Rb. Amsterdam, 28-12-2017, nr. 13/706460-17
ECLI:NL:RBAMS:2017:9787
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-12-2017
- Zaaknummer
13/706460-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:9787, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑12‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑12‑2017
Inhoudsindicatie
aan beslag onttrekken van goederen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/706460-17 (Promis)
Datum uitspraak: 28 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van14 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadvrouw mr. L. Noordanus naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 oktober 2014 tot en met27 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meerdere goederen van de winkelvoorraad en/of winkelinventaris van de winkel(s) [naam winkel] (gevestigd [adres 1] ) en/of [naam winkel] (gevestigd [adres 2] ), waarop door [deurwaarder] , toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder op grond van een beschikking van de voorzieningenrechter mr. M. van Walraven d.d. 24 oktober 2014 (confrom artikel 711 jo. 730 Rv), in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Inleiding
Verdachte was eigenaar van twee elektronicawinkels: [naam winkel] en [naam winkel] . Hij heeft daartoe een samenwerkingsovereenkomst getekend met [naam bv] (hierna: [naam bv] ). [naam bv] heeft (met verlof van de voorzieningenrechter) op 24 oktober 2014 conservatoir beslag laten leggen op onder andere de goederen die op dat moment in beide winkels aanwezig waren. Op 27 oktober 2014 was een groot deel van de winkelvoorraad/-inventaris van beide winkels verkocht. In deze zaak staat de vraag centraal of verdachte daarmee een strafbaar feit heeft gepleegd, te weten het onttrekken van goederen aan het beslag (artikel 198 Wetboek van Strafrecht). [naam bv] heeft verdachte in een e-mail van 24 oktober 2014 toestemming gegeven om (ondanks het beslag) individuele producten aan individuele consumenten te verkopen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de toestemming van [naam bv] (hierna: [naam bv] ) om ondanks het gelegde beslag goederen uit de winkelinventaris te verkopen, niet in de weg staat aan een bewezenverklaring. De toestemming had namelijk alleen betrekking op de reguliere verkoop en hiervan was geen sprake. Dat blijkt onder meer uit de verklaringen van verkoopmedewerkers van [naam winkel] en [naam winkel] . Deze getuigen hebben bevestigd dat de inventarislijsten die zijn overhandigd aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd, correct waren. Verdachte heeft de opbrengst van de uitverkoop gebruikt om onderhandse leningen af te lossen. Daaruit volgt dat verdachte ook het opzet had om in strijd met het beslag de winkelvoorraad/-inventaris te verkopen. Door de uitverkoop heeft verdachte een overname of doorstart onmogelijk gemaakt. Verdachte wist van het beslag, bepaalde de hoogte van de kortingen en instrueerde zijn medewerkers om klanten zo veel mogelijk contant te laten afrekenen. Er is sprake van medeplegen. De vrouw van verdachte wist van het beslag en was behulpzaam bij de uitverkoop, aldus de officier van justitie.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft een schriftelijke pleitnotitie overgelegd die aan het dossier is toegevoegd. De raadsvrouw heeft kort samengevat aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een eigendomsvoorbehoud, zodat de goederen eigendom waren van verdachte. Er kan daarom geen sprake zijn geweest van een rechtsgeldig beslag. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van opzet omdat concrete afspraken over het geven van kortingen ontbraken. Verdachte verkocht de goederen met toestemming van [naam bv] en kon zelf bepalen voor welke prijs hij dat deed. In het geval dat de rechtbank tot een ander oordeel zou komen, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat [naam bv] verdachte toestemming had gegeven om de goederen te verkopen en hij dus geen goederen aan het beslag heeft onttrokken. Tot slot heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de goederen afkomstig uit de winkel aan de [adres 2] , omdat de verkoop van goederen vanuit die winkel heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014, dus voordat er beslag was gelegd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in het kader van het strafproces niet de materiële maar slechts de formele rechtmatigheid van het beslag kan worden getoetst. Op 24 oktober 2014 heeft de deurwaarder, op grond van een beschikking van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag gelegd op de winkelvoorraad van de winkels [naam winkel] en [naam winkel] . Aan de formele eisen voor het beslag is voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wetenschap had van het op de winkelvoorraad gelegde beslag. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in overleg met zijn echtgenote, goederen waarop beslag was gelegd door de deurwaarder, “actiematig” heeft verkocht. Daarmee staat vast dat verdachte in weerwil van het beslag de goederen heeft verkocht.Mede op basis van deze verklaringen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onttrekken van goederen aan het daarop door de deurwaarder gelegde beslag.
Anders dan de raadsvrouw, vindt de rechtbank het voor de bewezenverklaring niet van belang dat [vertegenwoordiger winkel] , als vertegenwoordiger van [naam bv] , verdachte toestemming had gegeven om ondanks het beslag over te gaan tot verkoop. Aan de delictsomschrijving is immers voldaan op het moment dat opzettelijk de goederen werden verkocht waarop het beslag rustte. Met het strafbaar stellen van het onttrekken van goederen aan beslag heeft de wetgever niet beoogd de belangen van de beslaglegger te beschermen. De strafbepaling strekt tot het afdwingen van het eerbiedigen van een daad van het openbaar gezag. Anders gezegd: artikel 198 Sr heeft tot doel dat een rechtmatig gelegd beslag wordt gerespecteerd. Toestemming van de beslaglegger voor het verkopen van datgene waarop beslag is gelegd, neemt de strafbaarheid daarvan dus niet weg (zie in deze zin ook ECLI:NL:PHR:1991:AD1519 en ECLI:NL:HR:1995:ZD0176).
Overigens merkt de rechtbank ten aanzien van dit verweer van de raadsvrouw nog het volgende op. Op 24 oktober 2014 heeft [vertegenwoordiger winkel] aan verdachte een e-mail gestuurd waarin hij verdachte in het belang van de optie “overname van de winkelactiviteiten” toestemming geeft over te gaan tot de individuele verkoop van de onder beslag liggende goederen aan individuele consumenten. Vervolgens heeft verdachte deze goederen met zeer hoge kortingen en onder de inkoopprijs verkocht. Op 27 oktober 2014 waren beide winkels vrijwel geheel leeg. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de met de verkoop opgebrachte contanten heeft gebruikt om anderen dan [naam bv] terug te betalen en hebben getuigen, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaard dat verdachte wilde dat klanten zoveel mogelijk met contant geld betaalden. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen niet zijn te rijmen met de stelling dat verdachte bezig was op een bonafide manier een doorstart te verwezenlijken, hetgeen hem in de e-mail van [vertegenwoordiger winkel] als optie werd voorgehouden.
De rechtbank verwerpt tot slot het verweer van de raadsvrouw dat niet is gebleken dat er na de beslaglegging nog goederen zijn verkocht vanuit de winkel aan de [adres 2] . Hiertoe overweegt de rechtbank dat de deurwaarder aan de hand van inventarisatielijsten, die steekproefsgewijs zijn gecontroleerd, heeft vastgesteld dat en welke goederen er ten tijde van de beslaglegging aanwezig waren. De juistheid van deze inventarislijsten is bij de rechter-commissaris bevestigd door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden uitgegaan van de inventarisatielijsten. Het merendeel van de goederen op deze inventarislijst was op 27 oktober 2014 niet meer in de winkel aanwezig. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat getuige [getuige 3] bij de politie heeft verklaard dat ook op 24 oktober 2014 vanuit de [adres 2] is verkocht.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 oktober 2014 tot en met 27 oktober 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meerdere goederen van de winkelvoorraad van de winkels [naam winkel] (gevestigd [adres 1] ) en [naam winkel] (gevestigd [adres 2] ), waarop door een (kandidaat) gerechtsdeurwaarder op grond van een beschikking van de voorzieningenrechter mr. M. van Walraven d.d. 24 oktober 2014 (conform artikel 711 jo. 730 Rv), beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1.
De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zou overgaan, heeft de verdediging gepleit om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van goederen aan het daarop door de deurwaarder gelegde beslag. Uit het plegen van dit strafbare feit blijkt dat verdachte de beslissing van de voorzieningenrechter dat beslag mocht worden gelegd niet heeft gerespecteerd. Hij heeft met het doorkruisen van het beslag het algemeen belang bij een ongestoord beslag als ook, in dit specifieke geval, de bescherming van de rechten van de beslaglegger geschonden. . Aan beslaglegger [naam bv] is aanzienlijke schade toegebracht. De goederen die ter zekerheidstelling dienden zijn immers verkocht en de opbrengst is grotendeels niet ten goede gekomen van [naam bv] . Door de opbrengst van de uitverkoop te gebruiken om leningen met derden af te lossen, heeft verdachte zichzelf in financieel opzicht bevoordeeld, ten koste van [naam bv] . Ook ter terechtzitting heeft verdachte de rechtbank niet getoond het laakbare van zijn handelen in te zien.
Het betreft dan ook een ernstig strafbaar feit en een straf is daarom passend en noodzakelijk. Voor de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht met betrekking tot fraude. Het oriëntatiepunt in geval van een benadelingbedrag van 70.000, - tot 125.000, - euro is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en zich na 27 oktober 2014 ook niet meer aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt. Daarbij betrekt de rechtbank dat er een aanzienlijk tijdsverloop ligt tussen het plegen van het feit en de berechting waardoor het niet meer passend is om in dit geval aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte sinds juni 2016 een baan heeft als directeur van een basisschool.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van één jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren passend en geboden. De voorwaardelijke straf moet ervoor zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. De taakstraf dient ervoor om verdachte er bewust van te maken dat hij met zijn handelen de samenleving en [naam bv] schade heeft berokkend.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam winkel] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger winkel] , vordert een bedrag van 160.298,07 euro ter vergoeding van materiële schade. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger winkel] toegelicht dat [naam bv] van de curator goederen ter waarde van in totaal maximaal € 40.000, - heeft teruggekregen. Dit bedrag dient op de vordering in mindering te worden gebracht.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van 120.298,07 euro, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat zij betwist dat [vertegenwoordiger winkel] bevoegd was tot het indienen van een vordering tot schadevergoeding. Tevens vindt zij het onduidelijk welk gedeelte van de vordering al is voldaan. Enerzijds omdat er nog goederen aanwezig waren in de winkels van [naam winkel] en [naam winkel] . Anderzijds omdat verdachte door middel van de schuldhulpverlenging al 9.000, - euro aan zijn schuldeisers heeft betaald. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [vertegenwoordiger winkel] bevoegd was tot het indienen van een vordering tot schadevergoeding namens [naam bv] . Hiertoe overweegt de rechtbank dat [vertegenwoordiger winkel] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op dit moment bestuurder is van [naam bv] en ten tijde van het indienen van de vordering tot schadevergoeding financieel directeur was van [naam bv] .
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de stukken in het procesdossier en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde in ieder geval tot een bedrag van 120.298,07 euro aan materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Anders dan de raadvrouw, acht de rechtbank het niet van belang dat verdachte door middel van de schuldhulpverlening een bedrag van 9000, - euro aan zijn schuldeisers heeft betaald. De rechtbank overweegt hiertoe dat de preferente schuldeisers van verdachte tezamen een vordering van 131.426,50 euro op verdachte hebben, waardoor het niet aannemelijk is dat de benadeelde partij als concurrent schuldeiser iets van dit bedrag heeft ontvangen. Anders gezegd: het is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte betalingen heeft verricht aan [naam bv] die op de vordering in mindering zouden moeten worden gebracht. De heer [vertegenwoordiger winkel] heeft ter zitting ook verklaard niet te weten dat er via de schuldhulpverlening bedragen aan [naam bv] zijn betaald.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van 120.298,07 euro worden toegewezen.Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Wijst de vordering van [naam winkel] , gevestigd op het adres [adres 3] , toe tot een bedrag van 120.298,07 euro (honderdtwintigduizend tweehonderdachtennegentig euro en zeven cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam winkel] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam winkel] aan de Staat 120.298,07 euro (honderdtwintigduizend tweehonderdachtennegentig euro en zeven cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2017.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bewijsmiddelen]
1.
[bewijsmiddelen]
2.
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]
3.
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]
4.
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]