ABRvS, 17-09-2008, nr. 200800601/1
ECLI:NL:RVS:2008:BF0974
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-09-2008
- Zaaknummer
200800601/1
- LJN
BF0974
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BF0974, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑09‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 4 juli 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 2001 - 1 juli 2002, 1 juli 2002 - 1 juli 2003 en 1 juli 2003 - 1 juli 2004 op nihil vastgesteld en de reeds betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd.
Partij(en)
200800601/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4702 van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 juli 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 2001 - 1 juli 2002, 1 juli 2002 - 1 juli 2003 en 1 juli 2003 - 1 juli 2004 op nihil vastgesteld en de reeds betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd.
Bij besluit van 4 augustus 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 13 december 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.J. Termos, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343), zijn onder meer de artikelen 33 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen en de artikelen 1 en 7 van de Hsw gewijzigd. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 4 juli 2005 zien, vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Huursubsidiewet (thans: de Wet op de huurtoeslag; hierna: de Hsw), voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Hsw, voor zover thans van belang, kent de minister ambtshalve of op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Hsw zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de minister de toekenning herzien, als de huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2.
Aan de besluiten van 4 juli 2005 heeft de minister ten grondslag gelegd dat het inkomen van [appellante] en haar medebewoner te hoog was om in aanmerking te komen voor huursubsidie. In dit verband heeft de minister van belang geacht dat [medebewoner] als medebewoner diende te worden aangemerkt.
2.3.
Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat haar aanhouding en het verhoor dat hierop volgde op zodanige wijze hebben plaatsgevonden dat de verklaringen die in dit verband zijn afgelegd op grond hiervan buiten beschouwing moeten worden gelaten, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Daargelaten of de door [appellante] weergegeven gang van zaken omtrent haar aanhouding en het verhoor als juist kunnen worden aangemerkt, kan niet gezegd worden dat de verklaringen zijn verkregen op een zodanige wijze dat het zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Ook geeft de inhoud van het proces-verbaal van 15 april 2005 van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de IOD), anders dan [appellante] betoogt, geen grond voor de veronderstelling dat bij het buurtonderzoek en de verhoren van getuigen door de IOD sprake was van het sturen van de verklaringen en evenmin voor het oordeel dat ontlastende verklaringen buiten beschouwing zijn gelaten.
2.4.
Anders dan [appellante] betoogt heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2005 (zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=12127">200503534/1a>), terecht geoordeeld dat voor de beoordeling van het recht op huursubsidie niet ter zake doet of sprake is van financiële verstrengeling. Bepalend voor het zijn van medebewoner is het hebben van hoofdverblijf op hetzelfde subsidieadres.
2.5.
Niet in geschil is dat [medebewoner], ondanks dat hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) op het adres van zijn moeder stond ingeschreven, daar niet zijn hoofdverblijf had.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister uit de in het proces-verbaal van de IOD van 15 april 2005 opgenomen verklaringen van [appellante] en [medebewoner] heeft mogen afleiden dat [medebewoner], in weerwil van de inschrijving in de GBA, zijn hoofdverblijf op het subsidieadres had. In dit verband is van belang dat de in eerste instantie door hen beiden afgelegde verklaringen elkaar op belangrijke punten ondersteunen. De intrekking van deze door hen ondertekende, in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal neergelegde verklaringen behoefde voor de rechtbank geen aanleiding te vormen voor het oordeel dat de minister deze niet tot uitgangspunt heeft mogen nemen. Ook de stelling van [appellante] dat zij op het moment van het afleggen van haar verklaring psychisch labiel was, kan haar niet baten, nu niet in geschil is dat de verklaring van [medebewoner], die zoals reeds vermeld haar verklaring op belangrijke punten ondersteunt, niet onder invloed van een dergelijke stoornis is afgelegd.
2.6.
De ter zitting in hoger beroep aangevoerde stelling dat de verklaring van [medebewoner] dat hij vier nachten per week in Huizen sliep aldus moet worden uitgelegd dat hij twee dagen bij [appellante] verbleef en twee dagen bij vrienden die ook in Huizen woonden, komt de Afdeling niet geloofwaardig voor. In dit verband is van belang dat de eerst in hoger beroep naar voren gebrachte verklaring van [naam] waarin hij verklaart dat [medebewoner] regelmatig bij hem, alsmede bij andere vrienden en kennissen logeerde, onvoldoende concreet is voor het oordeel dat minister op grond van het proces-verbaal van de IOD van 15 april 2005 niet aannemelijk heeft mogen achten dat [medebewoner] zijn hoofdverblijf bij [appellante] had. Voorts houden de verklaring van de dochter van [appellante], alsmede de intrekking van verklaringen van enkele buurtbewoners evenmin overtuigende redenen in waarom de inhoud van het proces-verbaal van 15 april 2005 onjuist zou zijn.
2.7.
Voor zover [appellante] voorts betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij door de strafrechter is vrijgesproken van het plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter met betrekking tot de vaststelling en waardering van de relevante feiten en omstandigheden. In dit verband is mede van belang dat de strafrechter de vraag diende te beantwoorden of [appellante] voornoemde misdrijven had gepleegd, terwijl in deze procedure de vraag voorligt of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de toekenning te herzien en tot terugvordering van de over de relevante tijdvakken ten onrechte uitbetaalde huursubsidie over te gaan.
2.8.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
312-538.