NJB 2018/837:Détournement de pouvoir? Toepassing verkeerscontrolebevoegdheden met in het verlengde daarvan opsporing als bedoeld in art. 132a Sv: in casu sprake van onjuiste rechtsopvatting door het hof dat de opsporingsambtenaren als toezichthouder op de voet van art. 5:11 jo art. 5:15 en/of 5:19 Awb bevoegd waren het voertuig te onderzoeken. Blijkens art. 1:6 aanhef en onder a Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van die wet immers niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat brengt met zich dat art. 5:15 en 5:19 Awb geen grondslag bieden voor het toepassen van de in die bepalingen neergelegde bevoegdheden van een toezichthouder tot – kort gezegd – het betreden van plaatsen en het onderzoeken van voertuigen en hun lading, indien die bevoegdheidsuitoefening in de concrete omstandigheden van het geval uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van art. 132a Sv. I.c. toch geen cassatie nu het op art. 359a Sv gebaseerde verweer niets inhoudt over het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel. Voorhanden hebben van gestolen goederen: de Hoge Raad past HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 toe: aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde