Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten
Artikel 11 Voor een regio zorgwekkende invasieve uitheemse soorten en inheemse soorten voor de Unie
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1143/2014)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1143/2014)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Algemeen
1.
De lidstaten kunnen bepalen welke soorten uit de overeenkomstig artikel 12 vastgestelde nationale lijst van voor een lidstaat zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, inheems of uitheems voor de Unie, een versterkte regionale samenwerking vereisen.
2.
Op verzoek van de betrokken lidstaten faciliteert de Commissie overeenkomstig artikel 22, lid 1, de samenwerking en coördinatie tussen die lidstaten. De Commissie kan waar nodig, op grond van de gevolgen van bepaalde invasieve uitheemse soorten voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten, alsook voor de menselijke gezondheid en de economie, door middel van uitvoeringshandelingen en op voorwaarde dat dit grondig onderbouwd is door middel van een omvattende analyse van de motivering voor een versterkte regionale samenwerking, opgesteld door de lidstaten, vereisen dat de betrokken lidstaten mutatis mutandis de artikelen 13, 14 en 16 en artikel 17 niettegenstaande artikel 18, alsook de artikelen 19 en 20, naargelang van het geval, op hun grondgebied of op een deel daarvan toepassen. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.
Voor een regio zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die inheems zijn in een lidstaat, zijn op het grondgebied van die lidstaat niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 13, 14, 16, 17, 19, 20 en 24. De lidstaten waar die soorten inheems zijn, werken met de betrokken lidstaten samen voor de beoordeling van de in artikel 13 bedoelde introductieroutes en kunnen, in overleg met de andere lidstaten, relevante maatregelen nemen om volgens de procedure van artikel 22, lid 1, de verdere verspreiding van die soorten te vermijden.