat bevindende [verdachte 1] en [verdachte 3] . Na de controle is de Fiat met daarin [verdachte 1] en [verdachte 2] langs de woning van [persoon 2] gereden.
Ten aanzien van de verkeerscontrole die is uitgevoerd aan de Fiat 500 op 27 augustus 2015 rond 22:00 uur overweegt het hof het volgende. Over de aanleiding hiervan is gerelateerd dat in het kader van een onderzoek “X”, waarvan nog steeds niet bekend is waar dit op betrekking had, de persoon [persoon 2] werd geobserveerd. In dat kader werden waarnemingen gedaan met betrekking tot de gedragingen van de inzittenden van de Fiat 500, van wie later bleek dat dit [verdachte 1] en [verdachte 2] waren. Ten aanzien van deze controle kan op grond hiervan niet meer worden vastgesteld dan dat deze plaatsvond in het kader van dat onderzoek “X”.
De feiten en omstandigheden, zoals blijkend uit de stukken van het dossier, laten voorts geen andere conclusie toe dan dat de opsporingsactiviteiten die volgden op die controle aanvankelijk uitsluitend waren gericht op de mogelijke voorbereiding van een moord op [persoon 2] . Dit is door de verdediging ook niet betwist. De onder 1.1 vermelde verweren zien juist op de gerechtvaardigdheid van de verdenking van de voorbereiding van een aanslag op het leven van [persoon 2] en op de in dat kader in de periode van 28 augustus 2015 tot 5 november 2015 toegepaste bijzondere opsporingsbevoegdheden.
Het hof concludeert dan ook dat de onder 1.1 gestelde onregelmatigheden, indien en voor zover daarvan sprake zou zijn geweest, niet kunnen worden aangemerkt als vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, reeds omdat deze betrekking hebben op een ander voorbereidend onderzoek dan het voorbereidend onderzoek naar de ten laste gelegde feiten.
Het proces-verbaal van verdenking van 28 augustus 2015 maakt er evenwel melding van dat “[verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] mogelijk betrokken zijn bij mogelijk voorbereidende handelingen voor het plegen van een liquidatie”. Indien en voor zover uit dit proces-verbaal van verdenking moet worden afgeleid dat de verdenking meer algemeen, op de liquidatie van in ieder geval een persoon, was gericht, overweegt het hof dat de op 28 augustus 2015 beschikbare informatie een redelijk vermoeden van schuld opleverde dat de verdachte een strafbare betrokkenheid had bij de voorbereiding van een liquidatie. Het is juist dat in zekere zin sprake is van een dubbeltelling in het proces-verbaal van verdenking, in die zin dat de controle op 27 augustus 2015 als zelfstandige bron van verdenking naast het afschermproces-verbaal is vermeld, terwijl - zoals hiervoor overwogen - het afschermproces-verbaal juist mede is gebaseerd op die controle. Dat kan aan de raadsman worden toegegeven. Maar dat maakt voorgaande gevolgtrekking niet anders. Er bestaat ook geen grond voor het oordeel dat de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot het afgeven van de machtigingen voor de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden had kunnen komen. Daarom is geen sprake van een vormverzuim.
Wat betreft de inzet van de IMSI-catcher op 20 oktober 2015 overweegt het hof dat het openbaar ministerie in hoger beroep in repliek heeft bevestigd dat de officier van justitie in het kader van onderzoek “Trivor” op de voet van artikel 126nb Sv de toepassing van deze opsporingsmethode heeft bevolen en dat ex artikel 126dd Sv toestemming is verleend om in onderzoek “Tandem” gebruik te maken van daardoor verkregen gegevens. De enkele omstandigheid dat de IMSI-catcher is ingezet gedurende de observatie die op 20 oktober 2015 in onderzoek “Tandem” plaatsvond, leidt niet reeds tot de conclusie dat sprake is van een ‘harde aanwijzing dat de rechter-commissaris opzettelijk is voorgelogen om machtigingen (naar het hof begrijpt: voor de toepassing van diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden) te verkrijgen’.
Het hof begrijpt de verdediging aldus dat deze voorts heeft beoogd te betogen dat de opsporing onaanvaardbaar lang is voortgezet in de periode van 27 augustus tot en met 5 november 2015 en dat dit zelfstandig, doch in elk geval in samenhang met de andere gestelde vormverzuimen, een grond oplevert om in die lange duur van de opsporingsactiviteiten een vormverzuim te onderkennen. Het hof is van oordeel dat geen gronden bestaan om te oordelen dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden in casu, noch qua type opsporingsmiddel (waaronder het afluisteren van telecommunicatie, het inzetten van een OVC-traject en stelselmatige observatie) noch qua duur (ruim twee maanden), niet in overeenstemming is met de ernst van de verdenking (een voorgenomen levensdelict).
De raadsman heeft er nog op gewezen dat de voorbereiding van de toepassing van OVC-middelen geruime tijd in beslag heeft genomen. Het hof overweegt dienaangaande dat door de advocaat-generaal genoegzaam is toegelicht dat het OVC-traject de nodige tijd in beslag neemt en is van oordeel dat dit, gelet op de heimelijkheid daarvan en de risico’s verbonden met plaatsing, geen verbazing mag wekken.
Van enig vormverzuim in de zin van art. 359a Sv is wat betreft de hier aangevoerde gronden mitsdien geen sprake.
3.2.2
Het onthouden van informatie
De verdediging heeft inzage gehad in het opsporingsdossier “Trivor”. Bij pleidooi zijn onderzoeksbevindingen genoemd die betrekking hebben op observaties in een eerdere fase bij de loods in [plaats 6] die kennelijk zijn gerelateerd in dat dossier en volgens de verdediging aan het dossier “Tandem” hadden moeten worden toegevoegd. Voor zover naar de mening van de verdediging sprake zou zijn geweest van voor de onderhavige strafzaak relevante bescheiden, had zij om voeging daarvan in het dossier kunnen verzoeken. Dat heeft zij nooit gedaan. Van het achterhouden van informatie is gelet op de geboden en ook benutte gelegenheid tot inzage in elk geval geen sprake geweest.
Wat betreft het niet toegevoegde verhoor van de getuige [getuige 1] , waaruit zou blijken dat hij loods 4 verhuurde aan [verdachte 3] , merkt het hof op dat dit ook blijkt uit het zich wel bij de stukken bevindende verhoor van deze getuige. Dat meer getuigen zijn gehoord in verband met het loodsencomplex zegt niets over de relevantie van deze getuigen. Dat uit overige stukken zou blijken dat sprake is van meer (niet door de verdachten gebruikte) auto’s om naar loods 4 te gaan en dat in een observatieverslag van 6 oktober 2015 wordt gesproken over zeven onbekend gebleven personen, kan, op basis van de summier door de verdediging verstrekte informatie en bij gebreke van enige (nadere) duiding evenmin leiden tot het oordeel dat relevante informatie is achtergehouden.
Dat onderzoek “X”, behoudens het in het dossier gevoegde proces-verbaal van observatie van 27 augustus 2015, relevant zou zijn voor enige door het hof te nemen beslissing, is niet aannemelijk gemaakt. De verdediging beroept zich in dat verband slechts op algemeenheden en speculaties.
Van enig vormverzuim is tot zover niet gebleken.
3.2.3
Onderzoek BlackBerry ’s
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging zo dat dit ziet op de BlackBerry die onder [verdachte 1] in beslag is genomen tijdens zijn aanhouding op 5 november 2015 en waarvan de IMEI-sticker was verwijderd. Het betreft de BlackBerry met IMEI-nummer: [IMEI-nummer 1] waaraan, zoals hierna in dit arrest is overwogen, is gekoppeld het emailadres: [e-mailadres 1] .
Daarnaast ziet dit verweer op de BlackBerry 9720 waarvan eveneens de IMEI-sticker was verwijderd en die in de woning van [verdachte 2] ’s toenmalige partner, [betrokkene 1] , aan de [straat 16] [huisnummer 1] in [plaats 2] , is aangetroffen. Het betreft de BlackBerry met IMEI-nummer: [IMEI-nummer 2] en waaraan, zoals hierna in dit arrest is overwogen, is gekoppeld het emailadres: [e-mailadres 2]
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in voornoemd arrest van 4 april 2017 heeft herhaald dat voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Dit geldt ook voor gegevens opgeslagen in inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, waaronder BlackBerry ’s. De wettelijke basis voor dat onderzoek door opsporingsambtenaren is gelegen in het samenstel van de bepalingen waarop de bevoegdheid tot inbeslagneming is gebaseerd, te weten artikel 94 juncto de artikelen 95 en 96 Sv. Een voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie is niet vereist. Indien echter moet worden geconcludeerd dat het onderzoek zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de BlackBerry, kan het onderzoek onrechtmatig zijn.
Het hof stelt voorop dat het in de onderhavige zaak gaat om telefoons voorzien van de applicatie “pretty good privacy” (hierna: PGP). Anders dan de raadsman in zijn pleidooi onder punt 139 en volgende lijkt te veronderstellen zijn op een dergelijke telefoon juist verschillende functies onklaar gemaakt waardoor het toestel alleen nog geschikt is om berichten te verzenden en te ontvangen en om notities te maken en op te slaan. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk met de telefoon te bellen en ook de camera- en microfoon-functie zijn doorgaans verwijderd of onklaar gemaakt. Dit leidt er reeds toe dat tal van aspecten van het privéleven van de verdachte op het toestel niet in beeld kunnen worden gebracht doordat het toestel daartoe niet is uitgerust.
Het onderzoek aan de twee inbeslaggenomen BlackBerry-toestellen heeft tot het volgende resultaat geleid.
BlackBerry met IMEI-nummer: [IMEI-nummer 1] en emailadres [e-mailadres 1] ( [verdachte 1] )
Een van de geïnstalleerde applicaties op deze BlackBerry betreft een applicatie met de naam “MemoPad”. In deze applicatie zijn verschillende notities aangetroffen voorzien van uiteenlopende titels zoals “ advo” waarin de naam en het adres van een advocaat is genoemd of “Boek” waarin de namen en adressen van familieleden zijn vermeld. Ook komt de notitienaam “Osso” voor waarin het verblijfadres van de verdachte is vermeld en twee notities met de naam “Kas1” en “Kas2” met daarin getallen voorzien van een korte aanduiding of beschrijving. Verschillende notities hebben namen van personen waarin een telefoonnummer of adres is vermeld en ook worden in enkele notities kentekens genoemd. In de telefoon bevindt zich verder een contactpersonenlijst met daarin 28 namen met vermelding van een
e-mailadres, waaronder het e-mailadres [e-mailadres 3] met daaraan gekoppeld de naam [bijnaam 5] . Daarnaast zijn in de telefoon berichten aangetroffen die op 5 november 2015 zijn verzonden naar en ontvangen van personen die gebruik maken van de emailadressen en naam:
[e-mailadres 4] – [bijnaam 1] (zoals hierna zal worden vastgesteld is dit [verdachte 5] );
[e-mailadres 2] – [bijnaam 2] (zoals hierna zal worden vastgesteld is dit [verdachte 2] );
[e-mailadres 5] – [bijnaam 3] (zoals hierna zal worden vastgesteld is dit [verdachte 4] );
[e-mailadres 6] - [bijnaam 4] (NN).
Het gaat om personen die blijkens de inhoud van de berichten in relatie staan tot de verdenking tegen de verdachte. De berichten zijn zakelijk van aard.
BlackBerry met IMEI-nummer: [IMEI-nummer 2] en emailadres [e-mailadres 2] ( [verdachte 2] )
De BlackBerry waaraan het emailadres [e-mailadres 2] is gekoppeld kon niet inhoudelijk worden onderzocht. Enkel is op grond van onderzoek het IMEI-nummer en het aan de telefoon gekoppelde
e-mailadres achterhaald.
Het hof is van oordeel dat de aangetroffen data in voornoemde telefoon toegeschreven aan [verdachte 1] enige informatie geven over – met name – de contacten van [verdachte 1] zelf en diens zakelijke activiteiten. De kennisneming van deze contacten, notities en door [verdachte 1] gestuurde en ontvangen berichten heeft slechts een zeer beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [verdachte 1] opgeleverd. De data bevatten niet zodanige informatie dat een min of meer volledig beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte, ook niet indien deze data en de inhoud van de berichten in onderlinge samenhang worden beschouwd. De verdachte is gevraagd naar de inhoud van verschillende PGP-berichten in zijn telefoon maar hij heeft ten aanzien van tal van berichten niet willen verklaren wat de betekenis ervan is. Daarmee heeft de verdachte geen aanleiding gegeven om anders te concluderen dan hiervoor is gedaan.
Dat het onderzoek aan de telefoon van [verdachte 2] tot een privacyschending voor de verdachte heeft geleid valt in het geheel niet in te zien.
Het onderzoek aan de BlackBerry-toestellen levert mitsdien geen vormverzuim op.
3.2.4
Eerder ingrijpen politie
Het hof verwerpt eveneens het verweer dat de politie eerder had dienen in te grijpen, nu de verdediging een beroep heeft gedaan op een belang waarin de verdachte niet wordt beschermd.
3.3
Nadeel
Het hof overweegt ten overvloede dat, ook indien in weerwil van het voorgaande wel zou moeten worden geconcludeerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv, deze niet tot één van de door de verdediging beoogde rechtsgevolgen kunnen leiden, nu de derde factor, het door de vormverzuimen veroorzaakte nadeel, door de verdediging op geen enkele wijze nader is geconcretiseerd. Bij de beoordeling van het veroorzaakte nadeel is immers onder meer van belang of en in hoeverre een verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Door de verdediging is in dit verband volstaan met algemeenheden. Zo wordt slechts gesteld dat de verdediging ‘rechterlijke bescherming’ en de waarborging van ‘verdedigingsrechten inhoudende de controle van het functioneren van de Staat’ zijn ontzegd, dat sprake is van een ‘zeer grote inbreuk op de privacy’, dat ‘ook artikel 6 EVRM is geschonden’ en dat ‘aan het Zwolsmancriterium is voldaan’. Daarmee is volstrekt niet voldaan aan de motiveringsplicht ter zake.
3.4
Conclusie hof: geen rechtsgevolgen
Gelet op al het hiervoor overwogene wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen en dient het door de verdediging gedane verzoek om te beslissen dat sprake is van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te worden afgewezen. Dat geldt eveneens voor de verzochte bewijsuitsluiting en strafvermindering in dit kader.
3.5
Beoordeling van de verzoeken
In dit verband overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoeken.
De verdediging heeft ter terechtzitting d.d. 16 november 2018 verzocht om het horen van de opsporingsambtenaren G-141, [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , T-027, [verbalisant 3] , Z-036, [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , T-545, T-345 en T-236. Ook is gevraagd om inzage in dossier “X” en inzage in de gegevens die zijn verkregen van de server van Ennetcom.
Het hof stelt vast dat de verdediging niet meer heeft gepresenteerd dan een herhaling van de reeds op de regiezitting van 24 januari 2018 door de verdediging gedane verzoeken, voorzien van dezelfde onderbouwing. Het hof heeft deze verzoeken op 30 januari 2018 afgewezen en verwijst naar de ter terechtzitting van 30 januari 2018 daarvoor gegeven motivering en herhaalt deze.
De verzoeken dienen thans alle, gelet op het stadium van het geding, te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof is van oordeel dat het horen van voornoemde getuigen en de gevraagde inzage niet noodzakelijk zijn en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de formele verweren in aanvulling op de eerder gegeven motivering op de regiezitting van 30 januari 2018. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Deelvrijspraak zaak A onder 3
Naar het oordeel van het hof kan geen bewezenverklaring volgen voor de ten laste gelegde heling van de Volkswagen Golf. De raadsman heeft zich weliswaar ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar de verdachte heeft over de herkomst van de auto en zijn wetenschap daaromtrent zelf geen verklaring afgelegd. De verdachte is meermalen gezien in de Volkswagen Golf en deze auto heeft ook in de loods in [plaats 6] gestaan waar de verdachte meermalen is gezien tijdens observaties, maar het hof acht dit onvoldoende om te oordelen dat de verdachte op enigerlei wijze een bezitsrelatie tot de auto heeft gehad. Hij zal daarom worden vrijgesproken van het in zaak A onder 3, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de gestolen motorscooter van het merk Piaggio voorhanden heeft gehad. De verdachte is weliswaar meermalen tijdens observaties gezien in de loods in [plaats 6] , waar de Piaggio is aangetroffen, maar het hof acht dit onvoldoende om te oordelen dat de verdachte op enigerlei wijze een bezitsrelatie tot de motorscooter heeft gehad. Hij zal daarom ook worden vrijgesproken van het in zaak A onder 3, derde gedachtestreepje, tenlastegelegde.
Vrijspraak zaak B onder 2 primair
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte in zaak B onder 2 primair is ten laste gelegd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het ontvreemden van de bromfietskentekenplaat, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Zaak A: vaststelling feiten en omstandigheden
Ten aanzien van zaak A gaat het hof op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
1. Op 5 november 2015 omstreeks 12:37 uur komt bij de meldkamer van de politie Amsterdam de melding binnen dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden op [straat 1] in [plaats 2] .
2. Ter hoogte van een appartementencomplex aldaar stopt een zilverkleurige Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken 4] (hierna: de Volkswagen Golf) waarna twee personen uitstappen. Deze personen hebben zwarte (regen)jassen aan met een horizontale lichtkleurige streep over de borst. Eén van hen draagt een zwarte pet en heeft voor zijn gezicht een zwarte zakdoek geknoopt. De ander draagt een bivakmuts. Een derde persoon, de bestuurder, blijft in de Volkswagen Golf zitten. De twee personen die zijn uitgestapt, lopen de parkeerplaats op en beginnen allebei met grote vuurwapens te schieten in de richting van een man in een Opel. In reactie daarop rijdt de Opel rechtdoor, over het trottoir en door de bosjes, in de richting van de sloot achter het appartementencomplex. Een of beide schutters achtervolgen de auto en blijven schieten, ook op het moment dat de auto al deels in het water is geschoven. De schutters rennen kort daarna terug naar de gereedstaande Volkswagen Golf, stappen in waarna de Volkswagen Golf met grote snelheid wegrijdt.
3. De Opel is in de sloot achter de flat aangetroffen. In de Opel zitten meerdere gaten, lijkend op inslagen van patronen. Aan de achterzijde van de Opel wordt een man aangetroffen. Deze man, [slachtoffer 1] , wordt naar het ziekenhuis gebracht en daar blijkt dat hij door meerdere kogels is getroffen. [slachtoffer 1] heeft meerdere schotverwondingen en dient te worden geopereerd.
4. Op de rijbaan en op het trottoir naast de flat zijn in totaal 34 hulzen aangetroffen. Verder zijn in het dijklichaam bij de sloot twee kogels aangetroffen. De hulzen laten systeemsporen zien die sterke gelijkenis vertonen met die van aanvalsgeweren van het merk Ceska Zbrojovka (CZ), model Vz58 en hebben het kaliber 7,62x39mm. Uit het forensisch onderzoek volgt dat, gelet op de bevindingen ten aanzien van de aangetroffen hulzen, met twee volautomatische (categorie II van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM)) dan wel semiautomatische vuurwapens (categorie III van de WWM) is geschoten en dat ook tijdens de vlucht van de Opel is geschoten.
5. Omstreeks 14:35 uur wordt de bij de aanslag gebruikte Volkswagen Golf aangetroffen in een parkeergarage aan het [straat 12] te [plaats 5] en onder observatie genomen. Omstreeks 19:00 uur wordt gezien dat een negroïde man, geheel in het zwart gekleed, de Volkswagen Golf nadert tot een afstand van ongeveer tien meter. Nadat hij de daar aanwezige verbalisanten ziet, loopt hij in versnelde pas terug naar de uitgang van de parkeergarage. De man wordt om 19:10 uur aangehouden en blijkt de verdachte [verdachte 5] te zijn. Later op de dag, om 20:47 uur, worden de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 3] aangehouden. [verdachte 1] zit op dat moment in de Fiat 500 – onder welk voertuig zich een door de politie aangebracht peilbaken bevond. De verdachte [verdachte 2] wordt om 23:20 uur in de woning aan de [straat 16] [huisnummer 1] in [plaats 2] aangehouden. Op 19 januari 2016 wordt de verdachte [verdachte 4] aangehouden.
Pretty Good Privacy (PGP) telefoons
6. Bij de aanhouding van [verdachte 1] en [verdachte 5] zijn mobiele telefoons van het merk BlackBerry bij hen aangetroffen. Daarnaast is bij [verdachte 5] een iPhone in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 3] werd een mobiele telefoon van het merk en type BlackBerry 9720 aangetroffen. De aangetroffen BlackBerry ’s blijken een PGP-applicatie te hebben. Het NFI heeft de onder [verdachte 1] , [verdachte 5] en [verdachte 3] in beslag genomen PGP-telefoons geopend, waarna de inhoud hiervan door het opsporingsteam is onderzocht.
7. De BlackBerry aangetroffen onder [verdachte 1] is gekoppeld aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] (hierna [IMEI-nummer 1] ). De gebruiker van deze BlackBerry maakte gebruik van het e-mailadres [e-mailadres 1]. In de contactenlijst in de telefoon staan e-mailadressen vermeld met daaraan gekoppeld een naam. Het e-mailadres [e-mailadres 4] staat onder de naam [bijnaam 1] , het e-mailadres [e-mailadres 3] onder de naam [bijnaam 5] , het e-mailadres [e-mailadres 2] onder de naam [bijnaam 2] en het e-mailadres [e-mailadres 5] onder de naam [bijnaam 3] .
In de BlackBerry van [verdachte 1] zijn berichten aangetroffen die op 5 november 2015 zijn verzonden respectievelijk ontvangen. Dat [verdachte 1] de gebruiker is geweest van de bij hem inbeslaggenomen PGP-telefoon leidt het hof, naast de contacten en inhoud van de berichten van 5 november 2015 in de telefoon ook af uit de inhoud van met [verdachte 1] op 1 tot en met 5 november 2015 gedeelde berichten in de telefoons van [verdachte 3] en [verdachte 5] , zoals die hierna zullen worden weergegeven. Voorts is van belang het resultaat van onderzoek naar de historische telecomgegevens van de PGP-telefoon, waaruit blijkt dat deze vaak zendmasten heeft aangestraald in de directe omgeving van het verblijfadres van [verdachte 1] .
Bovendien heeft [verdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze PGP-telefoon van hem was en dat hij deze telefoon op 5 november 2015 bij zich had, net als dagelijks in de één à twee weken daaraan voorafgaand.
Uit de naam waaronder het e-mailadres [e-mailadres 1] voorkomt in de PGP-telefoons van andere verdachten, kan worden afgeleid dat [verdachte 1] de bijnamen [bijnaam 4] en [bijnaam 4] heeft.
8. Zoals hiervoor vermeld, had [verdachte 5] bij zijn aanhouding op 5 november 2015 twee telefoontoestellen bij zich. Het ging om een iPhone met IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] (hierna [IMEI-nummer 3] ) en een BlackBerry met IMEI-nummer [IMEI-nummer 4] (hierna [IMEI-nummer 4] ). De BlackBerry was voorzien van de PGP-applicatie met als emailadres: [e-mailadres 4] .
Van beide toestellen zijn de locatiegegevens opgevraagd en onderzocht. Daaruit is onder meer gebleken dat de iPhone en de BlackBerry zich op diverse tijdstippen op dezelfde plaats hebben bevonden. Het hof verwijst naar de overeenkomende locaties van de iPhone en de BlackBerry op:
- 25 oktober 2015 rond 21:20 uur [straat 19] in [plaats 4]
- 26 oktober 2015 rond 13:55 uur [straat 20] in [plaats 8]
- 30 oktober 2015 tussen 18:05 en 18:30 uur (omgeving [straat 21] en [straat 22] in [plaats 4] )
- 2 november tussen 10:35 en 12:00 uur (omgeving [straat 23] en [straat 24] in [plaats 4] ) .
Voorts is gebleken dat beide toestellen zich in de periode van 1 juni 2015 tot 5 november 2015 met regelmaat bevonden in de directe omgeving van de verblijfplaats van [verdachte 5] in [plaats 7] .
In de contactenlijst komen voor de e-mailadressen [e-mailadres 1] onder de naam [bijnaam 4] , [e-mailadres 2] onder de naam [bijnaam 2] en [e-mailadres 5] onder de naam [bijnaam 8] . Dat [verdachte 5] de bijnaam [bijnaam 1] heeft, kan worden afgeleid uit de naam waaronder het e-mailadres [e-mailadres 4] voorkomt in de PGP-telefoon van [verdachte 1] .
Ook blijkt dit uit het feit dat de contactpersoon “ [bijnaam 6] ” de gebruiker van het toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 4] “ [bijnaam 1] ” noemt in berichten. Bijvoorbeeld in het later in dit arrest weergegeven bericht van 2 november 2015, met de tekst “wat is gaande [bijnaam 1] ”. En na de aanhouding van [verdachte 5] volgen het later in dit arrest weer te geven PGP-bericht en OVC-gesprek waarin er melding van wordt gemaakt dat [bijnaam 1] is “geveegd”.
9. Met het e-mailadres [e-mailadres 3] is gebruik gemaakt van de PGP-telefoon die in de woning van [verdachte 3] is aangetroffen. De telefoon is gekoppeld aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] (hierna [IMEI-nummer 5] ). In de contactenlijst van die telefoon komen voor de e-mailadressen [e-mailadres 1] onder de naam [bijnaam 4] , [e-mailadres 5] onder de naam [bijnaam 7] en [e-mailadres 2] onder de naam Lange. Uit de inhoud van de berichten zoals die hieronder nog zullen worden weergegeven, en de contacten in de telefoon, leidt het hof af dat [verdachte 3] de gebruiker van deze telefoon is geweest.
Het aan deze telefoon gekoppelde e-mailadres is opgeslagen onder de naam “ [bijnaam 5] ” in de contactenlijst van de telefoon van [verdachte 1] . Van belang in dit verband is dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] [verdachte 3] kennen onder de naam “ [bijnaam 5] ”.
10. Verder is door middel van de inzet van een IMSI-catcher een telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 6] (hierna [IMEI-nummer 6] ) geïdentificeerd. Het betreft een BlackBerry 9720, met daarin een simkaart met een IMSI-nummer eindigend op [IMSI-nummer] . Tijdens de doorzoeking van de [straat 16] [huisnummer 1] in [plaats 2] , de verblijfplaats van [verdachte 2] , is een BlackBerry 9720 aangetroffen. De sticker met het IMEI-nummer was verwijderd, maar het IMSI-nummer op de simkaart komt overeen met het IMSI-nummer zoals dat eerder middels de IMSI-catcher is achterhaald. Uit historische telecomgegevens blijkt dat dit IMSI-nummer exclusief is gebruikt met IMEI-nummer [IMEI-nummer 6] en dat met grote regelmaat de telefoonmast op de [straat 16] in [plaats 2] is aangestraald. Tot slot blijkt uit de historische telecomgegevens dat de telefoon op 20 oktober 2015, 30 oktober 2015 en 3 november 2015 specifieke telefoonmasten heeft aangestraald en dat tijdens observaties is gezien dat [verdachte 2] zich in de omgeving van deze telefoonmasten bevond. De gebruiker van de telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 6] maakte gebruik van het e-mailadres [e-mailadres 2]. In de telefoons van [verdachte 1] en [verdachte 5] is dit e-mailadres opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 2] ’.
Voornoemde vaststellingen laten geen andere conclusie toe dan dat [verdachte 2] de gebruiker is geweest van voornoemde BlackBerry 9720 en van het e-mailadres [e-mailadres 2] en dat een bijnaam van hem ‘G’ is.
11. Onder [verdachte 4] is geen telefoon in beslag genomen. Wel is door middel van een IMSI-catcher het IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] (hierna [IMEI-nummer 7] ) achterhaald. Uit historische telecomgegevens blijkt dat voornoemd IMEI-nummer op 20 oktober 2015 tussen 19:19 uur en 21:31 uur een drietal telefoonmasten heeft aangestraald en dat tijdens observaties is gezien dat [verdachte 4] zich in de directe omgeving van deze telefoonmasten bevond. Eén van deze telefoonmasten bevindt zich aan [straat 2] in [plaats 1] , alwaar de (toenmalige) vriendin van [verdachte 4] woonachtig was en waar [verdachte 4] regelmatig verbleef. De gebruiker van IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] maakte gebruik van het e-mailadres [e-mailadres 5] . In de telefoons van [verdachte 1] en [verdachte 5] is dit e-mailadres opgeslagen onder respectievelijk de naam ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 8] ’. [verdachte 4] is de neef van [verdachte 2] .
Met het toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] zijn tot en met 5 november 2015 geen gesprekken gevoerd.
[verdachte 4] is aangehouden op 29 juli 2015 in het kader van het opsporingsonderzoek Gatesi dat was gericht op diefstallen van motorfietsen. [verdachte 4] had toen een telefoon van het merk BlackBerry bij zich. Dit toestel was niet voorzien van de PGP-applicatie. Het had een IMEI-nummer eindigend op [IMEI-nummer 8] en was voorzien van een simkaart met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] . De printgegevens van deze telefoon zijn opgevraagd. Deze lopen parallel met de printgegevens van de telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] over de periode 13 juni – 29 juli 2015.
Op 8 november 2015, toen [verdachte 4] nog op vrije voeten was, is de telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] gebruikt om gesprekken te voeren. In een telefoongesprek op die datum, waarbij de stem van [verdachte 4] als deelnemer door de verbalisant wordt herkend, noemde de gebruiker zich de “neef van [bijnaam 2] ” (in het Engels uitgesproken). Op dat moment werd gebruik gemaakt van het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 3] en het toestel peilde toen uit in [plaats 1] in de buurt van [straat 2] waar [verdachte 4] ’s vriendin woonde. Enkele uren daarvoor werd met dit toestel gebeld met gebruikmaking van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De simkaarthouder behorend bij de simkaart met dit telefoonnummer is bij een doorzoeking op 24 november 2015 aangetroffen in de woning van de vriendin van [verdachte 4] aan [straat 2] 41 in [plaats 1] . Op 9 november 2015 is met het toestel gebeld met telefoonnummers van de nicht van [verdachte 4] en van zijn vriendin [betrokkene 3] .
Op grond van voorgaande vaststellingen concludeert het hof dat [verdachte 4] de gebruiker is geweest van het toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 7] en van het e-mailadres [e-mailadres 5] en dat bijnamen van hem ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 8] ’ zijn.
12. In [verdachte 1] telefoon staat het e-mailadres [e-mailadres 6]opgeslagen onder de naam [bijnaam 4] . Dit e-mailadres komt ook voor in de contacten in de telefoon van [verdachte 5] . Daar is de naam [bijnaam 6] aan dit e-mailadres gekoppeld.
Aantreffen peilbaken Opel en Samsung
13. Onder de Opel van [slachtoffer 1] is een peilbaken aangetroffen. Het peilbaken is voorzien van IMEI-nummer [IMEI-nummer 9] (hierna [IMEI-nummer 9] ). Het peilbaken is op 21 oktober 2015 geactiveerd op de [straat 25] in [plaats 5] en tot 5 november 2015 12:36 uur, kort na de schietpartij, actief geweest. Van het peilbaken is vastgesteld dat in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 5 november 2015 locaties zijn geregistreerd die aansluiten bij de plaatsen waar het voertuig van [slachtoffer 1] zich volgens wegverkeersgegevens van Vialis en ARS bevond en bij locaties waarvan bekend was dat [slachtoffer 1] daar verbleef. Het peilbaken onder de Opel van [slachtoffer 1] is actief geweest van 24 oktober 2015 om 3:59 uur tot en met de poging tot liquidatie, met uitzondering van de periode 26 oktober 2015 van 16:11 uur tot 29 oktober 2015 om 1:47 uur.
14. Op 6 november 2015 is uit een sloot aan de [straat 29] in [plaats 5] een mobiele telefoon van het merk Samsung type SM-G355HN Galaxy Core 2 opgedoken. Deze telefoon is van hetzelfde type als waarmee is ingelogd op het peilbaken onder de auto van [slachtoffer 1] . Deze Samsung met IMEI-nummer [IMEI-nummer 10] is op 3 oktober 2015 twaalf minuten na activering van het baken voor het eerst in gebruik genomen en heeft daarbij dezelfde telefoonmast als het peilbaken aangestraald. Ook op 21, 24, 28 en 31 oktober 2015 straalde de Samsung telefoonmasten aan nabij locaties waar het peilbaken steeds binnen korte tijd werd geactiveerd of een mast aanstraalde.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de opgedoken Samsung de telefoon is waarmee is ingelogd op het peilbaken dat onder de Opel van [slachtoffer 1] is aangetroffen.
Onderzoeksbevindingen voorafgaand aan 5 november 2015
15. Op 28 augustus 2015 is de Fiat 500, in gebruik bij [verdachte 1] , door de politie voorzien van plaatsbepalingsapparatuur. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte 1] bevestigd dat deze Fiat 500 bij hem in gebruik was. De Fiat 500 wordt meermalen geparkeerd in de omgeving van de verblijfplaatsen van [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] en bij of op een loodsenterrein aan de [straat 17] in [plaats 6] . [getuige 1] , eigenaar van loodsen in [plaats 6] , heeft verklaard dat hij loods 4 aan [verdachte 3] heeft verhuurd en dat [verdachte 3] altijd in het gezelschap was van een man die hij heeft herkend op de hem getoonde foto, het hof begrijpt de foto van [verdachte 1] .
16. Op 20 oktober 2015 om 14:27 uur staat de Fiat 500 op de [straat 17] in [plaats 6] geparkeerd. Een Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken 5] (hierna: de Volkswagen Polo), parkeert naast de Fiat 500 en [verdachte 1] en [verdachte 3] stappen uit de Volkswagen Polo. Vervolgens nemen [verdachte 1] en [verdachte 3] weer in de Volkswagen Polo plaats. In de Volkswagen Polo zitten naast [verdachte 1] en [verdachte 3] , ook [verdachte 4] (als bestuurder) en [verdachte 2] (als bijrijder). [verdachte 4] is feitelijk de eigenaar van de Volkswagen Polo. Hij gebruikte deze auto altijd.
17. Op 20 oktober 2015 om 19:23 uur vertrekt de Fiat 500 vanaf de [straat 17] in [plaats 6] via [plaats 3] naar [plaats 2] . Omstreeks 19:47 uur rijdt de Fiat met geringe snelheid over [straat 1] in [plaats 2] , alwaar de moeder van [slachtoffer 1] woonachtig is. Vervolgens rijdt de Fiat naar de [straat 16] in [plaats 2] (verblijfplaats [verdachte 2] ) en tot slot naar de [straat 35] in [plaats 2] (nabij de verblijfplaats van [verdachte 1] ).
18. In de periode van 21 oktober tot en met 4 november 2015 parkeert de Fiat 500 veelvuldig op of nabij het loodsenterrein in [plaats 6] en is de Fiat veelvuldig aanwezig in de directe omgeving van de verblijfplaatsen van [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . Ook is gezien dat er contact is geweest tussen de inzittenden van de Fiat 500 en de Volkswagen Polo.
19. Uit analyse van de peilbakengegevens van het voertuig van [slachtoffer 1] , de historische telecomgegevens van de telefoons van [verdachte 5] en [verdachte 4] en de (op 6 november 2015 aangetroffen) Samsung telefoon waarmee het peilbaken onder het voertuig van [slachtoffer 1] is gevolgd en historische wegverkeergegevens, blijkt dat [verdachte 5] en [verdachte 4] in de periode van 24 oktober 2015 tot en met 30 oktober 2015 zich veelvuldig in de directe omgeving hebben opgehouden van plaatsen waar het voertuig van [slachtoffer 1] zich bevond:
- in de avond van 25 oktober 2015 staat het baken stil op de [straat 7] , nabij de verblijfplaats van [slachtoffer 1] in [plaats 4] . De telefoon van [verdachte 4] en beide telefoontoestellen van [verdachte 5] stralen zendmasten aan in de directe omgeving van de [straat 7] 24 te [plaats 3] ;
- in de middag van 26 oktober 2015 bevindt het baken zich rond 12:30 uur in [plaats 8] . Rond dezelfde tijd peilen beide telefoons van [verdachte 5] en die van [verdachte 4] uit in [plaats 8] . Vandaar verplaatst het baken zich via de [straat 3] in [plaats 3] (om 14:36 uur) waar een verblijfplaats van [slachtoffer 1] is, naar [straat 1] in [plaats 2] om 15:28 uur (waar op 5 november 2015 is geschoten) en daarna naar het AMC in [plaats 3] waar het aankomt om 16:04 uur . Rond 14:40 uur bevinden zowel de BlackBerry van [verdachte 4] als die van [verdachte 5] zich in de directe omgeving van het [straat 5] in [plaats 3] , nabij de [straat 3] en wordt de telefoon die wordt toegeschreven aan [verdachte 4] daar ook geregistreerd .
- Op 30 oktober 2015 staat het baken stil op de [straat 7] bij de verblijfplaats van [slachtoffer 1] in [plaats 4] . Om 18.06 uur peilt de iPhone van [verdachte 5] uit in de omgeving van deze verblijfplaats en om 18:30, 20:30 en 22:30 uur geldt dit ook voor zijn BlackBerry. Voorts wordt de Volkswagen Polo in gebruik bij [verdachte 4] om 18:05 uur geregistreerd door Vialis in dezelfde omgeving namelijk op de [straat 30]
20. Op 30 oktober 2015 om 07:46 uur staat de Fiat 500 (zonder inzittenden) op de [straat 17] in [plaats 6] geparkeerd. Omstreeks 07:54 uur rijdt de Volkswagen Golf over de [straat 31] in [plaats 6] , met [verdachte 3] als bestuurder en twee inzittenden. De Volkswagen Golf wordt om 08:16 uur op het [straat 11] in [plaats 5] geparkeerd, waarna [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] uitstappen. Zij betreden vervolgens het portiek [straat 10] [huisnummer 3] te [plaats 5] . Om 09:23 uur wordt de Volkswagen Polo geparkeerd op het [straat 10] , waarna de twee inzittenden eveneens voornoemd portiek betreden.
21. Uit historische telecomgegevens en berichtenwisselingen tussen [verdachte 1] , [verdachte 5] , [verdachte 2] en [verdachte 4] bezien in samenhang met de gegevens van het baken dat is bevestigd onder de auto van [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 1] vanaf 1 november 2015 tot aan de schietpartij intensief in de gaten wordt gehouden. In het hiernavolgende noemt het hof telkens de namen van de personen die aan het berichtenverkeer deelnemen. De basis hiervoor wordt gevormd door de onderzoeksresultaten zoals hiervoor besproken die inhouden dat e-mailadressen en telefoontoestellen aan de verdachten zijn toegeschreven.
22. Op 1 november 2015 om 18:26 uur stuurt [verdachte 1] aan [verdachte 5] het bericht: “Bro ben je ready we zijn voor 7 uur bij jou ik kom met waki (het hof begrijpt: auto)”, waarop [verdachte 5] antwoordt: “bij die albert heijn je weet tok waar die zit”. [verdachte 1] reageert met het bericht: “Nee ik weet niet waar je bedoelt leg [bijnaam 2] uit ben aan het rijden”. Daarna hebben [verdachte 5] en [verdachte 2] contact over waar zij gaan afspreken. Omstreeks 18:46 uur treffen zij elkaar, zoals blijkt uit het om 18:44 uur door [verdachte 2] aan [verdachte 5] gestuurde bericht: “Yo bro 2 min” . Tussen 18:59 uur en 19:17 uur rijdt de Fiat 500 in gebruik bij [verdachte 1] , over de [straat 4] , [straat 5] en [straat 6] in [plaats 3] . Dit is in de directe omgeving van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] . Later die avond stuurt [verdachte 1] aan [verdachte 5] : “morgen gaan we vroeg staan is beter dat [bijnaam 8] je half 9 oppikt want volgens mij gaat die man naar [plaats 4] ”.
23. Op 2 november 2015 om 01:36 uur bericht [verdachte 4] aan [verdachte 5] : “Hoelaat zie ik je morgen bro” waarop [verdachte 5] reageert: “Half 9”. Omstreeks 08:59 uur treffen zij elkaar in de omgeving van het station [station 1] , zoals blijkt uit de voornoemde berichten en het om 8:59 uur door [verdachte 5] aan [verdachte 1] gestuurde bericht: “Ka we zijn samen”. [verdachte 1] vraagt om 9:00 uur aan [verdachte 5] : “wat geeft die teli aan?” (het hof begrijpt: de Samsung telefoon). [verdachte 5] antwoordt: “Dat gaan we nu kijek ik mail je zo”. Kort daarna stuurt hij het PGP-bericht: “Yo die waggie (het hof begrijpt: auto) staat in [plaats 4] hij is kwart voor 6 vertrokken vanuit zuid. En hij staat daar vanaf kwart over 6”.
De auto van [slachtoffer 1] vertrekt die dag omstreeks 5:45 uur vanaf de [straat 3] en komt om 6:16 uur aan op de [straat 9] in [plaats 4] .
Om 9:21 uur vraagt [verdachte 1] aan [verdachte 5] : “vraag [bijnaam 8] of hij die sleutels van die combo .Bj zich heeft?” En voorts: “en kijken jullie of het betaald parkeren daar is, want dan gaat hij daar niet lang blijven.” En ook: “hij kan hierna naar ze osso [plaats 4] , [plaats 2] of [plaats 9] gaan.” . [verdachte 5] antwoordt om 9:26 uur: “ [bijnaam 8] zegt hij denkt sowieso [plaats 2] .” [verdachte 1] vraagt [verdachte 5] waar de auto precies staat. Deze antwoordt om 9:29 uur: “we hebben die waggie gezien het is geen betaald parkeren.” En om 9:33 uur: “… hij zit schijnbaar in een flat.” Om 9:41 uur bericht [verdachte 5] : “je kan niet van de verte kijken of je moet 3parkeerplekken achter hem staan maar die weg loopt dood waar hij staat.”
Het baken onder de Opel van [slachtoffer 1] peilt dan uit op [straat 9] [huisnummer 5] . Daar loopt de weg dood
24. Wat de genoemde Combo betreft is nog van belang dat uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte 4] een Opel Combo met het kenteken [kenteken 9] vanaf 6 juli 2015 op zijn naam heeft gehad. Deze is aangetroffen op 14 oktober 2016 op de [straat 8] in [plaats 4] . Deze locatie ligt op een afstand van 600 meter van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] aan de [straat 7] . De ramen waren afgedekt . Rondom de auto was sprake van begroeiing. Aan de omstandigheden waaronder deze is aangetroffen (schimmelvorming op het stuur, groene aanslag op de motorkap) kan worden geconcludeerd dat deze auto daar al geruime tijd stond .
25. [verdachte 1] reageert om 9:42 uur naar [verdachte 5] : “Ok dan moet je daar niet staan broo, straks ziet hij jullie.” Deze antwoordt om 9:43 uur: “we staan gewoon in de buurt en kijken gewoon op diue tellie dat is het beste bro, maar we moeten er niet blind van uit gaan dat hij vanaf hier naar [plaats 2] gaat” . Om 9:54 uur bericht [verdachte 1] : “we komen die kant op, wat is die adres waar jullie nu staan? Niet die adres van ze waki hij moet ons niet zien.” Dan geeft [verdachte 5] door: “ [straat 34] ”. Dit is in de directe nabijheid van de [straat 9] .
Om 10:18 uur laat [verdachte 1] aan [verdachte 5] weten: “we hebben die straat gezien op google map we kunnen daar niet lang staan hij is nu al vier uurtjes daar en hij staat nooit zo lang bij een ander adres, alleen die combo daar in kunnen we zitten, we wachten hier af wat hij gaat doen, die andere vinden dat ook.”
De beide telefoons van [verdachte 5] en de telefoon van [verdachte 4] peilen in het tijdvak 10:35 tot 12:00 uur uit via masten aan de [straat 23] , [straat 24] en [straat 33] , alle gelegen in [plaats 4] in de omgeving van de [straat 9] .
Om 12:00 uur vraagt [verdachte 1] aan [verdachte 5] : “heb [bijnaam 8] al gemaild hij reageerde niet zijn jullie dutje aan het doen?”. Om 12:21 uur laat [verdachte 5] aan [verdachte 1] weten: “hij rijd weer” en “hij rijd richting [plaats 2] of zuid”. Om 12:19 uur is de auto van [slachtoffer 1] blijkens de bakengegevens weer in beweging gekomen .
Om 12:32 uur bericht [verdachte 1] aan [verdachte 5] : “bro hij gaat naar zuid of [plaats 2] na ikea kijken jullie waar hij ongeveer is.” [verdachte 5] antwoordt: “ja we zijn bijna bij die ikea.” En [verdachte 1] : “wij zijn bij die [halte 1] ook bijna daar letten jullie goed op camera’s want die nokia staat aan, ff focus nu moeten we hem pakken”. Om 12:43 uur bericht [verdachte 5] : “hij is weer verplaats naar die openparkeerplaats naast de ikea” . De auto van [slachtoffer 1] is dan op de parkeerplaats van Ikea in [plaats 5] .
[verdachte 5] laat om 12:49 uur aan [verdachte 1] weten: “ik liep met [bijnaam 8] toen hoorde ik opeens die pgp geluid keek ik achterom zag ik die [bijnaam 10] van zuid die mattie van [bijnaam 11] .” [verdachte 1] reageert: “Ok liepen jullie beide daar en gaan jullie weg ga ergens bij hakfort staan denk je het is moe dat ze jullie hebben gezien”. Het antwoord van [verdachte 5] luidt: “Ja we liepen beiden, ja ik weet die [bijnaam 10] is wel kk scherp maar hij zoekt niet achter mij dat ik dit soort dingen doe snapje”.
Om 13:22 uur bericht [verdachte 5] aan [verdachte 1] : “maar hij rijd gewoon ze straat in nu”. Om 13:23 uur arriveert de Opel van [slachtoffer 1] volgens de bakengegevens op de [straat 3] in [plaats 9] .
26. Om 13:32 uur vraagt de persoon die [verdachte 5] ‘ [bijnaam 6] ’ noemt: “Wat is gaande [bijnaam 1] ” waarop [verdachte 5] , antwoordt: “hij was in de ochtend heel vroeg weggegaan om kwart voor 6 naar een osso in noord waar we heb niet verder gezien dan bleef hij daar 4uurtjes toen reed hij naar die ikea in bijlmer was hij in die garage maar hij had afspraak daar want [bijnaam 8] en ik liepen ff rond en toen zag ik volgens mij [bijnaam 11] met ze mattie [bijnaam 10] die van zuid (...) toen reed huij vanaf daar snel naar ze osso in zuid. En we wachten nu op hem want hij moet zo wel bewegen naar die osso van [plaats 2] want daar is aff”.
Om 18:29 uur vraagt deze [bijnaam 6] weer naar de stand van zaken, waarop [verdachte 5] antwoordt: “hij heeft helemaal nietmeer bewogen man, maar normaal gaat hij op dinsdag altijd naar die osso van [plaats 2] dus we gaan morgen weer staan vroeg”. Om 18:43 uur stuurt [bijnaam 6] aan [verdachte 5] : “Maaar van ikea warom toen niet waarom” en “waar w8en jullie op dat is een x een wijland in rijd dan pas actie???”. Het antwoord van [verdachte 5] : “nee maar bro [plaats 2] is beter daar is gewoon af, bij die ikea had je veel blauw vandaar”.
Om 18:53 uur bericht [verdachte 5] aan [verdachte 2] : “kan je bro ff mailen want nu mailt hij mij en hij vraagt waarom we hem niet hebben gedaan toen hij van ikea naar noord ging maar kwil niet zomaar wat zeggen toch kan jij hem uitlegggen”. Het antwoord van [verdachte 2] komt om 18:55 uur: “je moet hem precies zeggen hoe het is gegaan bro”.???”.
27. Op 2 november 2015 om 18:26 uur bericht [verdachte 3] aan [verdachte 1] : “Ok toppie ouwe heb neef gezegd dat ie vannacht ff moet kijken houd ff contact”. Ook laat [verdachte 3] weten, om 19:31 uur: “... het blijft goed mistig morgen dus als ie weer vroeg de deur uitgaat zou mooi zijn okok toppie man”. En om 20:52 uur: “ ... zou mooi zij als ie weer zo vroeg gaat rijden ja echt nog steeds kk hond heeft echt een vaag systeem”. Voorts om 21:00 uur: “ja echt ouwe komt goed als ie morgen maar gaat rijden die hond komt het goed ja man ik begin het nu ook we’ll zat te worden opgeven doe ik zowiezo nooit ouwe de aanhouder wint toch”.
Tussen 21:55 en 22:18 uur stuurt [verdachte 1] naar [verdachte 3] de PGP-berichten: “ja kk hond is het morgen waar we hem ook treffen gaat ie eraan gab… we geven het niet op” en “ja ouwe moet nu ff afgelopen zijn, ik zie je 7 uur… morgengassen op die kk hond”. Daarop reageert [verdachte 3] om 22.21 uur: “zo is dat man ok is goed ouwe…doen we ouwe morgen moet t m worden zie je straks.”
Op 2 november 2015 om 21:28 uur stuurt [verdachte 4] aan [verdachte 5] het bericht: “Jo bro ben morgen 8:45 bij je”, waarop [verdachte 5] om 21:29 uur reageert met: “Oke isgoed”.
28. Tijdens een observatie op 3 november 2015 om 07:30 uur is gezien dat de Fiat 500 naar het loodsenterrein in [plaats 6] rijdt en dat kort daarna [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] het terrein betreden. [verdachte 1] en [verdachte 3] openen vervolgens de deur van loods 4, waarna [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] de loods binnengaan. Vervolgens wordt gezien dat een Volkswagen Golf de loods uitrijdt en dat een persoon op de achterbank zit. Nadat [verdachte 1] en [verdachte 3] de loods weer hebben afgesloten, stappen zij in de Volkswagen Golf, waarbij [verdachte 3] als bestuurder optreedt. De Volkswagen Golf is op dat moment voorzien van een groene kentekenplaat met daarop het vervallen handelaarskenteken [kenteken 6] . Om 08:37 uur rijdt de Volkswagen Golf, dan voorzien van het kenteken [kenteken 4] , het [straat 11] op en parkeert uiteindelijk op het [straat 10] . [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] stappen uit de Volkswagen Golf en lopen het portiek van de [straat 10] [huisnummer 3] binnen. De handelaarskentekenplaten zijn later in de woning van [verdachte 2] aangetroffen.
29. Om 08:03 uur laat [verdachte 5] aan [verdachte 1] weten: “met [bijnaam 8] om kwart voor afgesproken bro”. Om 9.18 uur stuurt hij aan [verdachte 1] : “We zijn samen”. Daaraan vooraf gaan berichten tussen [verdachte 5] en [verdachte 4] ; Om 9:16 uur vraag [verdachte 5] hem: “yo ben je er al?” waarop [verdachte 4] antwoordt: “2 min”. . Om 10:58 uur stuurt hij [verdachte 1] het bericht: “Bro hij beweegt”. Om 10:53 uur vertrekt het baken vanaf de [straat 3] , één van de verblijfplaatsen van [slachtoffer 1] . [verdachte 5] en [verdachte 1] hebben vervolgens die dag meermalen contact over waar het baken zich bevindt, hetgeen blijkt uit de tussen hen uitgewisselde berichten, bijvoorbeeld: “Bro hij beweegt”, “Welke richting bro?”, “Hij staat stil op amsteldijk”, “Yo hij beweegt bro”, “Hij rijd richting rijnstraat nu”, “Hij rijd de snelweg op langs amstel hotel”, “Hij gaat naar noord”.
30. Uit het PGP-berichtenverkeer van 3 november 2015 tussen 18.00 en 19.00 uur tussen [verdachte 5] en de persoon die hij [bijnaam 6] noemt, blijkt dat [verdachte 5] [bijnaam 6] verslag doet van de mislukte uitvoering van het plan om op 3 november 2015 [slachtoffer 1] een stopteken te geven (alsof zij van de politie waren) en hem vervolgens te liquideren. Dit mislukte omdat [slachtoffer 1] onverwacht een andere kant opreed. [verdachte 5] stuurt om 18:29 uur het volgende bericht aan [bijnaam 6] : “Die man is kk moe gek we stonden bij die osso van noord [bijnaam 8] en ik gaven optijd door dat hij kwam, die andere hadden hem ook gezien ze rijden voor hem bij die stoplicht ze willen hem die stop teken geven maar je kan links en rechts. Voordat dat stop boordje zelfs omhoog kwam die man gaat gwn rustig naar links het groen voor hem en rijd secend loesoe hun rijden achter hem aan hij rijd gwn weg, [bijnaam 8] en ik geven door waar die man precies rijd want wij zien alles via die tell. Maar hij heeft die andere gewoon gelost gek secend toen reed hij naaer ze huis hier in zuid maar toen die andere eenmaal daar waren om hem te vlammen was hij al binnen kkkk moe”
Op 3 november 2015 om 18:55 uur laat [verdachte 5] aan [bijnaam 6] weten: “bro [bijnaam 8] en ik snappen er ook niks van man, we geven gewoon alles optijd door. Maar [bijnaam 4] en [bijnaam 2] worden erook parra van, echtwaar niemand snapt het bro.”
31. Van belang is in dit verband dat de Volkswagen Golf was voorzien van een stopbord zoals in gebruik bij de politie. Dit was gemonteerd op de hoedenplank. In het dashboardkastje van de auto is een blauw zwaailicht aangetroffen. In de woning van [verdachte 3] zijn authentieke politie-uniformen gevonden.
32. Op 4 november 2015 om 5:43 uur bericht [verdachte 2] aan [verdachte 5] : “gaat niet door vandaag zegt [bijnaam 4] ”. [verdachte 5] antwoordt om 6:10 uur: “Oke”.
33. [verdachte 5] ontvangt op 4 november 2015 om 20:16 uur van [verdachte 4] het PGP-bericht: “Hoelaat spreken we morgen af?” waarop hij antwoordt: “Kwart voor 9 ben ik bij je”. Uit de PGP-berichtenwisseling tussen [verdachte 5] en [verdachte 1] om 21:42 uur volgt dat hij [verdachte 1] vertelt dat hij en [verdachte 4] de volgende dag om 08:45 uur met elkaar hebben afgesproken: “Bro heb kwart voor 9 met [bijnaam 8] afgesproken”. In dat bericht laat [verdachte 5] ook aan [verdachte 1] weten: ik ga later denk ik tegen 12 ff hier in de buurt fietsen kijken of die bolle die waggie nog rijd.”
Onderzoeksbevindingen met betrekking tot 5 november 2015
34. De Fiat 500 rijdt op 5 november 2015 vanaf de verblijfplaats van [verdachte 1] naar de [straat 16] in [plaats 2] (verblijfplaats van [verdachte 2] ), alwaar hij [verdachte 2] ophaalt en vervolgens [verdachte 3] , waarna ze met zijn drieën naar het Loodsenterrein in [plaats 6] rijden.
35. Op camerabeelden van 5 november 2015 van het loodsenterrein in [plaats 6] is te zien dat [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] om 07:41 uur het terrein betreden en loods 4 binnenlopen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte 1] verklaard dat hij de middelste persoon is, die te zien is op die camerabeelden. Kort daarna wordt de Volkswagen Golf uit de loods gereden, waarna de Volkswagen Golf, voorzien van kartonnen kentekenplaten het terrein verlaat. Op het moment dat de Volkswagen Golf de [straat 17] oprijdt worden de kartonnen kentekenplaten verwijderd. Om 08:18 uur wordt de Volkswagen Golf ter hoogte van het [straat 10] te [plaats 5] geparkeerd. De inzittenden stappen uit en zij worden herkend als [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . Vervolgens lopen zij naar het portiek [straat 10] [huisnummer 3] en gaan naar binnen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte 1] verklaard dat hij op 5 november 2015 de Volkswagen Golf samen met anderen van [plaats 6] naar het [straat 10] heeft gebracht.
36. Zoals hiervoor is besproken, volgt uit de PGP-berichten dat [verdachte 5] en [verdachte 4] op 5 november 2015 om 08:45 uur met elkaar hebben afgesproken. De Volkswagen Polo van [verdachte 4] is omstreeks 09:03 uur geregistreerd op de [straat 18] in [plaats 10] en rijdt in de richting van [plaats 9] . [verdachte 5] en [verdachte 4] treffen elkaar uiteindelijk omstreeks 09:08 uur op [station 2] in [plaats 3] , zo volgt uit de berichtenwisseling tussen [verdachte 5] en [verdachte 1] . [verdachte 5] stuurt [verdachte 1] om 8:23 uur: “Ik ben nu onderweg naar adam ik mail je als ik met [bijnaam 8] ben”. [verdachte 1] reageert om 8:24 uur met: “waar gaat hij je oppikken?”. [verdachte 5] stuurt vervolgens tussen 8:25 en 9:08 uur de volgende berichten naar [verdachte 1] : “ [station 2] heb ik hem gezegd ik wacht nog op antwoord”, “Ik wacht nog op [bijnaam 8] , hij is er zo er was ff file maar hij is er bijna” en “We zijn nu samen”. [verdachte 1] vraagt [verdachte 5] om 09:08 uur: “is ie bewogen?” waarop [verdachte 5] ontkennend antwoordt. [verdachte 1] zegt daarna: “Ok jullie komen deze op tog ff” waarna [verdachte 5] stuurt: “Jaman bro”. Om 9:56 uur stuurt [verdachte 5] naar [bijnaam 6] het bericht dat ‘zij’ met elkaar zijn. Kort daarna (09:59 uur en 10:02 uur) stuurt [verdachte 5] berichten aan [bijnaam 6] waaruit volgt dat ‘zij’ weggegaan zijn, ergens gaan parkeren en dan ‘die tellie’ aangooien. Om 9:59 uur laat [verdachte 5] aan [bijnaam 6] weten dat [bijnaam 8] en hij net door een fuik reden. Op 5 november 2015 is van 10:05 uur tot en met 12:46 uur ingelogd via My GPS Tracker (waarop de locatiegegevens van het peilbaken onder het voertuig van [slachtoffer 1] zijn bekeken) met een Samsung Galaxy Core 2 smartphone.
37. Op 5 november 2015 om 10:25 uur komt het voertuig van [slachtoffer 1] in beweging. [verdachte 5] volgt met behulp van de Samsung het voertuig van [slachtoffer 1] en geeft de positie van het voertuig door aan [verdachte 1] . [verdachte 5] stuurt tussen 10:27 en 12:04 uur onder meer de volgende berichten naar [verdachte 1] : “Yo hij rijd bro”, “Yo hij rijd lands amstel hotel”, “Hij rijd naar [plaats 2] ”, “Yo hij beweegt” en om 12:04 uur “Hij moet nu aankomen bij die osso”.
De Volkswagen Golf kiest omstreeks 11:33 uur en 11:56 uur positie in [plaats 4] , nabij opritten naar de A10 richting [plaats 2] . De telefoon van [verdachte 1] maakt gebruik van een paallocatie in diezelfde omgeving, op enig moment tussen omstreeks 10:47 uur en 11:33 uur. Ook de telefoon van [verdachte 2] maakt gebruik van een paallocatie in die omgeving op enig moment tussen omstreeks 10:38 uur en 12:38 uur, vermoedelijk tussen omstreeks 11:33 uur en 11:56 uur. Nadat het voertuig van [slachtoffer 1] omstreeks 11:55 uur de oprit ter hoogte van [plaats 11] richting [plaats 2] passeert, rijdt om 11:56 uur ook de Volkswagen Golf op deze oprit. De Opel stopt om 12:00 uur bij een tankstation aan de [straat 32] in [plaats 2] . Uit het berichtenverkeer tussen de verdachten blijkt dat de Golf direct is doorgereden naar [straat 1] in [plaats 2] . Om 12:03 uur stuurt [verdachte 1] naar [verdachte 5] : “Yoo waar is ie want we zien hem nog niet”. Om 12:04 uur stuurt [verdachte 5] het hiervoor reeds aangehaalde bericht naar [verdachte 1] : “Hij moet nu aankomen bij die osso”, waarop [verdachte 1] antwoordt: “We zien hem al”. Uit de peilbakengegevens van de Opel blijkt dat het voertuig om 12:06 uur op [straat 1] in [plaats 2] aankomt. Tussen 12:06 en 12:36 uur staat de Opel stil op [straat 1] . [slachtoffer 1] verklaart hierover dat hij zijn moeder, met wie hij daarvoor naar het ziekenhuis in [plaats 12] was geweest, naar boven heeft gebracht, ongeveer twintig minuten in haar woning is geweest, daarna naar beneden is gegaan en naar de Opel is gelopen. Op het moment dat hij de autosleutel in het contact stopte, zag hij een auto komen aanrijden en iemand met een bivakmuts uitstappen, waarna rond 12.35 uur op hem werd geschoten. Hij is weggereden door de bosjes en in het water gegleden.
38. Op camerabeelden van de parkeergarage aan het [straat 12] waar de bij de aanslag gebruikte Volkswagen Golf op 5 november 2015 om 14.35 uur is aangetroffen, is te zien dat om 12:41 uur – kort na de schietpartij – een Volkswagen Golf de garage inrijdt en dat kort daarna drie personen de garage uitrennen.
Omstreeks 12:51 uur maakt de telefoon van [verdachte 2] gebruik van de paallocatie [straat 12] [huisnummer 2] in [plaats 5] .
De uiterlijke kenmerken van deze drie wegrennende personen zijn vergeleken met camerabeelden, gemaakt door een getuige, waarop één van de schutters is te zien. Op de camerabeelden van de garage is te zien dat de persoon die als eerste de garage uitrent, net als de schutter een zwart petje, een zwarte doek voor het gezicht en een zwarte jas met een horizontale witte streep over de borst draagt. De persoon die als tweede de parkeergarage uitrent heeft, net als de eerste persoon en overeenkomstig getuigenverklaringen over de twee schutters, een zwarte jas aan met daarop een lichtkleurige horizontale streep over de borst.
Bij de doorzoeking van het [straat 10] [huisnummer 4] op 5 november 2015 zijn twee verpakkingen van regenpakken aangetroffen. In deze verpakking zaten alleen twee regenbroeken, de bijbehorende regenjassen ontbraken. Gezien de afbeelding op de verpakking komen de bijbehorende regenjassen overeen. Bovendien heeft het onderzoeksteam eenzelfde regenpak aangeschaft, waarvan de jas overeenkomt met voornoemde zwarte jas met horizontale streep over de borst.
39. Om 12:44 uur stuurt [verdachte 1] naar [verdachte 5] het volgende bericht: “Bro laat hem einde halte [halte 1] komen snel aub” waarop [verdachte 5] antwoordt: “Ja hij is al onderweg ik ben uitgestapt”. De metro(eind)halte [halte 1] ligt in de directe omgeving van de parkeergarage gelegen aan het [straat 12] . De Volkswagen Polo is om 12:51 uur geregistreerd op de [straat 13] , rijdend in de richting van het [straat 14] . Het [straat 14] ligt eveneens in de directe omgeving van de parkeergarage gelegen aan het [straat 12] . De telefoon van [verdachte 4] straalt op een moment tussen 10:45 uur en 12:59 uur een paallocatie aan niet ver van waar de Volkswagen Polo om 12:51 uur is geregistreerd. Daarnaast maakt zijn telefoon op tijdstippen tussen 12:49 uur en 13:34 uur net als de mobiele telefoons van [verdachte 1] en [verdachte 2] gebruik van de paallocatie op het [straat 15] in [plaats 5] , wat gelegen is tussen het [straat 12] en het [straat 10] in.
40. Om 20:15 uur stuurt [verdachte 1] naar de persoon die hij [bijnaam 4] noemt (en [verdachte 5] [bijnaam 6] ) het bericht: “Bro we konden niet meteen flammen, we hadden geen overstap we moesten wachten tot [bijnaam 8] ons zou oppikken dat hadden we met ze allen afgesproken en die garage daar zouden we hem zetten en dan weg halen ik speel geen basie of zo we hebben alles samen overlegd.” Om 20:17 uur stuurt [verdachte 1] aan [verdachte 2] het bericht: “Leg ff bro uit hoe s gegaan”.
41. Kort na de schietpartij is het portiek [straat 10] [huisnummer 3] onder observatie genomen. Om 13:05 uur is gezien dat de Volkswagen Polo het [straat 10] oprijdt en dat er één persoon in de Volkswagen Polo zit. Direct daarna lopen [verdachte 2] en [verdachte 3] over het [straat 10] , waarbij zij constant om zich heen kijken. Zij gaan vervolgens het portiek [huisnummer 3] binnen. Een minuut later loopt [verdachte 1] op het [straat 10] , ook constant om zich heen kijkend, en ook hij betreedt vervolgens voornoemd portiek. De Volkswagen Polo staat in een parkeervak op het [straat 10] en is leeg.
42. Tussen 13:13 uur en 13:56 uur sturen [verdachte 5] en [verdachte 1] elkaar berichten, waaruit volgt dat [verdachte 1] tegen [verdachte 5] zegt dat hij richting ‘ [bijnaam 9] ’ moet komen (het hof begrijpt [betrokkene 2] ingeschreven op het adres [straat 10] [huisnummer 4] ) en rustig moet lopen en niet paniekerig om zich heen moet kijken. Ook stuurt [verdachte 1] het bericht naar [verdachte 5] : “maak die teli van die trekker (het hof begrijpt: tracker) uit en haal die sim eruit”. [verdachte 5] stuurt aan [bijnaam 6] om 13:57 uur het bericht: “ik ga die andere zo zien ze zijn in die osso in bijlmer maar [bijnaam 8] had me afgezet. Is kk heet op straat ze hebben hem wel gepopt maar ik weet niet of hij slaapt.” Het hof begrijpt uit dit bericht dat er veel politie op straat is, dat ze wel op hem hebben geschoten maar dat hij niet weet of hij dood is.
43. Om 14:05 uur wordt gezien dat [verdachte 4] het portiek [straat 10] [huisnummer 3] uitloopt, op een scooter stapt en wegrijdt, kort daarna terugkomt, handelingen verricht bij de aldaar geparkeerde Volkswagen Polo en uiteindelijk als bijrijder van de scooter vertrekt in de richting van het [straat 26] . Om 14:33 uur wordt [verdachte 4] op het [straat 26] in [plaats 5] gezien. Uit berichtenverkeer tussen [verdachte 5] en [verdachte 4] volgt dat zij hebben afgesproken op de parkeerplaats van het [straat 27] in [plaats 5] , gelegen naast het [straat 26] . Om 14:37 uur stuurt [verdachte 5] naar [verdachte 4] het bericht: “Ik loop op die fietspad ben bijnba winkelcentrum wsaar moet ik precies staan”, waarop [verdachte 4] om 14:39 uur antwoordt: “Kom naart station die plek waar ik soms ging”. [verdachte 5] stuurt om 14:42 uur naar [verdachte 4] : “Yo ik sta op die parkeerplaats van [straat 27] ”. Om 14:47 uur stuurt [verdachte 5] aan [verdachte 1] het volgende bericht: “Heb et (het hof begrijpt: zijn telefoon) al die tijd gewoon uitgelaten had puur bij me om [bijnaam 8] te bereiken we rijden nu naar jullie.” Om 14:49 uur is gezien dat [verdachte 4] het portiek [straat 10] [huisnummer 3] weer binnengaat. Om 15:01 uur wordt gezien dat [verdachte 2] uit het portiek [straat 10] [huisnummer 3] komt, als bijrijder op een scooter stapt en wegrijdt.
44. Om 15:01 uur stappen [verdachte 4] , als bestuurder, en een man met een negroïde uiterlijk met donker gekleurde kleding, in de Volkswagen Polo. Om 15:12 uur staat de Volkswagen Polo leeg geparkeerd op de [straat 28] in [plaats 5] . Dit betreft een zijstraat van de [straat 29] . Om 15:17 uur is gezien dat [verdachte 4] op de [straat 29] staat en in de richting van de aldaar gelegen sloot kijkt. Bij de sloot staat een persoon met een negroïde uiterlijk in het donker gekleed die in de richting van de sloot een gooiende beweging maakt. Om 15:24 uur wordt gezien dat een man met een negroïde uiterlijk, gekleed in een zwarte jas en donkerblauwe spijkerbroek, bij de Volkswagen Polo staat en op zijn telefoon kijkt. Deze man vertoont een zeer grote gelijkenis met [verdachte 5] . Deze man vertoont bovendien grote gelijkenis met de persoon die om 15:01 uur als passagier in de Volkswagen Polo is gestapt. Uit historische telecomgegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte 5] om 15:28 uur gebruik maakt van een paallocatie, hemelsbreed op minder dan 500 meter van de plek waar de negroïde man een gooiende beweging richting de sloot heeft gemaakt en hemelsbreed op 50 meter van de plaats waar de Volkswagen Polo stond geparkeerd.
45. Zoals hiervoor weergegeven, is op 6 november 2015 in voornoemde sloot de Samsung telefoon aangetroffen die gebruikt is om in te loggen op het peilbaken onder de auto van [slachtoffer 1] .
Het hof leidt uit hetgeen onder 42, 43, 44 en 45 als redengevende feiten is vastgesteld in onderling verband en samenhang beschouwd af dat [verdachte 1] aan [verdachte 5] de opdracht geeft dat hij – [verdachte 5] – de telefoon die gebruikt is om het baken onder de auto van [slachtoffer 1] te volgen onklaar dan wel onvindbaar moet maken waarna [verdachte 5] en [verdachte 4] de afspraak maken elkaar te ontmoeten rond 14:45 uur, [verdachte 4] wordt door verbalisanten rond 15:12 uur waargenomen in de buurt van de [straat 29] , waar op dat moment ook een negroïde man wordt waargenomen die bij de [straat 29] de Samsung in het water heeft gegooid. Deze negroïde man vertoont een zeer grote gelijkenis met [verdachte 5] volgens verbalisanten. Dit laat geen andere conclusie toe dan dat [verdachte 4] en [verdachte 5] samen naar de [straat 29] zijn gereden om zich aldaar te ontdoen van de Samsung die gebruikt is om de bewegingen van [slachtoffer 1] te kunnen volgen.
46. Uit berichtenverkeer op 5 november 2015 tussen [verdachte 2] en [verdachte 5] tussen 17:12 uur en 18:39 uur blijkt dat [verdachte 5] wordt gevraagd naar de Volkswagen Golf te gaan om deze te ‘piepen’ (het hof begrijpt: kijken) en dat zij bij het [halte 2] afspreken. “Yo kan je op je brom die wagie efe piepen bro is belangerijk we kunnen geen fouten nu maken anders zijn we moe en laat je tel thuis. We moeten niet in paniek raken” “ Die wagie staat [halte 1] kan komen je hier komen met scoot we zijn [halte 1] ” en “ kom [halte 2] station komen we naar je toe” Om 19:03 uur ontvangt [verdachte 5] het volgende bericht van [verdachte 1] : “Kom terug bro”. Om 19:10 uur stuurt [verdachte 1] aan [bijnaam 4] het bericht: “Ze hebben [bijnaam 1] geveegd” en om 19:41 uur “we gingen [bijnaam 1] die garage laten zien hij zou kijken opeens hoorden we politie [bijnaam 2] , [bijnaam 8] en ik zijn weg gerend we zijn alle 3 weg gekomen van [bijnaam 1] weten we niet”. Deze berichten komen overeen met de aanhouding van [verdachte 5] om 19:10 uur in de directe nabijheid van de Volkswagen Golf.
47. Op 5 november 2015 om 20:20 uur is door de politie gezien dat [verdachte 1] en [verdachte 3] op de [straat 17] in [plaats 6] worden afgezet door een snorder. Zij stappen in de Fiat 500 en rijden weg. In de Fiat 500 hebben [verdachte 1] en [verdachte 3] op 5 november 2015 tussen 20:24 uur en 20:43 uur onder meer het volgende besproken:
[verdachte 3] : “Maar zijn dus weggekomen”
[verdachte 1] : “Wij drietjes, maar die [bijnaam 1] is geveegd, gab.”
[verdachte 3] : “Die waggie was op zich wel goed schoon, want ik heb voor de rest niks meer aangeraakt.”
[verdachte 1] : “Morgen gaat die Audi…moet die Audi weg gab.”
[verdachte 3] : “Ja.”
[verdachte 1] : “Die semtex en die vesten, alles.”
[verdachte 3] : “Ja, die shit bij mij ook, he.”
[verdachte 1] : “Ja, alles moet morgen weg.”
[verdachte 3] : “Ik ga ff in [plaats 1] zitten een paar dagen.”
[verdachte 1] : “ [plaats 1] . Ik ga naar Pakistan, gek.”
[verdachte 1] : “Moet wel gek, ik ga me niet laten vegen, dan ga ik daar maar schuilen. Kijk, we zijn niet op camera’s gekomen, maar weet je wat het is, gab.”
[verdachte 3] : “Ik maak me om dat meer zorgen, dat die kankerlijer nog leeft… Ze weten voor de rest niks over mij he?”
[verdachte 1] : “Gast. Nee over jou niet, gappie. Jij bent veilig, he. Ik weet niet hoe je je gezicht hebt laten zien.”
[verdachte 3] : “Nee, in principe niet, ouwe. Ik ga ook gelijk mijn haren eraf scheren straks.”
[verdachte 1] : “We hadden hem vandaag gewoon niet moeten doen gab.”
[verdachte 1] : “Ze hebben die beelden ook van die garage, gek.”
[verdachte 3] : “Maar daar sta ik ook niet echt op (….)Ze kunnen alleen mijn silhouet zien, wat willen ze daarmee.”
[verdachte 1] : “ [bijnaam 1] is sowieso de lul.”
[verdachte 3] : “Ja”
[verdachte 1] : “Want het moest gewoon vandaag misgaan”
[verdachte 1] : “Als hij niet dood is, dan gaan we niet lang zitten”
[verdachte 1] : “Als hij dood is gaan we lang zitten, gab”
[verdachte 1] : “Als we worden gepakt dan”
[verdachte 3] : “Ja”
[verdachte 1] : “Nu kijken hoe lang [bijnaam 1] zijn bek dicht houdt”
[verdachte 1] : “Er was gewoon iets gaande ,jongen, het, die kleine neefje werd gewoon de de hele tijd overal achtervolgd”
[verdachte 3] : “Hoe gaan we het doen met die dinges waggie, waar wil je die gaan zetten nu. Die andere, die eh Audi.”
[verdachte 1] : “Die moet morgen ook weg, gab.”
[verdachte 3] : “Hij heeft echt gewoon kanker geluk gehad, deze man”.
[verdachte 3] : “Zit toch te denken, achteraf jongen, net […] maar ja dat is ook bullshit weet je. Dat ik ook die dingen gewoon had moeten pakken”.
[verdachte 1] : “Nee, want…”
[verdachte 3] : “Hoe meer hoe beter weet je. Misschien waren toch één of twee van die ook nog gegaan.” [verdachte 1] : “Hij heeft zes in zijn [bijnaam 4] gekregen.”
48. Om 20:20 uur heeft [verdachte 1] het volgende bericht aan [verdachte 2] gestuurd: “Ik ben met tata (het hof begrijpt: [verdachte 3] ) me waki (het hof begrijpt: auto) ophalen en morgen halen we die audi weg uit die loods met die semtex” waarop [verdachte 2] antwoordt: “Oke is goed”.
49. Op 5 november 2015 is loods 4, gelegen op het loodsencomplex aan de [straat 17] in [plaats 6] , doorzocht. In de loods is een gestolen personenauto van het merk Audi, type S4, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 7] aangetroffen. Het slot in het bestuurdersportier was geforceerd en te openen met een schroevendraaier. In de kofferbak van de Audi bevond zich een aktetas met daarin acht containers, bevattende ongeveer 2,2 kilogram springstof op basis van TNT en vijf elektrische slagpijpjes. Het NFI stelt vast dat het gaat om onderdelen die specifiek bestemd zijn voor wapens en van wezenlijke aard zijn, namelijk voor voorwerpen bestemd voor het treffen van personen door middel van ontploffing. In de kofferbak bevond zich ook een kartonnen doos met daarin een constructie bestaande uit een PVC pijp met elektronica, die met een slagpijpje kan worden verbonden. Naast de PVC pijp lag een afstandsbediening. De afstandsbediening was geschikt om – middels de PVC pijp met elektronica – een slagpijpje op afstand tot ontploffing te laten brengen. Op voornoemde kartonnen doos is een vingerafdruk van [verdachte 2] en van [verdachte 5] aangetroffen .
50. De woning van [verdachte 3] en die van [verdachte 2] zijn eveneens op 5 november 2015 doorzocht. In de woning van [verdachte 3] is onder meer een blanco autosleutel aangetroffen, waarmee de Volkswagen Golf kon worden geopend.
51. De Volkswagen Golf is op 6 maart 2015 gestolen.
Zaak B: vaststelling feiten en omstandigheden
Ten aanzien van zaak B gaat het hof op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Feit 1: witwassen € 8.000,00
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in de Fiat 500 blijkt dat [verdachte 1] en [verdachte 2] op 4 november 2015 papiergeld tellen, in totaal € 8.000,00 bestaande uit zestien briefjes van 500 euro. [verdachte 1] zegt tegen [verdachte 2] : “Zestien briefjes van vijfhonderd is acht kop”, waarbij met “kop” duizend wordt bedoeld. De toenmalige vriendin van [verdachte 2] heeft op woensdag of donderdag (naar het hof begrijpt: woensdag 3 of donderdag 4 november 2015) een geldbedrag van € 2.000,00, bestaande uit 4 briefjes van € 500,00, van [verdachte 2] gekregen. Van [verdachte 1] is geen noemenswaardig inkomen of vermogen bekend.
Feit 2 subsidiair: heling bromfietskentekenplaat
Op 27 augustus 2015 omstreeks 22:00 uur is de Fiat 500 gecontroleerd en is [verdachte 1] als bestuurder staande gehouden. Daarbij is in de Fiat 500 een kentekenplaat van een bromfiets met kenteken [kenteken 1] aangetroffen. Nadat [verdachte 1] was heengezonden, bleek dat voornoemde kentekenplaat was gestolen. Op 28 augustus 2015 is [verdachte 1] , wederom als bestuurder van de Fiat 500, omstreeks 00:45 uur aangehouden op verdenking van heling. Blijkens de aangifte van [slachtoffer 2] is de kentekenplaat in de nacht van 26 op 27 augustus 2015 gestolen. Ook na 28 augustus 2015 was [verdachte 1] regelmatig inzittende (waaronder als bestuurder) van deze Fiat 500.
Feit 3: medeplegen beschadiging Mazda
Na de schietpartij op 5 november 2015 in [plaats 2] heeft de forensische opsporing in verscheidene auto’s, geparkeerd aan [straat 1] te [plaats 2] , in- en doorschotopeningen geconstateerd. Eén van deze auto’s is een auto van het merk Mazda, kenteken [kenteken 2] , waarbij een inschot in het linker voorportier zichtbaar is. Tijdens het onderzoek aan deze auto is op de vloer voor de bestuurdersstoel een kern van een projectiel aangetroffen. Op 9 november 2015 heeft [slachtoffer 3] , de eigenares van deze Mazda aangifte gedaan van vernieling/beschadiging van haar auto.
Bespreking van bewijsverweer ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Standpunt verdediging De raadsman heeft betoogd dat onvoldoende bewijs aanwezig is om te oordelen dat de verdachte één van de schutters is geweest. Naar het hof begrijpt heeft de raadsman ook beoogd te betogen dat de verdachte niet op de plaats van het delict aan [straat 1] in [plaats 2] is geweest. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de personen is geweest die op 5 november 2015 om 12:41 uur de parkeergarage aan het [straat 12] uit liep. Verder heeft de raadsman de betekenis en bewijswaarde van de resultaten van de observatie aan het [straat 10] in de middag van 5 november 2015 gerelativeerd.
Niettemin verzet de raadsman zich niet tegen bewezenverklaring van het medeplegen van de poging tot moord op [slachtoffer 1] gelet op, naar het hof begrijpt, de overige in het dossier gerelateerde vormen van betrokkenheid van de verdachte.
De raadsman heeft er voorts op gewezen dat de resultaten van het onderzoek naar de vertrouwelijke communicatie van [verdachte 3] en [verdachte 1] met behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld en uitgelegd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit A1 overeenkomstig het oordeel van de rechtbank bewezen kan worden verklaard.
Oordeel hof
Aan de hand van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, overweegt het hof het volgende.
Op 5 november 2015 omstreeks 12.37 uur werden op [straat 1] in [plaats 2] door twee schutters kogels afgevuurd op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft hierdoor meerdere schotverwondingen opgelopen. De beide schutters waren gekleed in een donkere jas met op borsthoogte een horizontale lichtkleurige streep. Zij zijn met de chauffeur gevlucht in een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4] (hierna de Volkswagen Golf).
[verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 3] waren gedurende meer momenten op 5 november 2015 samen. Zo reden zij op 5 november 2015 in de ochtenduren gedrieën vanuit [plaats 3] naar het loodsencomplex in [plaats 6] . In [plaats 6] haalden zij de Volkswagen Golf uit de loods die later op de plaats delict is gezien. Zij reden daarmee naar het [straat 10] in [plaats 5] . Daar kwamen zij om 8:18 uur aan.
Nadat de Volkswagen Golf om 11:56 uur – nagenoeg gelijktijdig met de Opel van [slachtoffer 1] - ter hoogte van de oprit van de A10 naar [plaats 11] richting [plaats 2] en [plaats 3] Oost is gesignaleerd, arriveerde de Volkswagen Golf, vlak daarna gevolgd door de Opel van [slachtoffer 1] , op [straat 1] in [plaats 2] .
De Volkswagen Golf reed na het schietincident, met daarin drie personen, weg. Vier minuten later reed een Volkswagen Golf met drie personen een parkeergarage in gelegen aan het [straat 12] , waarna twee minuten later drie personen deze garage verlieten. Naar het oordeel van het hof staat buiten redelijke twijfel dat deze Volkswagen Golf de auto is die kort daarvoor op de plaats van het delict was. Dit leidt het hof af uit de omstandigheid dat de Volkswagen Golf om 14:35 uur in de parkeergarage is aangetroffen. Twee van de wegrennende personen hadden donkerkleurige jassen met op borsthoogte een lichtkleurige horizontale streep, op grond waarvan het hof vaststelt dat deze twee personen dezelfde personen zijn als de beide schutters op de plaats delict.
Ongeveer 8 minuten nadat de drie personen de parkeergarage hadden verlaten, te weten om 12:51 uur, arriveerde de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 5] (hierna de Volkswagen Polo) in de directe omgeving van het [straat 12] . Deze Volkswagen Polo werd vervolgens omstreeks 13:05 uur gezien op het [straat 10] . De Polo was exclusief in gebruik bij [verdachte 4] , die [bijnaam 8] wordt genoemd. De telefoon van [verdachte 4] peilde uit in dezelfde omgeving als de telefoons van [verdachte 1] en [verdachte 2] tusssen 12:49 en 12:59 uur in de directe omgeving van het [straat 12] en tussen het [straat 12] en het [straat 10] in. Kort daarvoor heeft [verdachte 1] aan [verdachte 5] berichten gestuurd die instructies inhouden dat iemand snel naar een locatie nabij het [straat 12] moet komen.
Op het moment dat de Polo op het [straat 10] werd gezien werden ook [verdachte 2] en [verdachte 3] daar gezien, direct gevolgd door [verdachte 1] . Zij zijn alle drie het portiek binnengegaan dat toegang geeft tot [straat 10] [huisnummer 3] .
In het pand [straat 10] [huisnummer 4] zijn twee verpakkingen van regenpakken aangetroffen, waarvan de regenjas qua afbeelding op de verpakking overeen komt met de donkere jassen met horizontale streep ter hoogte van de borst die twee personen droegen toen zij de parkeergarage aan het [straat 12] verlieten en die ook door de twee schutters werden gedragen. De verpakkingen bevatten nog wel de regenbroeken behorend bij beide pakken.
De bewijsmiddelen houden bovendien in dat [verdachte 4] en [verdachte 5] bij de voorbereiding van de moordaanslag op [slachtoffer 1] intensieve betrokkenheid hadden. Het hof doelt daarbij op de locatiegegevens van hun respectieve telefoontoestellen in samenhang met de inhoud van PGP-berichten die zijn verzonden door de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 5] , in het bijzonder op 2 en 3 november 2015. Deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat [verdachte 4] en [verdachte 5] het slachtoffer volgen, onder meer met gebruikmaking van het baken dat onder diens auto is gemonteerd. Daarbij wordt informatie doorgegeven aan [verdachte 1] . Ook in de ochtend van 5 november 2015 zijn [verdachte 4] en [verdachte 5] samen.
[verdachte 1] kreeg om 12:04 uur een bericht van [verdachte 5] inhoudende dat hij (het hof begrijpt het latere slachtoffer [slachtoffer 1] ) “nu moet aankomen bij die osso (het hof begrijpt: woning)”, waarop [verdachte 1] antwoordde: “ We zien hem al”. De mobiele telefoons van [verdachte 1] en [verdachte 2] straalden kort na het tijdstip van de schietpartij en het daarop gevolgde betreden en verlaten van de parkeergarage aan het [straat 12] paallocaties aan in de directe omgeving van het [straat 12] en vervolgens tussen het [straat 12] en het [straat 10] .
Ook komt betekenis toe aan de inhoud van PGP-berichten die door betrokkenen zijn verzonden.
Zo stuurde [verdachte 1] om 13:19 uur een bericht naar [verdachte 5] , dat zoals hiervoor besproken, inhield dat [verdachte 1] aan [verdachte 5] de opdracht geeft dat hij – [verdachte 5] – de telefoon die gebruikt is om het baken onder de auto van [slachtoffer 1] te volgen onklaar dan wel onvindbaar moet maken.
Ook de berichten die [verdachte 2] tussen 17:12 en 17:56 uur aan [verdachte 5] stuurde waarin hij [verdachte 5] vroeg naar de Volkswagen Golf te komen om deze te “piepen” (het hof begrijpt: te kijken) acht het hof relevant. Om 19:01 uur stuurde [verdachte 1] een bericht aan [verdachte 5] dat hij terug moest komen en om 19:10 uur stuurde [verdachte 1] een bericht aan NN [bijnaam 4] (aan wie hij blijkens de inhoud van de berichten verslag doet en verantwoording aflegt) inhoudende dat “ze [bijnaam 1] hebben geveegd” (het hof begrijpt aangehouden gelet op het feit dat [verdachte 5] op 5 november omstreeks 19:10 uur is aangehouden in de directe omgeving van de geparkeerde Volkswagen Golf). Ongeveer een half uur later heeft [verdachte 1] aan [bijnaam 4] bericht dat ze [verdachte 5] de garage lieten zien en toen politie hoorden, waarna hij ( [verdachte 1] ), [bijnaam 2] ( [verdachte 2] ) en [bijnaam 8] ( [verdachte 4] ) zijn weggerend.
Verder acht het hof ook de overige berichten gewisseld tussen [verdachte 1] en NN [bijnaam 4] tussen 19:10 uur en 22:14 uur voor de beoordeling van belang nu NN [bijnaam 4] daarin op niet mis te verstane woorden [verdachte 1] ter verantwoording roept. [verdachte 1] reageerde met de opmerking dat ze alles samen hebben overlegd, dat hij het maar moet vragen aan [bijnaam 2] (het hof begrijpt [verdachte 2] ) waarna [verdachte 1] om 20:17 uur een bericht aan [verdachte 2] heeft gestuurd inhoudende: “leg ff bro uit hoe s gegaan”.
Bovendien bevestigt het bericht van 20:15 uur van [verdachte 1] aan [bijnaam 4] dat [verdachte 4] na de schietpartij de drie daarbij betrokken personen (onder wie [verdachte 1] zelf) heeft opgehaald.
Tot slot acht het hof het gesprek tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] in de Fiat 500 ’s-avonds omstreeks 20:30 uur redengevend, waarin werd besproken dat [verdachte 3] even een paar dagen in [plaats 1] gaat zitten en [verdachte 1] voornemens is naar Pakistan te gaan en [verdachte 3] “ zijn haren eraf zal scheren”. [verdachte 3] geeft verder aan dat hij niet echt op de beelden van die garage staat en dat alleen zijn silhouet te zien is. Verder maken ze zich er meer zorgen over dat die “kankerlijer” nog leeft en zegt [verdachte 1] dat het vandaag wel gewoon mis moest gaan en dat als hij niet dood is, ze dan niet lang gaan zitten, maar als hij dood is ze wel lang gaan zitten.
Door de verdachte is verklaard dat hij op 5 november 2015 de Volkswagen Golf vanuit [plaats 6] naar het [straat 10] had gebracht samen met anderen. Op overige vragen over de gebeurtenissen die dag heeft hij geen antwoord willen geven. Wel heeft hij verklaard over zijn betrokkenheid in de voorfase van de moordaanslag op [slachtoffer 1] . Deze heeft erin bestaan dat hij enkele malen locaties heeft doorgegeven via de BlackBerry, die hij, via een man wiens naam hij niet wil noemen, tot zijn beschikking had gekregen. Het daarop gebaseerde verweer houdt in dat verdachte niet op de plaats van het delict is geweest.
Het hof stelt vast dat de verdachte met deze verklaring is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep, ruim drie jaar na het verweten feit. Tot die tijd heeft de verdachte volledig gezwegen. Hoewel er door het hof meermalen naar is gevraagd heeft de verdachte niet willen zeggen van wie hij die telefoon van het merk BlackBerry heeft gekregen. Evenmin heeft de verdachte enige vraag willen beantwoorden over de inhoud van PGP-berichten waarvan hij op grond van de bewijsmiddelen als de verzender moet worden aangemerkt. Noch heeft hij iets willen zeggen over de inhoud en betekenis van de OVC-gesprekken van 5 november 2015 waaraan hij heeft deelgenomen.
Daar staat tegenover dat uit de bewijsmiddelen in hun onderlinge verband en samenhang bezien, blijkt dat
- -
de verdachte in de voorfase van de aanslag op [slachtoffer 1] intensief betrokken is geweest,
- -
hij in die voorfase voortdurend de ontvanger is geweest van informatie over de plaatsen waar het beoogde slachtoffer zich bevond,
- -
hij met één van de betrokkenen, [verdachte 3] , enkele malen berichten heeft gewisseld die niet anders kunnen worden begrepen dan als een vooruitblik op hetgeen ten aanzien van [slachtoffer 1] stond te gebeuren,
- -
hij de Volkswagen Golf heeft opgehaald met twee andere personen die in die voorfase ook een rol van betekenis hebben gehad,
- -
de verdachte deze auto vervolgens samen met hen heeft geplaatst op het [straat 10] in [plaats 3] ,
- -
de telefoon van de verdachte op 5 november 2015 om 12:04 uur gelet op het ontvangen bericht van [verdachte 5] om 12:04 uur over de aanwezigheid van de Opel van [slachtoffer 1] op [straat 1] , aldaar aanwezig moet zijn geweest en daarnaast aanwezig was in de omgeving waar de betrokkenen die op de plaats delict actief waren werden opgehaald, kort nadat de Volkswagen Golf in de parkeergarage [straat 12] was geplaatst,
- -
de verdachte daarna op het [straat 10] aan is komen lopen en naar binnen is gegaan,
- -
hij betrokken is geweest bij het benaderen van de Volkswagen Golf aan het begin van de avond, kort voordat [verdachte 5] werd aangehouden,
- -
hij met [verdachte 3] uitgebreid de gang van zaken op de plaats delict heeft nabesproken,
- -
hij met een persoon genoemd [bijnaam 4] , die op de achtergrond onmiskenbaar een rol van betekenis vervult en een belang heeft bij de levensberoving van [slachtoffer 1] , met regelmaat communiceert over de voortgang en over het uitblijven van het beoogde resultaat.
Deze omstandigheden in hun samenhang beschouwd leiden ertoe dat het verweer inhoudende dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict wordt verworpen. [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] waren op de plaats van het delict aan [straat 1] te [plaats 2] . Twee van hen zijn de schutters geweest en een van hen was de bestuurder van de Volkswagen Golf. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor de rollen die de drie verdachten hebben gehad, acht het hof de inhoud van het dossier ontoereikend om de rolverdeling met zekerheid vast te stellen. Het verweer slaagt in zoverre dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte 1] een van de schutters was.
Medeplegen
Het hof overweegt met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen als volgt.
De plannen om [slachtoffer 1] te vermoorden bestonden al enige tijd. In die plannen waren alle vijf de verdachten blijkens het berichtenverkeer waaraan zij deelnamen of waarin over hen werd gesproken, betrokken.
Vanaf 24 oktober 2015 hebben [verdachte 4] en [verdachte 5] de auto van [slachtoffer 1] in de gaten gehouden.
Op eerdere momenten is geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, in het bijzonder op 2 en 3 november 2015. Door omstandigheden lukte dat telkens niet. Bij die eerdere gelegenheden was steeds sprake van een samenwerking tussen de vijf verdachten in een vergelijkbare rolverdeling als op 5 november 2015: [verdachte 4] en [verdachte 5] hielden zich bezig met het volgen van [slachtoffer 1] , terwijl [verdachte 3] , [verdachte 2] en [verdachte 1] zich op de hoogte lieten houden van de verplaatsingen van [slachtoffer 1] . De Volkswagen Golf was uitgerust met enkele hulpmiddelen om [slachtoffer 1] op de weg tot stoppen te brengen.
[verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] hebben in de ochtend van 5 november 2015 gezamenlijk de Volkswagen Golf opgehaald in [plaats 6] en gebracht naar het [straat 10] in [plaats 5] . Op enig moment hebben zij die plaats weer verlaten. Vanuit [plaats 4] hebben zij de auto van [slachtoffer 1] , waarvan de locatie steeds werd uitgepeild en doorgegeven door [verdachte 5] , gevolgd naar [straat 1] in [plaats 2] . Daar hebben twee van hen het vuur op [slachtoffer 1] geopend. [verdachte 5] was die ochtend in het gezelschap van [verdachte 4] .
Vervolgens zijn [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] naar de parkeergarage aan het [straat 12] gereden waar zij zijn opgehaald door [verdachte 4] . Direct daaraan voorafgaand ontving [verdachte 5] berichten van [verdachte 1] over de plaats waar zij moesten worden opgehaald.
Nadat [verdachte 1] aan [verdachte 5] de opdracht had gegeven om de telefoon die was gebruikt om de bewegingen van [slachtoffer 1] via het baken te kunnen volgen, onklaar of onvindbaar te maken, hebben [verdachte 5] en [verdachte 4] in de middag van 5 november 2015, na de aanslag, het telefoontoestel van het merk Samsung, dat was gebruikt om het peilbaken onder de auto van [slachtoffer 1] te volgen, in een sloot gegooid.
Aan het begin van de avond is [verdachte 5] in de parkeergarage aan het [straat 12] om op verzoek van [verdachte 2] te kijken naar de daar geparkeerde Volkswagen Golf. [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 4] waren daar ook aanwezig.
Gedurende de periode waarin de moordaanslag werd voorbereid en uitgevoerd hebben de verdachten met elkaar gecommuniceerd waarbij zij alle vijf gebruik maakten van telefoontoestellen van het merk BlackBerry. Deze waren voorzien van de applicatie PGP met het oog op versleutelde communicatie.
[verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 3] waren met regelmaat aanwezig in de loods in [plaats 6] waar de bij de aanslag gebruikte Volkswagen Golf was geplaatst en die enkele malen op onopvallende wijze uit die loods werd gereden. Deze loods was gehuurd door [verdachte 3] . De woning [straat 10] [huisnummer 4] in [plaats 5] van [betrokkene 2] was blijkens observaties en PGP-berichten een verzamel- dan wel ontmoetingsplek.
Tot slot komt betekenis toe aan de contacten met een persoon op de achtergrond, [bijnaam 4] of [bijnaam 6] , die blijkens het berichtenverkeer als opdrachtgever kan worden aangemerkt en aan wie door [verdachte 5] en [verdachte 1] verslag werd gedaan en verantwoording werd afgelegd. Ook [verdachte 2] hield zich een enkele maal bezig met de inhoud van de informatie die aan deze persoon moest worden verstrekt.
Gezien aard, reikwijdte, duur en intensiteit van de samenwerking tussen [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] komt het hof tot de slotsom dat deze vijf personen de poging tot moord tezamen en in vereniging hebben gepleegd. In alle fasen, zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als de afwikkeling, was ieder van hen betrokken met een bijdrage die als wezenlijk kan worden gekenmerkt. Zij hadden daarbij in het hele traject een gemeenschappelijke oriëntatie, namelijk de dood van [slachtoffer 1] .
Aanvullende bewijsoverwegingen
Zaak A, feit 2
Het hof is van oordeel dat, gelet op de hiervoor vastgestelde betrokkenheid van [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] op de plaats van het delict zelf, zij ook de daarbij gehanteerde, onder 2 ten laste gelegde vuurwapens voorhanden hebben gehad.
Zaak A, feit 3 en feit 4
Ten aanzien van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde heling van de Audi S4 overweegt het hof het volgende. Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de in loods 4 te [plaats 6] aangetroffen Audi S4 gestolen was. [verdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat deze Audi in de loods stond. Hij heeft tevens verklaard dat hij vermoedde dat dit voertuig gestolen was, maar heeft geen verklaring willen afleggen over de herkomst van deze auto. Ook over zijn uitspraken met betrekking tot de Audi tijdens het gesprek met [verdachte 3] in de avond van 5 november 2015 of de berichten die hij die dag om 20:20 uur met [verdachte 2] over de Audi heeft uitgewisseld heeft [verdachte 1] niet willen verklaren. Naar het oordeel van het hof kan evenwel uit de inhoud van die gesprekken, inhoudende dat ‘die Audi weg moest’, bezien tegen de achtergrond van de liquidatiepoging die dag, niet anders worden geconcludeerd dan dat [verdachte 1] wist dat de Audi van misdrijf afkomstig was.
Dat [verdachte 1] niet zelfstandig toegang tot de loods lijkt te hebben gehad, doet aan het voorgaande niet af. Voor een bewezenverklaring is immers niet noodzakelijk dat [verdachte 1] te allen tijde onverwijld over de Audi kon beschikken. Het hof acht de in zaak A onder 3 ten laste gelegde opzetheling van de Audi S4 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
[verdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij wist dat er in de kofferbak van de Audi in de loods “explosief gebeuren” lag.
Uit de berichtenwisseling tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] en tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] op 5 november 2015, kort samengevat inhoudende dat de semtex (uit de loods) weg moest, bezien in het licht van de overige samenwerking tussen deze verdachten bij de liquidatiepoging, leidt het hof af dat [verdachte 1] deze springstof met [verdachte 3] en [verdachte 2] verborgen hield en daarmee voorhanden had.
Ook hier geldt dat aan het voorgaande niet af doet dat [verdachte 1] niet zelfstandig toegang tot de loods lijkt te hebben gehad. Voor een bewezenverklaring is immers niet noodzakelijk dat [verdachte 1] te allen tijde onverwijld over de springstof met toebehoren kon beschikken. Het hof acht het in zaak A onder 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B, feit 1
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde witwassen overweegt het hof het volgende.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat het geldbedrag van € 8.000,00 van enig misdrijf afkomstig is.
Daarom zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat van een vermoeden van witwassen sprake is.
Zowel [verdachte 2] als [verdachte 1] opereren in een criminele setting, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden. Het is een feit van algemene bekendheid dat vele vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dat coupures van € 500,00 in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Van [verdachte 1] is bovendien geen noemenswaardig legaal inkomen bekend. Deze feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
[verdachte 1] heeft over de herkomst van dit geld geen enkele verklaring afgelegd, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. Het ontstane bewijsvermoeden is dan ook niet aangetast. Het hof acht het in zaak B onder 1 ten laste gelegde witwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Nu evenwel met onvoldoende zekerheid uit het dossier en in het bijzonder de context van het gesprek tussen [verdachte 2] en [verdachte 1] kan worden afgeleid dat [verdachte 1] het geldbedrag samen met een ander voorhanden heeft gehad, acht het hof medeplegen niet bewezen.
Zaak B, feit 2 subsidiair
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
De bromfietskentekenplaat is ten hoogste één etmaal voordat deze in de Fiat 500 werd aangetroffen gestolen. [verdachte 1] was zowel bij de controle van de Fiat 500 op 27 augustus 2015 omstreeks 22.00 uur als bij zijn aanhouding op 28 augustus 2015 om 00.45 uur, bijna drie uur later, de bestuurder van de Fiat 500. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte 1] , als bestuurder en gebruiker van de Fiat 500, wetenschap had van en feitelijke zeggenschap had over de in die auto aanwezige goederen, waaronder de bromfietskentekenplaat. [verdachte 1] heeft geen enkele verklaring willen afleggen over de aanwezigheid van de gestolen bromfietskentekenplaat in de door hem in die periode gebruikte Fiat 500, terwijl voornoemde omstandigheden wel om een uitleg vragen. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de verdachte wist dat de kentekenplaat van diefstal afkomstig was. Het hof acht de in zaak B onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B, feit 3
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof het volgende. [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] hebben intensief samengewerkt bij het plegen van de aanslag op [slachtoffer 1] . Bij die aanslag zijn twee zware aanvalsgeweren gebruikt. De Opel waarin [slachtoffer 1] zich bevond stond tussen andere auto’s op een parkeerterrein bij woningen. Onder die omstandigheden hebben alle drie de personen op de plaats delict, zowel de schutters als de chauffeur, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schutters behalve de auto van [slachtoffer 1] ook andere auto’s zouden treffen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.
hij op 5 november 2015 te Diemen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet met vuurwapens kogels gericht op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, waardoor die [slachtoffer 1] meermalen in zijn lichaam is geraakt;
2.
hij op 5 november 2015 te Diemen , tezamen en in vereniging met anderen, een of meer wapens van categorie II, te weten: (een) vuurwapen(s), geschikt om automatisch te vuren of categorie III, te weten: (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer of pistool voor zover niet vallend onder categorie II sub 2e, en munitie van categorie III, te weten 34 patronen, kaliber 7.62x39, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2015 te Lijnden , tezamen en in vereniging met een ander
- een personenauto, merk: Audi S4 met Duits kenteken [kenteken 7]
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op 5 november 2015 te Lijnden , tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad:
onderdelen die specifiek bestemd zijn voor wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II, onder 7e, te weten: voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, en die van wezenlijke aard zijn, te weten:
- -
acht containers, bevattende totaal ongeveer 2,2 kilogram springstof op basis van TNT en
- -
vijf elektrische slagpijpjes en
- -
een constructie bestaande uit een PVC pijp die met een slagpijpje kan worden verbonden, welk slagpijpje met een afstandsbediening op afstand tot ontploffing kan worden gebracht;
Zaak B
1.
hij op 4 november 2015 in Nederland zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, immers heeft hij een geldbedrag van 8.000 euro, in 16 briefjes van 500 euro, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
subsidiair:
hij op 27 augustus 2015 te Amsterdam een bromfietskentekenplaat [kenteken 1] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op 5 november 2015 te Diemen , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto merk Mazda, kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft beschadigd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders in de nabijheid van die Mazda met vuurwapens kogels afgevuurd, waarvan er één in het bestuurdersportier van voornoemde Mazda is ingeslagen.
Hetgeen in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de, in dit arrest opgenomen, redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde respectievelijk het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot moord
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.
Het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Het in zaak B onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A onder 3 wat betreft de heling van een scooter en het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en hem ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en het in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen vrijheidsstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is zeer intensief betrokken geweest bij activiteiten die erop waren gericht om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Hij heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan poging tot moord. Het gronddelict, moord, behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Uit de bewijsvoering blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte zich heeft uitgestrekt over een periode van enige duur. Daarbij is reeds op dagen gelegen vóór de in de tenlastelegging genoemde pleegdatum gezocht naar mogelijkheden om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde poging tot moord op hoofdlijnen ontkend. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 13 november 2018, meer dan drie jaren na de pleegdatum, voor het eerst inhoudelijk verklaard en gezegd dat hij “een beetje betrokken” is geweest. Die betrokkenheid zou erin hebben bestaan dat de verdachte samen met anderen, van wie hij de naam niet wil noemen, de Volkswagen Golf die bij de aanslag op [slachtoffer 1] is gebruikt op de dag van die aanslag heeft verplaatst van [plaats 6] naar het [straat 10] in [plaats 3] . Ook zou hij in de daaraan voorafgegane periode berichten en locaties hebben doorgegeven op verzoek van iemand van wie hij geld had geleend. Op vragen over de gebeurtenissen gedurende de rest van die dag heeft hij geen vragen willen beantwoorden. Ook andere vragen van het hof bleven grotendeels onbeantwoord.
In het licht van de bewezenverklaarde poging tot moord en de daarvoor gebezigde bewijsmiddelen bestaat er geen enkele aanleiding om uit te gaan van de authenticiteit van de, eerst in de fase van het hoger beroep ter terechtzitting afgelegde, verklaring van de verdachte over de aanslag op [slachtoffer 1] . Integendeel. Deze verklaring, door de verdachte gepresenteerd als een onthulling die het resultaat is van lang wikken en wegen, acht het hof van een stuitende onoprechtheid.
De wijze van uitvoering van de aanslag op [slachtoffer 1] typeert het hof zonder meer als professioneel. Daarnaast zijn de verdachte en zijn mededaders roekeloos te werk gegaan en zijn grote risico’s voor de veiligheid van anderen genomen.
Twee schutters hebben met aanvalsgeweren 34 kogels afgevuurd. [slachtoffer 1] is daarbij zes keer, onder meer op vitale plaatsen in zijn lichaam, geraakt. Er is in het wilde weg geschoten, mag wel de conclusie zijn. In diverse auto’s die in de directe omgeving stonden geparkeerd zijn kogels ingeslagen. Toen [slachtoffer 1] zich probeerde te verwijderen en in zijn auto naar de sloot reed zijn de schutters hem gevolgd. [slachtoffer 1] mocht dit, koste wat het kost, niet overleven.
De aanslag is uitgevoerd op klaarlichte dag in een woonwijk. Tal van omwonenden zijn er in meer of mindere mate getuige van geweest. De werkwijze van de daders op de plaats delict, van wie de verdachte er een was, heeft grote risico’s meegebracht dat meer slachtoffers zouden zijn gevallen. Zoals de rechtbank in haar vonnis ook heeft overwogen kwam één getuige net aanrijden op de parkeerplaats toen er werd geschoten. Een andere getuige heeft verklaard dat rond het tijdstip waarop is geschoten veel buurtbewoners hun hond uitlaten op de plek waar [slachtoffer 1] onder vuur is genomen.
Zoals het hof in de sleutel van de bewijsvoering heeft overwogen kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wie van de drie daders op de plaats van het delict ( [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 3] ) de twee schutters zijn geweest. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop de aanslag is voorbereid en uitgevoerd tot geen andere conclusie kan leiden dan dat zij alle drie wisten dat [slachtoffer 1] op deze onverschrokken manier onder vuur zou worden genomen. Zij zijn daarom alle drie even verantwoordelijk voor het toegepaste geweld. Daar komt bij dat de afgeluisterde en opgenomen gesprekken waaraan de verdachte heeft deelgenomen en zijn bijdrage aan de versleutelde communicatie via de BlackBerry zeer krachtig bewijs opleveren dat hij geen enkele aarzeling heeft gehad bij de niets ontziende uitvoering van de aanslag. De voor het bewijs gebezigde berichten die via de zogeheten PGP-BlackBerry’s door verdachte zijn gestuurd en de door hem gemaakte opmerkingen tijdens de opgenomen en afgeluisterde gesprekken wekken ronduit afschuw.
Verder is van betekenis dat de voorbereiding van de aanslag een professioneel karakter heeft gehad. [slachtoffer 1] , het beoogde slachtoffer, is intensief gemonitord aan de hand van een peilbaken dat onder diens auto was geplaatst. Nadat de auto gedurende bijna twee weken was gevolgd, werd er toegeslagen. Met behulp van versleutelde communicatie, waarvoor aparte telefoontoestellen met een dure applicatie werden gebruikt, werd onder meer de informatie over dit baken en over de plaatsen waar dit zich bevond met de mededaders gedeeld. In deze communicatie was de verdachte een zeer actieve deelnemer.
In het nadeel van de verdachte weegt voorts dat hij in direct contact heeft gestaan met de persoon die de opdracht tot de moord heeft verstrekt of die er in elk geval belang bij had dat [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. Deze persoon was genaamd “ [bijnaam 4] ” en “ [bijnaam 6] ” in de contactenlijsten van de BlackBerry’s van respectievelijk de verdachte en [verdachte 5] . Met vasthoudendheid drong de bedoelde persoon aan op snel resultaat en vroeg hij telkens om verantwoording. De verdachte deed hem enkele malen verslag van de voortgang dan wel van het ontbreken daarvan. Ook dit contact van de verdachte met deze persoon op de achtergrond illustreert de verbetenheid van de verdachte om het beoogde resultaat te bereiken.
Het is tegen deze achtergrond dat het hof het voor de strafmaat nauwelijks van betekenis acht dat het bij een poging tot moord is gebleven. Weliswaar heeft dit juridische betekenis in die zin dat het strafmaximum erdoor wordt bepaald maar de verdachte heeft met deze werkwijze zodanige grenzen opgezocht dat ook de grenzen voor strafoplegging in beeld zijn gekomen. De advocaat-generaal heeft op goede gronden betoogd dat de door de verdachte gepleegde poging tot moord een feit van de buitencategorie is. De verdachte laat door zijn betrokkenheid bij dit feit en door de inhoud van de communicatie waaraan hij heeft deelgenomen geen enkele twijfel bestaan over zijn onverschrokken houding.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het medeplegen van wapenbezit en van het bezit van explosieven. Het hof merkt op dat het onder A2 bewezen verklaarde in vereniging voorhanden hebben van vuurwapens en munitie in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot het onder A1 bewezen verklaarde medeplegen van poging tot moord. De verdachte had 2,2 kilo springstof opgeslagen in de loods in [plaats 6] . In het dossier bevindt zich een audiovisuele opname van een explosie waarbij ongeveer een halve kilo van het aangetroffen materiaal tot ontploffing is gebracht. Het lijdt geen twijfel dat hiermee dodelijke slachtoffers konden worden gemaakt. De verdachte heeft hierover verder niet willen verklaren. Maar tegen de achtergrond van de door hem medegepleegde aanslag op [slachtoffer 1] stelt de vondst van deze springstof bepaald niet gerust.
Voorts is ten laste van de verdachte een aantal andere feiten bewezen verklaard, zoals heling van een voertuig, witwassen van een geldbedrag en vernieling.
Tegenover al het voorgaande dat noopt tot oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur heeft de verdachte niets gesteld dat van enige betekenis kan zijn in zijn voordeel. Leedtoevoeging als strafrechtelijke reactie op de door de verdachte gepleegde feiten is dan ook een belangrijk doel van de straf die het hof zal opleggen.
In strafverzwarende zin slaat het hof ook acht op het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 24 oktober 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2001 onherroepelijk is veroordeeld wegens doodslag. Hem zijn toen de straf van jeugddetentie en de PIJ-maatregel opgelegd. Hoewel sindsdien lange tijd is verstreken legt dit, gelet op de aard van het toen gepleegde delict en aard en ernst van de delicten waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, wel degelijk gewicht in de schaal.
Het is tegen deze achtergrond dat de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf tevens in aanzienlijke mate staat in de sleutel van beveiliging van de samenleving.
Tot slot overweegt het hof wat de strafdoelen betreft dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de strafrechtspleging bijdraagt aan de algemene preventie van strafbare feiten en in dat verband een zekere afschrikkende werking dient te hebben. Het hof beoogt met de afdoening van deze zaak duidelijk te maken dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt.
In het licht van de voorgaande overwegingen komt het hof tot de slotsom dat de straf die door de advocaat-generaal is geëist passend en geboden is.
Vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4]
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen in verband met de schade die mevrouw [slachtoffer 4] heeft geleden doordat haar auto beschadigd is geraakt door kogelinslagen tijdens de aanslag op [slachtoffer 1] . Zij heeft in eerste aanleg geen vordering tot vergoeding van de schade ingediend. Tegen oplegging van de maatregel heeft de verdediging zich verzet.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 36f, tweede lid, Sr regelt dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof stelt vast dat er ter terechtzitting in hoger beroep debat is geweest over de vraag welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat de schade reeds aan mevrouw [slachtoffer 4] is vergoed door de gemeente [plaats 2] . Daarnaast is door de verdediging aandacht gevraagd voor, naar het hof begrijpt, het rechtstreekse verband tussen de aan de verdachte verweten gedraging en de schade. Dit is een kwestie die blijkens de bewoordingen van de artikelen 51f en 361, tweede lid, onder b, Sv in de sleutel van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij zelf staat.
Een en ander betekent dat het hof de bedoelde civielrechtelijke aansprakelijkheid niet heeft kunnen vaststellen in een aan de strafprocedure accessoir civiel geding. Bij deze stand van zaken is de slotsom dat de gang van zaken tot resultaat heeft dat het civielrechtelijke debat onvoldoende is uitgekristalliseerd. Dat brengt met zich dat aan de voorwaarde als bedoeld in het tweede lid van artikel 36f Sr niet is voldaan en dat de vordering van de advocaat-generaal zal worden afgewezen.
Beslag
Het hof baseert de navolgende beslagbeslissingen op de ter terechtzitting van 16 november 2018 door de advocaat-generaal overgelegde beslaglijst ter vervanging van de eerdere beslaglijst.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde is voorbereid met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 1, 33, 34 en 35. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder 51 tot en met 60. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder de nummers 8, 37, 38, 41, 42 en 48 zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte in zaak A onder 1 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 227.400,01. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 42.980,01. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, met dien verstande dat niet langer wordt verzocht om vergoeding van verlies aan verdienvermogen
(post ad € 182.305,00), zodat de vordering thans € 43.280,01 bedraagt.
Standpunt OM
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen met uitzondering van de gevraagde vergoeding van het horloge en de kosten van de rekenkundige: in dat deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Volgens de advocaat-generaal is onvoldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij het horloge op 5 november 2015 droeg. Wat betreft de kosten van de rekenkundige is opgemerkt dat, nu de benadeelde partij de post verlies aan verdienvermogen in hoger beroep niet langer handhaaft, niet in de onderhavige strafzaak maar in een eventueel op te starten civiele procedure om vergoeding van deze kosten dient te worden gevraagd.
Standpunt verdachte
De verdediging heeft overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de kosten van de rekenkundige. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat de benadeelde partij de post verlies aan verdienvermogen heeft ingetrokken. De verzochte vergoeding ziet dan ook op kosten gemaakt ter vaststelling van een schadepost die niet meer aan de orde is. Bovendien zijn de kosten nodeloos gemaakt zodat er ook geen ruimte is voor vergoeding op basis van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Evenmin kunnen deze kosten onder proceskosten vallen als bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Rechtsvordering. Wat betreft de gevraagde vergoeding van het horloge is het standpunt ingenomen dat nu niet of in elk geval onvoldoende de eigendom van het horloge vaststaat en evenmin niet of in elk geval onvoldoende kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] het horloge op 5 november 2015 droeg, in combinatie met de onduidelijkheden die er bestaan over de wijze van het verlies van het horloge, de benadeelde partij ook ten aanzien van deze gevorderde schadevergoeding niet ontvankelijk moet worden verklaard. Tot slot heeft de verdediging verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel hof
Horloge
De advocaat van de benadeelde partij heeft het standpunt ingenomen dat het verlies van het horloge in conditio sine qua non-verband staat met het strafbare feit, dat daarmee het causale verband is gegeven en dat mogelijk meervoudige causaliteit daar niet aan af kan doen. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting, ten aanzien van de causaliteit niet is voldaan aan de stelplicht, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Kosten rekenkundige
De verzochte vergoeding ad € 300,00 ziet op de door rekenkundige [rekenkundige] gemaakte kosten ter vaststelling van de post verlies aan verdienvermogen. Nu deze post in hoger beroep niet langer wordt gehandhaafd is het hof, mede gelet op het ter terechtzitting verhandelde, van oordeel dat de vraag of het verzoek om vergoeding van de kosten van de rekenkundige kan worden ingewilligd, niet zonder nader onderzoek is te beantwoorden. De behandeling levert daarom een onevenredige belasting op van het strafgeding, reden waarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Overig
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 3, vierde gedachtestreepje, ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] .
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 1, 33, 34 en 35 vermelde voorwerpen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 8, 37, 38, 41, 42, 48 en 51 tot en met 60 vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het op de beslaglijst onder 15 en 68 vermelde voorwerp.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 5, 16, 36, 39, 40, 50 en 61 tot en met 67, 69 en 70 vermelde voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 31.530,01 (eenendertigduizend vijfhonderddertig euro en één cent) bestaande uit € 6.530,01 (zesduizend vijfhonderddertig euro en één cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 31.530,01 (eenendertigduizend vijfhonderddertig euro en één cent) bestaande uit € 6.530,01 (zesduizend vijfhonderddertig euro en één cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 192 (honderdtweeënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 november 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam , waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. M.L. Leenaers en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2018.