Hof Amsterdam, 02-05-2017, nr. 200.197.202/01
ECLI:NL:GHAMS:2017:1718
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-05-2017
- Zaaknummer
200.197.202/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:1718, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑05‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑05‑2017
Inhoudsindicatie
UWV verrekent ziekengeld met vordering u.h.v. terugvorderingsbesluit door periodieke inhouding op ziekengeld. Is UWV gerechtigd tot voortzetting van deze verrekening na datum vonnis tot toepassing WSNP? Hof acht verrekening v.z.v. toegepast na dat vonnis in strijd met artikel 307.1 Faillissementswet.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.197.202/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 4530823 CV EXPL 15-27864
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 mei 2017
inzake
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
appellant in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
mr. [bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [X],
kantoorhoudende te [plaats] ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellante in incidenteel beroep,
advocaat: mr. W. van Veldhuizen te Tilburg.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna het UWV en de bewindvoerder genoemd. [X] zal worden aangeduid als [X] .
Het UWV is bij dagvaarding van 4 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de bewindvoerder als eiseres en het UWV als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Het UWV heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van de bewindvoerder zal afwijzen en de bewindvoerder zal veroordelen tot terugbetaling van € 2.512,40 (met wettelijke rente), met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van beide instanties.
De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van het UWV in de kosten van het hoger beroep.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 t/m 1.5) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Bij besluiten van 6 augustus 2009 en 19 januari 2012 (hierna: de terugvorderingsbesluiten) heeft het UWV respectievelijk € 57,37 bruto en € 1.919,32 bruto van [X] teruggevorderd. Deze bedragen waren [X] op grond van de Ziektewet uitgekeerd. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het UWV, voor zover hier van belang, per 27 januari 2014 een uitkering ingevolge de Ziektewet aan [X] toegekend. Het UWV heeft [X] bij besluit van 24 februari 2014 meegedeeld dat per periode van vier weken een bedrag van € 179,40 bruto op het ziekengeld zal worden ingehouden ter verrekening van zijn schuld aan het UWV op grond van de terugvorderingsbesluiten. Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2014 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van [X] uitgesproken. Het UWV heeft de verrekening van € 179,40 bruto per vier weken op het ziekengeld van [X] na 26 maart 2014 voortgezet.
3.2.
In dit geding vordert de bewindvoerder veroordeling van het UWV tot betaling van € 1.614,60, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat in verband met het bepaalde in artikel 307 lid 1 Faillissementswet het UWV na 26 maart 2014 ten onrechte het aan [X] toegekende ziekengeld heeft verrekend met de vordering op [X] uit hoofde van de terugvorderingsbesluiten, zodat het UWV is gehouden tot terugbetaling, met rente en kosten. Daarnaast heeft de bewindvoerder gesteld dat de verrekening door het UWV nietig is op grond van het bepaalde in artikel 306 Faillissementswet.
3.3.
De kantonrechter heeft de vordering van de bewindvoerder toegewezen. Hetgeen de kantonrechter daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven. Uit hetgeen in de artikelen 19 en 52c van de Ziektewet is geregeld met betrekking tot de vaststelling en beëindiging van het recht op ziekengeld volgt dat het recht op ziekengeld en de daaruit voortvloeiende vordering op het UWV ontstaan indien en zodra is voldaan aan de daarvoor op grond van de Ziektewet geldende vereisten en dat het UWV alsdan gehouden is de uitkering toe te kennen. Dat recht op ziekengeld duurt voort totdat het UWV het bij beschikking heeft beëindigd of door spontane werkhervatting. Artikel 307 lid 1 Faillissementswet verzet zich niet tegen de verrekening door het UWV nu zowel de datum waarop [X] voldeed aan de voorwaarden voor recht op ziekengeld, welk recht hem bij besluit van 9 januari 2014 per 27 januari 2014 is toegekend, als de datum waarop de vordering van het UWV op [X] uit hoofde van de terugvorderingsbesluiten is ontstaan, gelegen zijn voor de datum waarop de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Het beroep van de bewindvoerder op nietigheid van de betaling (door middel van verrekening) op grond van artikel 306 Faillissementswet treft doel.
3.4.
In principaal beroep komt het UWV met drie grieven op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep van de bewindvoerder op artikel 306 Faillissementswet slaagt.
3.5.
In incidenteel beroep keert de bewindvoerder zich met vier grieven tegen het oordeel van de kantonrechter dat artikel 307 lid 1 Faillissementswet zich niet verzet tegen de door haar bestreden verrekening door het UWV.
3.6.
Laatstgenoemde bepaling houdt het volgende in:
Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.7.
Het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [X] op het UWV - en derhalve de schuld van het UWV jegens [X] - ter zake van ziekengeld is ontstaan vóór 26 maart 2014 (de datum van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling) óók voor zover het recht op uitkering betrekking had op de periode gelegen na die uitspraak, kan niet als juist worden aanvaard. Voor de toepassing van artikel 307 Faillissementswet volstaat de vaststelling dat [X] voor die uitspraak geen aanspraak had op ziekengeld over de periode gelegen na die uitspraak. Dit betekent dat de verrekening voor zover het UWV deze heeft toegepast na meergenoemde uitspraak in strijd is geweest met het bepaalde in artikel 307 lid 1 Faillissementswet. In zoverre slaagt het incidentele beroep.
3.8.
Het slagen van de hierop gerichte klacht in incidenteel beroep brengt mee dat de vordering van de bewindvoerder terecht is toegewezen. Bij bespreking van de grieven in principaal beroep bestaat bij deze stand van zaken onvoldoende belang.
3.9.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst zal het UWV worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, zowel in principaal als in incidenteel beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt het UWV in de kosten van het hoger beroep (zowel in principaal als in incidenteel beroep) en begroot deze kosten aan de zijde van de bewindvoerder tot aan deze uitspraak op € 314,- wegens verschotten en € 894,- wegens salaris in principaal beroep en € 447,- wegens salaris in incidenteel beroep;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.F. Thiessen en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.