Rb. Middelburg, 05-06-2012, nr. 12/700227-09 [P]
ECLI:NL:RBMID:2012:BW7416
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
05-06-2012
- Zaaknummer
12/700227-09 [P]
- LJN
BW7416
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2012:BW7416, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 05‑06‑2012
Uitspraak 05‑06‑2012
Inhoudsindicatie
coffeeshop achterdeur problematiek
Partij(en)
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700227-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juni 2012
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen
[verdachte],
geboren op [1956],
wonende te [adres A],
raadsman mr. Beckers, advocaat te Maastricht.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk op tegenspraak behandeld op de zitting van 14 mei 2012, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting formeel is gesloten op de zitting van 22 mei 2012.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 september 2009 te Goes tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres B]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 71.315
gram hennep en/of 23.265 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of 21.982 voorgedraaide joints (bevattend hennep en/of
hasjiesj), in elk geval een grote hoeveelheid als bedoeld in lid 5 van artikel 11 Opiumwet van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of
hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. De voorvragen
3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek Beegden zich volledig heeft gericht op (de bevoorrading van) de coffeeshops van [verdachte], terwijl daarover op dat moment geen overlastmeldingen waren en ook geen andere overtredingen van de AHOJ-G criteria waren geconstateerd. Zij wijst daarvoor onder meer naar de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verbalisant [verbalisant], die heeft aangegeven geen enkele overlastmelding te hebben gekregen, ook niet van de tipgever.
Voorts stelt de verdediging dat er vanuit het driehoeksoverleg geen signaal is uitgegaan dat de bevoorrading van de coffeeshops onder de loep moest worden genomen. Gelet op het standpunt van de driehoek, waarvan de officier van justitie deel uitmaakt, mochten [verdachte] en zijn medewerkers er op vertrouwen dat er geen gericht onderzoek naar de bevoorrading, de achterdeur, zou plaatsvinden. Grotere coffeeshops, waartoe ook die van [verdachte] is gaan behoren na de sluiting van een grote coffeeshop in Terneuzen (Checkpoint) en alle coffeeshops in Middelburg, moeten een goed geregelde toevoer hebben en werken met (grote) voorraden om aan de vraag te voldoen en daarmee overlast door straathandel te voorkomen danwel te beperken.
In het dossier is niets aangetroffen waaruit blijkt dat op kenbare wijze is gemotiveerd op welke wijze het openbaar ministerie is gekomen tot een behoorlijk afgewogen vervolgingsbeslissing. Bij het nemen van die vervolgingsbeslissing is het vertrouwen van [verdachte] en zijn medewerkers dat hun belangen op redelijke en billijke wijze werden meegewogen, geschonden.
Omdat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel en het kenbaarheidsvereiste, dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging, aldus de verdediging.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Aanwijzing Opiumwet nog steeds het uitgangspunt vormt. Een aantal strafbare feiten worden onder strikte voorwaarden gedoogd, waarbij het altijd de bedoeling is geweest de achterdeur, de bevoorrading, crimineel te houden. Voorraden, stashes, zijn niet toegestaan en degenen die over de voorraad kunnen beschikken hebben die drugs aanwezig. Het aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs buiten een shop valt niet onder het gedoogbeleid en is strafbaar, reden waarom het openbaar ministerie mag vervolgen.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Niet aannemelijk is geworden dat de opslagruimte met inbegrip van de daar aanwezige (soft)drugs, ook wel stash genoemd, aan de [adres B] aan anderen dan uitsluitend aan [verdachte] toebehoorde en/of ook door anderen werd gebruikt. De rechtbank leidt dat af uit het volgende.
[verdachte] is eigenaar van twee coffeeshops, namelijk te Goes aan de Grote Markt en te Vlissingen.
Oorspronkelijk was het pand aan de [adres B] eigendom van [verdachte]. Hij heeft het pand op enig moment verkocht aan [eigenaar pand adres B], waarna hij later het pand van [eigenaar pand adres B] heeft gehuurd voor bewoning. De aansluiting voor de nutsvoorzieningen stond op naam van [verdachte] in de periode van 11 april 2003 tot 30 september 2005. Daarna werd het pand tot
- 3.
juni 2007 gehuurd door [huurder 1]. [medeverdachte 1], sinds lange tijd bevriend met [verdachte], heeft vervolgens de huur van de hem bekende [huurder 1] overgenomen, zonder het pand ooit te bewonen. Sinds 4 juni 2007 stond de aansluiting van de Delta nutsvoorzieningen op naam van [medeverdachte 1], die de huur en de nutsvoorzieningen betaalde, nadat hij het geld maandelijks op ongebruikelijke wijze, namelijk een bedrag in contanten in een enveloppe door de brievenbus van een onbekende persoon, had verkregen.
[medeverdachte 2], bedrijfsleider van de coffeeshop te Goes en in het bezit van een voordeursleutel van het pand [adres B] alsook van een sleutel van een hangslot van een kast in dat pand met daarin vermoedelijk verdovende middelen , ging in de stash langere tijd dagelijks -en soms meermalen per dag- voorraad voor de verkoop in de coffeeshops te Goes en Vlissingen ophalen.
Bij de doorzoeking en inbeslagname van de hoeveelheden drugs op 3 september 2009 zijn in het pand enkele koffers aangetroffen die waren voorzien van een V (Vlissingen) en een G (Goes) en niet van andere letters die zouden kunnen duiden op andere coffeeshops. Bij zijn aanhouding waren de koffers die [medeverdachte 2] vervoerde soortgelijk en eveneens voorzien van deze letters, terwijl de inhoud van die koffers was bedoeld voor de coffeeshops van [verdachte] in Vlissingen en Goes.
Na de doorzoeking en inbeslagname van de drugs zijn – alleen – beide coffeeshops van [verdachte], zowel in Goes als in Vlissingen, blijkens een op de toegangsdeur aangeplakt bericht “wegens omstandigheden voor onbepaalde tijd gesloten” geweest. Voorts heeft [verdachte] ter zitting verklaard dat hij de gripzakjes inkocht voor de stash in de [adres B] voor het verpakken van de drugs in kleine porties. In de stash is [medeverdachte 3] aangehouden die verklaarde enkele dagen daarvoor door [medeverdachte 2] te zijn gevraagd softdrugs in zakjes te verpakken.
Tenslotte heeft de gehoorde getuige [getuige], eerder eigenaar van de onder de stash gesitueerde sparerib-zaak, verklaard dat hij alleen jongens van de coffeeshop op de Markt te Goes naar boven heeft zien gaan .
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat de voorraad in de [adres B] enkel en bij uitsluiting bestemd was voor de coffeeshops van [verdachte]. Geen feiten en omstandigheden omtrent het mogelijk bestaan van andere afnemers en/of gebruikers van de stash aan de [adres B] zijn gebleken of aannemelijk geworden.
Op 3 september 2009 werd bij doorzoeking van het pand 71.315 gram hennep, 23.265 gram hash en 21.982 joints in beslag genomen.
De overheid heeft belang bij handhaving van de openbare orde en zorg voor de volksgezondheid, ten behoeve waarvan een scheiding tussen softdrugs en harddrugs is aangebracht en door middel van gedoogde coffeeshops de verkoop van softdrugs wordt gereguleerd. De gedoogde coffeeshops hebben zich op basis van de aan hen verleende vergunning te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de AHOJ-G criteria. Een zodanige gedoogvergunning is door de gemeente Goes op 26 september 2006 verleend aan [verdachte] op basis van het met hem afgesloten convenant dat voor drie jaar geldig is. De vergunning kan telkens met een jaar worden verlengd en werd ook op 20 november 2008 weer voor de periode tot en met 26 september 2009 aan hem verleend. [verdachte] heeft zich steeds gehouden aan de AHOJ-G criteria. Van overlast is niet gebleken. Uit een in het dossier opgenomen brief van de burgemeester van de gemeente Goes blijkt dat [verdachte] zelfs een portier bij de deur heeft die overlast, ook ten aanzien van het parkeren op de Grote Markt, beperkt dan wel voorkomt. Een initiatief dat door de burgemeester in zijn brief met name wordt gewaardeerd.
Door de sluiting van de coffeeshop in Terneuzen (Checkpoint) en de sluiting van alle coffeeshops in Middelburg is het aantal bezoekers aan de coffeeshops van [verdachte] in Goes en Vlissingen toegenomen. Bij verkoop van softdrugs aan dit sterk toegenomen aantal bezoekers is het praktisch onmogelijk het aanbod en de kwaliteit daarvan te waarborgen zonder te kunnen beschikken over een grotere voorraad dan de gedoogde 500 gram. Om die reden hield [verdachte] een stash aan van waaruit telkens in de in de coffeeshop aanwezige en toegestane voorraad van 500 gram werd voorzien.
[verdachte] heeft, onweersproken, herhaaldelijk bij de overheid aangedrongen op een oplossing voor de achterdeurproblematiek, de bevoorrading van zijn coffeeshops.
De rechtbank is, in het licht van onder meer het arrest in de zaak Checkpoint en het vonnis in de zaak Blowboot , tot het oordeel gekomen dat bij het (gereguleerd) gedogen van de verkoop van softdrugs vanuit een coffeeshop, de aanvoer van de voorraad ook dienovereenkomstig (gereguleerd) gedoogd dient te zijn. De overheid neemt met het gedoogbeleid immers op de koop toe dat zo’n coffeeshop ook wordt bevoorraad. Een gedoogde coffeeshop ontleent toch zijn bestaansrecht aan het terugdringen van straathandel, de daarmee samenhangende criminaliteit en de inferieure kwaliteit van de softdrugs. Dit kan alleen worden geëffectueerd indien de aanvoer en de kwaliteit constant zijn, zodat de verschillende soorten softdrugs ook tegen redelijke prijzen leverbaar zijn en blijven. Daarvoor is het aanhouden van een voorraad onvermijdelijk. Dat coffeeshops als die van [verdachte] gebruik moeten maken van een dergelijke stash moet dan ook bij politie en justitie geruime tijd bekend zijn geweest en het beleid in de driehoek was er dan ook op gericht dat de “achterdeur” ongemoeid werd gelaten. Dit kennelijk binnen de driehoek gezamenlijk gedragen standpunt maakt dat ook het openbaar ministerie in beginsel gebonden moet worden geacht aan het ter zake bij de burgers opgewekte vertrouwen.
Indien sprake zou zijn geweest van een wijziging van het vervolgingsbeleid, waartoe het openbaar ministerie op zich gerechtigd is, had dat aan [verdachte] en zijn medewerkers op voorhand en tijdig kenbaar gemaakt dienen te worden. Het niet kenbaar maken van deze beleidswijziging en zonder waarschuwing of mededelingen vooraf overgaan tot vervolging leidt tot aan willekeur grenzende rechtsonzekerheid.
Gezien die omstandigheden dient de officier van justitie in zijn vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
4
De beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Woltring en mr. Sutorius, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juni 2012.