Rb. Assen, 30-08-2006, nr. 29278 - HA ZA 00-441
ECLI:NL:RBASS:2006:AY7298
- Instantie
Rechtbank Assen
- Datum
30-08-2006
- Zaaknummer
29278 - HA ZA 00-441
- LJN
AY7298
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBASS:2006:AY7298, Uitspraak, Rechtbank Assen, 30‑08‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2006/135
Uitspraak 30‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Ongevalsgevolgen; post-whiplashsyndroom; battle on experts; objectivering van klachten, onderzoeksmethode Eiseres heeft bij de dagvaarding gesteld dat zij door een ongeval is gaan lijden aan een post-whiplashsyndroom Eerst is de neuroloog P ingeschakeld. Het Hof vernietigde het vonnis van de rechtbank omdat geen overleg was gepleegd over de persoon van de deskundige en omdat eiseres in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zich uit te laten over de vraagstelling. Over de persoon van de deskundige moest volgens het Hof overleg met partijen plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank. In navolging van een eenstemmige keuze van partijen is neuroloog B benaderd hoewel de rechtbank P op zichzelf ook geschikt oordeelde om als deskundige te fungeren. B heeft geweigerd. Daarna is P benoemd. De gemachtigde van eiseres heeft getracht dit terug te draaien door een verzoek te doen op grondslag van artikel 31 Rv. Die poging is gestrand. P heeft een klinisch psycholoog ingeschakeld. Beiden hebben eiseres uitgebreid onderzocht. Na kennisneming wil eiseres een psychiatrisch onderzoek terwijl zij dit eerder van de hand wees. De rechtbank weigert dit en doet de zaak af: ontevredenheid met de uitslag van een deskundigenonderzoek is onvoldoende om een ander onderzoek te gelasten en van dat onderzoek is ook niets te verwachten omdat de gepretendeerde klachten en beperkingen, als zij zouden komen vast te staan, niet reëel kunnen worden geacht in die zin dat deze bestaan anders dan door een houding die eiseres, al dan niet bewust, geleidelijk heeft aangenomen. Eiseres is in de rol van slachtoffer verzeild geraakt maar niet slachtoffer van een ongeval doch van andere -onduidelijk gebleven- omstandigheden. Neuroloog N steunt eiseres weliswaar maar zijn wijze van redeneren verdraagt zich niet met de ten deze toepasselijke maatstaf van een voldoende geobjectiveerde wijze van vaststelling van feiten; welke maatstaf des te strikter moet worden aangehouden bij een beroep op een ziektebeeld/stoornis waarover naar de huidige stand van de wetenschap in de kring van deskundigen geen breed gedragen overtuiging bestaat, in die zin dat dit bestaat en een gevolg is van een ongeval als door eiseres overkomen. Hoewel hier niet direct van toepassing wijst de rechtbank er op dat een dergelijke wijze van redeneren al vele jaren niet wordt geaccepteerd in de zeer uitgebreide sociale verzekeringsrechtspraak over objectivering van klachten en aangegeven functionele beperkingen. In die rechtspraak spelen voor een groot deel dezelfde vragen als hier aan de orde (vgl. onder meer RSV 1995/2, RSV 1998/47 met noot Bockting en CRvB 6 oktober 1998, AAW/WAO 96/9068 over de verschillen van inzicht in de medische wereld bij de diagnose whiplash).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 29278 / HA ZA 00-441
Vonnis van 30 augustus 2006
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. J.J. Reiziger,
advocaat mr. F.P. de Jong te Emmen,
tegen
de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 1183 AT Amstelveen, Professor J.H. Bavincklaan 1,
gedaagde,
procureur mr. H.J. de Ruijter,
advocaat mr. A. Volders.
De procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken waarop vonnis is gevraagd ter rolzitting van 16 augustus 2006. Tot die stukken behoren vijf vonnissen van de rechtbank en een arrest van het Hof Leeuwarden.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Korte voorgeschiedenis van de deskundigenrapportage
De onderhavige zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2000 en heeft de eventuele gevolgen van een ongeval in augustus 1998 tot inzet in verband met aansprakelijkstelling door eiseres van de veroorzaker van het ongeval, verzekerde van gedaagde. Eiseres heeft bij de dagvaarding gesteld dat zij door het ongeval is gaan lijden aan een post-whiplashsyndroom dat ingrijpende gevolgen voor haar leven heeft.
De rechtbank heeft een eerste vonnis gewezen op 22 mei 2001 na comparitie en repliek/dupliek. Dat vonnis heeft geleid tot een vernietiging en verwijzing door het Hof met aanwijzingen voor de verdere behandeling van het geschil.
Daarna zijn er nog vier vonnissen gewezen, waarvan een na een mondelinge behandeling ter zitting.
Het eerste vonnis van 22 mei 2001 hield in dat de neuroloog dr. R.J.B. van der Ploeg werd ingeschakeld om een expertise uit te brengen over -kort gezegd- de door eiseres gestelde ongevalsgevolgen. Het Hof bevestigde dat een neuroloog moest worden ingeschakeld en zonodig later nog een psychiater, doch vernietigde het vonnis van de rechtbank omdat geen overleg was gepleegd over de persoon van de deskundige en omdat eiseres in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zich uit te laten over de vraagstelling. Over de persoon van de deskundige moest volgens het Hof overleg met partijen plaatsvinden ten overstaan van de rechtbank.
De rechtbank heeft de verdere oordeelsvorming van het Hof verwerkt in het vonnis van 3 september 2003.
Vervolgens is, na een comparitie waarin werd voldaan aan de eisen van het Hof, in navolging van een eenstemmige keuze van partijen de neuroloog Bouwsma benaderd om een expertise uit te brengen, hoewel de rechtbank Van der Ploeg op zichzelf ook geschikt oordeelde om als deskundige te fungeren.
Bouwsma heeft vervolgens bericht dat hij niet als deskundige wilde fungeren en dat hij dit ook aan partijen zou hebben gezegd als zij hem eerst benaderd hadden alvorens de rechtbank te berichten.
Bij vonnis van 17 december 2003 is Van der Ploeg benoemd als deskundige nadat de gemachtigde van eiseres had nagelaten tijdig naar voren te brengen waarom er bezwaren zouden bestaan tegen een dergelijke benoeming.
De gemachtigde van eiseres heeft getracht dit terug te draaien door een verzoek te doen op grondslag van artikel 31 Rv. Die poging is gestrand op het vonnis van 7 april 2004.
Daarna is bij vonnis van 19 mei 2004 een aanvulling gegeven op het vonnis van 17 december 2003 is verband met het toen recente arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2004, NJB 2004, 17/54.
De deskundigenrapporten
Van der Ploeg heeft eiseres uitgebreid onderzocht, heeft aanvullende informatie uit de behandelende sector opgevraagd en heeft deze informatie, alsmede de reeds aanwezige medische informatie, ten grondslag gelegd aan zijn oordeelsvorming over de door de rechtbank aan hem voorgelegde vragen. Dit heeft geleid tot een conceptrapport dat voor commentaar aan partijen is voorgelegd. De gemachtigde van eiseres heeft commentaar geleverd, vergezeld van een opinie van de neuroloog J. Niewold. Van der Ploeg heeft op dat commentaar gereageerd. Diens reactie maakt deel uit van de stukken waarop vonnis is gevraagd.
Van der Ploeg heeft tevens een deskundige ingeschakeld. De klinisch psycholoog R.J. Saan heeft eiseres uitgebreid onderzocht. Dit heeft geleid tot een conceptrapport dat voor commentaar aan partijen is voorgelegd. De gemachtigde van eiseres heeft commentaar geleverd. Saan heeft op dat commentaar gereageerd. Diens reactie maakt deel uit van de stukken waarop vonnis is gevraagd.
De bevindingen van Saan zijn door Van der Ploeg meegenomen in zijn eindoordeel.
Van der Ploeg heeft onder meer de volgende beschouwingen gegeven:
Er is geen postwiphlash syndroom. Er is sprake geweest van een commotio cerebri. Op grond van de anamnese is er sprake van een licht commotio cerebri. Eeen licht commotio cerebri bij een jonge patiënt heeft een excellente prognose. Hierbij is niet aannemelijk dat er restklachten ontstaan.
In sommige gevallen blijven er enige klachten aanwezig en opvallend is in de onderhavige casis dat betrokkenen na de acute fase toenemende klachten heeft ontwikkeld, hetgeen niet past bij de trauma. Hierbij is te verwachten dat de klachten na de acute fase afnemen en dat doet concluderen dat er andere mechanisme een rol spelen dan mechanismen die door het trauma op fysieke wijze geïnduceerd zijn.
......
De resultaten van het neuropsychologisch onderzoek zijn zodanig dat dit niet door het trauma verklaard kan worden. De resultaten zijn van een te zwak niveau en op grond daarvan moet ook verondersteld worden dat er andere mechanismen een rol spelen bij het klachtenpatroon.
......
Het letselschadebureau heeft vervolgens mijn rapportage voorgelegd aan J. Niewold, neuroloog, die een zeer ervaren deskundige is in de ogen van de Whiplash Stichting Nederland. Hij geeft aan dat ik voorbijgegaan zou zijn aan een groot deel van de informatie uit de behandelende sector waarbij enerzijds aangegeven wordt dat er een post whiplash syndroom zou bestaan en tevens aangegeven wordt dat er een post commotioneel syndroom zou bestaan.
Ik merk hierbij het volgende op. Binnen de behandelende sector worden beide termen genoemd en in de behandelende sector is men kennelijk niet met elkaar eens. De neuroloog Jansen die betrokkenen zag in de behandelende sector spreekt niet van een post whiplash syndroom en spreekt uitsluitend over een post commotioneel syndroom in zijn schrijven van 20.03.99. Ik blijf bij mijn opvatting dat hier geen sprake is van een post whiplash syndroom. De aard van de klachten geeft mij daar zeker geen aanleiding toe. Aansluitend hierop kan ik mededelen dat hij opmerkt dat het neuropsychologisch rapport niet geïntegreerd is in mijn rapport. Impliciet is dit wel degelijk gedaan.
De testresultaten zijn zodanig zwak dat dit onmogelijk door het onderhavige trauma verklaard kan worden.
Hier spelen andere factoren een rol en als dat geen lichamelijke factoren zijn gaat het uiteraard om psychische factoren. Zij presteert zo zwak wat betreft haar inprenting, aanleren, herkenning dat dit het ook onmogelijk maakt om nog eventuele klachten welke zouden kunnen passen bij een post commotioneel syndroom op een juiste waarde te schatten. De resultaten getuigen ervan dat de klachten niet meer als reëel beschouwd kunnen worden indien dit via een organische route verklaard zou dienen te worden. Er is ook een opvallende discrepantie waarneembaar dat zij zich diverse aspecten van het onderzoek zeer exact kan herinneren terwijl zij zo slecht scoort bij de inprentingstest.
Saan heeft onder meer de volgende beschouwingen gegeven:
In de vacantie van dat jaar werkte ze bij een kweker en kreeg ze haar ongeval. Ondanks de vele klachten die ze had volgde ze daarna een opleiding Sociaal Pedagogisch Werk in Emmen. Dat viel haar erg zwaar. Omdat ze niet tegen het reizen in de bus kon werd ze iedere dag door haar moeder naar en van school gebracht en gehaald. Op school volgde ze een min of meer aangepast programma, waarbij ze veel hulp kreeg, omdat ze blokken van 8 weken les en daarna een toetsweek niet kon volgen en dat te zwaar voor haar was. Ze mocht in haar eigen tempo werken, mocht in plaats van 2 toetsen per dag 1 toets doen en mocht ook de toetsen meer spreiden in de tijd.
......
Ze had grote problemen met het volgen van de lessen, ze kon vrijwel niets onthouden en ondanks dat ze in het revalidatiecentrum geleerd had om een zo goed mogelijk evenwicht te vinden tussen belasting en belastbaarheid was het voor haar duidelijk dat ze de opleiding lichamelijk niet aankon. Ze heeft er toen een punt achter gezet en sinds die tijd zit ze thuis. Tijdens haar SPW opleiding had ze stage gelopen op een school voor speciaal onderwijs, dat vond ze geweldig op dit moment doet ze nog één ochtend vrijwilligerswerk op een school voor speciaal onderwijs. Ze heeft 2 ochtenden geprobeerd, maar kon dat niet aan, ze vond dat “niet eerlijk tegenover zichzelf en tegenover de kinderen”. Daarnaast doet ze vrijwilligerswerk voor de patiëntenvereniging van whiplashpatiënten als coördinator jongerenwerk. Ook heeft ze onlangs voor de patiëntenvereniging op een groot congres in Ede een verhaal gehouden over haar ervaringen als whiplashpatiënte en dit is ook in een uitgave van de vereniging terecht gekomen.
......
Het is duidelijk dat het ongeval en de nasleep ervan grote gevolgen hebben gehad binnen het gezin (vader, moeder, patiënte en zusje van nu 18 jaar). Patiënte is binnen het gezin zeer centraal komen te staan. Moeder moest altijd voor haar klaar staan als ze voor therapie naar de fysiotherapeut gebracht en gehaald moest worden, hetgeen nog steeds het geval is. Moeder bracht haar naar en haalde haar van school in Emmen met de auto, omdat ze niet over het reizen met de bus kon. Omdat ver lopen haar problemen oplevert hebben ze de beschikking over een invalidenparkeerkaart. Aan de psychologisch assistente vertelt ze dat er thuis allerlei aanpassingen zijn gebracht zoals een bad, een tweede toilet boven, een verhoogde wc-pot beneden, een extra trapleuning, het aanrecht is verhoogd en bij de douche is een handvat aan de muur aangebracht.
......
Ze blijft gedurende de ochtend van het eerste testdag alert, opgewekt en positief. Het komt voor de proefleidster dan ook nogal onverwacht als ze om ± 12.00 uur, ze is dan, het intakegesprek niet meegerekend, 2 uur bezig geweest, aangeeft te moe te zijn om nog verder te kunnen.
Op 11 mei vragen moeder en dochter of ze voorafgaand aan het onderzoek nog even met de psycholoog kunnen praten. Patiënte geeft dan aan dat ze na de vorige testochtend bijna 10 dagen op bed heeft gelegen, zo moe was ze. Ze was “geen mens meer geweest”, zoveel klachten en pijn had ze gehad en dat wilde ze niet weer.
......
Ze houdt het opnieuw ongeveer 2 uren vol en moet dan opgeven vanwege vermoeidheid, pijn in de nek en “omdat het zoveel energie kost om te praten en te denken”. Zelfs een kort testje van 10 minuten kan er niet meer af. Opvallend is daarna wel dat ze nog ruim 10 minuten met de proefleidster en haar ouders staat te praten en dat zij eigenlijk degene is die het gesprek gaande houdt.
Gezien de grote belasting die het neuropsychologisch onderzoek voor haar vormde (in de nabespreking gaf ze aan ook na de 2e testochtend weer een week op bed gelegen te hebben) en de overwegend zeer slechte testresultaten, werd besloten het onderzoek niet verder uit te breiden, waardoor een aantal cognitieve functies niet zijn onderzocht (visuo-contructieve functies, executieve functies). Ook werden geen persoonlijkheidsvragenlijsten afgenomen gezien de zeer lange tijd dat ze met de SIMS bezig was. Het onderzoek is dus noodgedwongen beperkt gebleven.
......
De testresultaten zijn overwegend van een zwak tot zeer zwak niveau. Zo werkt ze op de tests voor aandacht en tempo voor informatieverwerking zeer traag en onregelmatig, waarbij haar scores bij een aantal tests buiten de range van de gebruikte vergelijkingsgroepen vallen, terwijl ze ook op tests voor verbaal en niet-verbaal geheugen, (veel) te zwak presteert wat betreft inprenting, aanleren, uitgestelde recall en herkenning. De oorzaak van deze zwakke prestaties is moeilijk te geven gezien de extreem lage score die zij behaalt op de AKTG, een test die de neiging tot onderpresteren aangeeft. Een lage score wijst erop dat zij onder haar feitelijke niveau presteert, hetgeen gezien de niet afwijkende score op de SIMS niet bewust gebeurt, maar (waarschijnlijk) een gevolg is van vermoeidheid, pijn e.d., waardoor zij niet in staat is om zich volledig in te zetten bij de testafname. Een mogelijke indicatie in die richting is dat haar prestaties op onderdelen van de intelligentietest, die als eerste in het onderzoek worden afgenomen, scores te zien geven die vrijwel overeenkomen met de verwachtingen op grond van haar vooropleiding. Daarnaast lijkt een rol te spelen dat zij zich, mede door hetgeen zij tijdens de revalidatiebehandeling geleerd heeft, heeft aangewend om wat minder van zichzelf te eisen op het moment dat ze klachten krijgt. Ook het gegeven dat de huidige testresultaten van een zwakker niveau zijn dan in 2000 bij het neuropsychologisch onderzoek dat in Emmen werd verricht wijst in die richting.
De medisch adviseur van gedaagde heeft onder meer de volgende beschouwing over de bevindingen van Van der Ploeg en Saan gegeven:
De neurologische expertise geeft aan dat er geen afwijkingen zijn geconstateerd op neurologisch gebied dan wel op enig ander gebied. Het ongeval is inmiddels bijna 7 jaar geleden en er is destijds sprake geweest van een lichte hersenschudding. Dit heeft een uitstekende prognose waarbij het normaal is dat de klachten in de loop der tijd afnemen. Bij betrokkene heeft echter het omgekeerde plaatsgevonden en zijn de klachten toegenomen. Ik kan mij vinden in de mening van de neuroloog dat er derhalve andere factoren een rol dienen te spelen om de huidige klachten van betrokkenen te kunnen verklaren. De neuropsycholoog heeft daaromtrent aan dat de revalidatie van betrokkenen mogelijk een rol speelt in dit proces. Betrokkene heeft daar geleerd om in geval van pijnklachten haar activiteiten te verminderen. Het is nu juist in deze tijd de bedoeling dat bij een pijnsyndroom getraind wordt middels een tijdcontingente benadering en niet middels een pijncontingente benadering hetgeen blijkbaar bij betrokkene is gebeurd. In dat laatste geval stop je namelijk je activiteiten indien er sprake is van pijnklachten waardoor je in feite qua belastbaarheid in een spiraal naar beneden afglijdt. Juist door de pijngrens heen oefenen verhoogd de belastbaarheid.
Standpunt eiseres
Eiseres heeft bij akte van 7 juni 2006 gesteld dat de rechtbank reeds heeft beslist dat de gevolgen van de commotio cerebri voor rekening van gedaagde komen, dat de rechtbank bij het vonnis van 22 mei 2001 terecht heeft beslist om geen onderzoek door een psychiater te gelasten, dat het Hof heeft beslist dat een neuroloog moet worden ingeschakeld of in een later stadium eventueel een psychiater, dat het rapport van Van der Ploeg niet uitgebreid is en ook niet goed onderbouwd en dat eiseres al steeds heeft aangegeven dat Van der Ploeg ‘geen acceptabele’ deskundige was op kwalitatieve gronden en wegens schijn van partijdigheid. Eiseres heeft verder kritiek geuit op door Van der Ploeg gegeven antwoorden, stellende dat hij niet heeft gemotiveerd om welke reden hij geen post-whiplashsyndroom aanwezig acht.
Eiseres zoekt steun bij de door haar overgelegde rapportage van de neuroloog Niewold d.d. 14 september 2005, die het blijkens die rapportage niet eens is met de conclusies van Van der Ploeg.
Eiseres wil thans een psychiatrisch onderzoek, naar zij stelt ‘in tegenstelling tot wat [eiseres], tot en met de Hoger Beroep procedure heeft aangegeven’. Dit omdat volgens haar Van der Ploeg heeft aangegeven dat er na het ongeval waarschijnlijk sprake is van psychiatrische factoren die wellicht de huidige klachten en beperkingen zouden kunnen verklaren. Dat Van der Ploeg dit niet nodig acht is volgens eiseres verwonderlijk gezien zijn bevindingen.
Standpunt gedaagde
Gedaagde verzet zich uitdrukkelijk tegen deze wens van eiseres. Volgens gedaagde zijn er discrepanties in de stellingen van eiseres. Van alle artsen die eiseres hebben onderzocht is er slechts één die haar steunt. Er zijn andere mechanismen die de klachten van eiseres genereren dan de mechanismen die door het trauma op fysieke wijze geïnduceerd zijn. Eiseres heeft zichzelf in de loop van de jaren aangeleerd steeds minder van zichzelf te vergen en haar testresultaten worden dus steeds slechter.
Ontevredenheid met de uitslag van een deskundigenonderzoek is onvoldoende om een tweede onderzoek te gelasten.
Ter adstructie van haar stellingen heeft gedaagde een beschouwing overgelegd van haar medisch adviseur P.P.M. Wijffels d.d. 8 november 2005.
Nader deskundigenonderzoek?
De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en voor zover het de aan eiseres uitgebrachte bewijsopdracht betreft staat de rechtbank niet toe dat nog nader bewijs wordt ingebracht door nogmaals een deskundige in te schakelen om eiseres te onderzoeken en van verslag en advies te dienen (vgl. HR 22 maart 1991, NJ 1991/400 met conclusie AG Koopmans over de vraag of de rechter verplicht is een deskundige in te schakelen op de grond dat dit wordt gevraagd door een van de partijen).
De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing past binnen het tussen partijen gewezen arrest van het Hof Leeuwarden nu door het Hof feitelijk niet is beslist dat de rechtbank een psychiater moet inschakelen en nu uit het rapport van Van der Ploeg expliciet, en uit de overige voorhanden zijnde medisch gegevens voldoende duidelijk, blijkt dat dit niet zinvol is. Er is geen kans dat eiseres langs die weg schade kan claimen bij gedaagde terzake van het ongeval.
Oorzaak van de gestelde klachten en beperkingen
Dat inschakeling van een psychiater niet zinvol is, is een gevolg van het feit dat de door eiseres gepretendeerde klachten en beperkingen, als zij zouden komen vast te staan, niet reëel kunnen worden geacht in die zin dat deze bestaan anders dan door een houding die eiseres, al dan niet bewust, geleidelijk heeft aangenomen. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat eiseres in de rol van slachtoffer verzeild is geraakt maar niet slachtoffer van een ongeval doch van andere -onduidelijk gebleven- omstandigheden.
Dit volgt uit de uitgebreide onderzoeken en testen van Van der Ploeg en Saan, die in hun rapporten een uitleg geven die zich goed laten verenigen met en een verklaring geeft voor het gebruik van de term post-whiplashsyndroom in de rapporten van Van Aanholt, Jansen, Hordijk en Wiersma (vonnis 3 september 2003 onder 2.5 t/m 2.9). Zoals de rechtbank al in het vonnis van 22 mei 2001 oordeelde: die term is niet relevant. Het gaat er om of de commotio cerebri gevolgen heeft gehad die voor rekening van gedaagde komen. Dat nu is niet het geval: alle artsen, op de heer Niewold na, oordelen dat de commotio cerebri na een korte tijd langs natuurlijke weg ophoudt te bestaan zonder gevolgen en dat de door eisers aangegeven klachten daar niet bij passen.
De rechtbank merkt specifiek over de stellingen van eiseres nog op dat die stellingen ook geen steun vinden in de argumenten die Niewold aanvoert. Hij stelt zich weliswaar achter eiseres doch de wijze waarop hij dit beargumenteert kan dat uit juridisch oogpunt (en daar gaat het hier om) niet rechtvaardigen.
Nieuwold maakt zijn punt op grond van speculaties en onzekere aannames. Hij acht het immers
- -
‘niet onmogelijk’ dat eiseres geen helm droeg
- -
‘onduidelijk’ hoe eiseres tegen de auto is aangekomen
- -
‘onduidelijk’ hoe zij op de grond is gekomen
- -
‘heel goed mogelijk’ dat bij het dragen van een helm een whiplashletsel is opgetreden
- -
‘aannemelijk’ dat dit in het geval van eiseres zo is omdat het ‘best wel eens zo geweest kan zijn dat zij een commotio cerebri en een whiplashletsel van de CWK heeft opgelopen, waarbij de whiplashklachten zijn gebleven’ omdat volgens hem ook bij een lichte commotio cerebri het ‘post-commotionele syndroom’ voorkomt.
Een dergelijke wijze van redeneren verdraagt zich niet met de ten deze toepasselijke maatstaf van een voldoende geobjectiveerde wijze van vaststelling van feiten; welke maatstaf des te strikter moet worden aangehouden bij een beroep op een ziektebeeld/stoornis waarover naar de huidige stand van de wetenschap in de kring van deskundigen geen breed gedragen overtuiging bestaat, in die zin dat dit bestaat en een gevolg is van een ongeval als door eiseres overkomen. Terwijl Van der Ploeg deze maatstaf aanhoudt, en in wezen daarom bekritiseerd wordt en al op voorhand ongewenst was als deskundige (getuige het jarenlange verzet en de argumentatie van eiseres), neemt Niewold van het bestaan van de door eiseres gestelde beperkingen voor waar aan uitsluitend omdat eiseres die stelt (anamnese), en ongeacht of deze beperkingen ook kunnen worden veroorzaakt door een houding van eiseres, waartoe hij vervolgens naar een oorzaak toe redeneert ook al geeft geen enkele onderzoeksmethode daarvoor houvast. Om de redenering -ogenschijnlijk- rond te krijgen moet dan wel met voormelde speculaties en onzekere aannemes worden gewerkt.
Hoewel hier niet direct van toepassing wijst de rechtbank er op dat een dergelijke wijze van redeneren al vele jaren niet wordt geaccepteerd in de zeer uitgebreide sociale verzekeringsrechtspraak over objectivering van klachten en aangegeven functionele beperkingen. In die rechtspraak spelen voor een groot deel dezelfde vragen spelen als hier aan de orde (vgl. onder meer RSV 1995/2, RSV 1998/47 met noot Bockting en CRvB 6 oktober 1998, AAW/WAO 96/9068 over de verschillen van inzicht in de medische wereld bij de diagnose whiplash).
De opmerkingen van de medisch adviseur van gedaagde sluit hierbij aan:
Ook de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geven aan dat indien er sprake is van een chronisch pijnsyndroom zonder onderliggende pathologie de expertiserend arts zich dient te onthouden van het toekennen van beperkingen dan wel een percentage blijvende invaliditeit.
Eindconclusie
Het voorgaande leidt er toe dat eiseres niet is geslaagd in het leveren van bewijs van de stelling dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval op 13 augustus 1998, veroorzaakt door een verzekerde van gedaagde, en de klachten/beperkingen waaraan zij volgens haar sedertdien lijdt. Voor toewijzing van de vorderingen van eiseres is dit bewijs noodzakelijk zodat alle vorderingen moeten worden afgewezen.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- -
vast recht EUR 215,55
- -
deskundigen 2.285,00
- -
overige kosten 11,34
- -
salaris procureur 2.712,00 (6,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 5.223,89
BESLISSING
De rechtbank
- 1.
wijst de vorderingen af,
- 2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Fortis Corporate Insurance N.V. tot op heden begroot op EUR 5.223,89,
- 3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006.?