Rb. Haarlem, 18-07-2011, nr. 10/4214
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2485
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
18-07-2011
- Zaaknummer
10/4214
- LJN
BR2485
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2485, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 18‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Als persoongebonden aftrek bij een bestaande eigen (monumenten)woning kunnen uitsluitend in aanmerking worden genomen verbouwingskosten voor zover deze strekken tot instandhouding van de woning, dat wil zeggen voor het voorkomen en opheffen van ingetreden achteruitgang en verval en voor herstel in bruikbare staat. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 10/4214
Uitspraakdatum: 18 juli 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. [A]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Met dagtekening 13 november 2009 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER A]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.392. Bij afzonderlijke beschikking is voorts een bedrag van € 5.506 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [B], vergezeld van [C].
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiser is eigenaar van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning). De woning is opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.
2.2.
Eiser heeft aangifte IB/PVV 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.899. In de aangifte heeft eiser een bedrag van € 93.398 als uitgaven voor monumentenpanden opgevoerd. Na toepassing van de drempel van € 6.080 heeft hij een bedrag van € 87.318 op zijn inkomen in mindering gebracht.
2.3.
Verweerder heeft tijdens de aanslagregeling taxateur [C] verzocht de kosten met betrekking tot de woning te onderzoeken. De taxateur heeft van zijn bevinden een verslag opgemaakt met dagtekening 6 februari 2008. Daarin concludeert hij dat in 2006 een deel van de kosten aftrekbaar is. Het gaat dan om herstelkosten van het dak (€ 3.867.50), een deel van het schilderwerk binnen (€ 729), het schilderwerk buiten (€ 6.750,15), het vervangen van dakramen (€ 938,25), het vervangen van twee gevelramen (€ 2.500) en het voegwerk van de gevel (€ 1.144) .
2.4.
Verweerder heeft het advies van de taxateur overgenomen en bij het opleggen van de aanslag rekening gehouden met een bedrag van € 15.928 aan aftrekbare onderhoudskosten en een bedrag van € 2.976 aan overige kosten (bestaande uit waterschapslasten (€160), onroerendezaakbelasting (ozb) (€586), premie opstalverzekering (€ 634) en afschrijving
(€ 1.596)). Dit heeft er in geresulteerd dat – na toepassing van de drempel - het door eiser aangegeven bedrag van kosten van de woning van € 87.318 is gecorrigeerd met € 74.493.
2.5.
In beroep heeft eiser de aftrekbare kosten, waarvan een deel reeds bij de aanslagregeling in aftrek is toegestaan, als volgt gespecificeerd:
Aannemer € 56.303 * `
Tegels € 150
Architect € 228
Schilder binnen/buiten € 29.577
Parket [BEDRIJF A] € 296
Dak [BEDRIJF B] Montage € 3.868
Waterschapsbelasting € 160
Opstalverzekering € 634
Eigenaarsdeel Ozb € 586
Afschrijving € 1.596
Totaal € 93.398
Af: drempel € 6.808
In aftrek gebracht € 87.318
* Deze kosten zien op het uitvlakken van de vloer (exclusief nieuwe vloer), plaatsen van een nieuwe badkamer, herstellen van de voegen van de woning, aanleggen van een nieuwe elektrische installatie en het plaatsen van een nieuwe CV-ketel.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of eiser als persoonsgebonden aftrekpost uitgaven voor monumentenpanden recht heeft op aftrek van kosten van onderhoud van de woning voor zover verweerder deze kosten niet eerder in aftrek heeft toegestaan.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1.
Op grond van artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden - voor zover thans van belang en geldend in 2006 - als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand dat tevens een eigen woning is, in aanmerking genomen het bedrag van de kosten, lasten en afschrijvingen, verminderd met 0,8% van de eigenwoningwaarde.
4.1.2.
Vaststaat dat de woning een monumentenpand is als hiervoor bedoeld en dat sprake is van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6.31, derde lid, Wet IB 2001 (tekst voor 2006) – voor zover hier van belang - zijn de kosten voor monumentenpanden de op de voordelen daaruit drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot behoud van die voordelen en in hun totale omvang niet overtreffen wat gebruikelijk is. Deze wettelijke eis brengt mee dat als persoongebonden aftrek bij een bestaande eigen (monumenten)woning uitsluitend in aanmerking kunnen worden genomen verbouwingskosten voor zover deze strekken tot instandhouding van de woning, dat wil zeggen voor het voorkomen en opheffen van ingetreden achteruitgang en verval en voor herstel in bruikbare staat. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in (aftrekbare) onderhoudskosten en (niet-aftrekbare) kosten voor verbetering (in zoverre heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad onder de oude Wet op de inkomstenbelasting 1964 over de vraag wanneer sprake is van dergelijke onderhoudskosten, zijn betekenis behouden; vgl. HR 2 september 1997, nr. 32756, BNB 1997/390 en HR 10 maart 1999, nr. 34348, BNB 1999/213). Daarbij moet tot uitgangspunt worden genomen dat alleen dan van (niet-aftrekbare) kosten tot verbetering in tegenstelling tot (aftrekbare) kosten van onderhoud kan worden gesproken, wanneer het betreft kosten besteed voor werkzaamheden die dienen om aan de woning, in vergelijking met de toestand, waarin deze zich bij de stichting en mogelijke latere veranderingen bevond, een wezenlijke verandering aan te brengen, waardoor deze naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat (vgl. HR 17 maart 1954, nr. 11676, BNB 1955/140).
4.2.
In beginsel rust op eiser de bewijslast om, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, waaruit geconcludeerd moet worden dat sprake is van onderhoudskosten in vorenbedoelde zin.
4.3.
Eiser is daarin niet geslaagd. Alvorens in te gaan op de afzonderlijke aftrekposten, overweegt de rechtbank dat eiser behalve summier fotomateriaal geen ander bewijsmateriaal heeft aangedragen. Eiser heeft met name geen bewijs aangeleverd waaruit de rechtbank zich een (objectief) beeld kan vormen van de onderhoudstoestand van door hem aangepakte onderdelen van de woning bij aanvang van de werkzaamheden.
Badkamer/tegels
4.4.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de badkamer, inclusief het daarin aanwezige sanitair en de tegels, niet meer in bruikbare staat was ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden en vanwege verval of achteruitgang aan vervanging toe was. Uit de door eiser overgelegde foto’s kan dat in ieder geval niet worden afgeleid. Bovendien heeft de taxateur van verweerder onweersproken gesteld dat het sanitair en tegelwerk verwijderd moesten worden als gevolg van de vergroting en gewijzigde indeling van de badkamer. Een dergelijke vergroting betreft een verbetering en niet uitsluitend herstel. De daarmee gemoeide kosten zijn dan ook niet gemaakt om het voortbestaan van het monument te waarborgen. De kosten van modernisering van de badkamer dienen daarom als kosten voor verbetering te worden aangemerkt.
Nieuwe CV-ketel
4.5.
Ter zake van de CV-ketel heeft verweerders taxateur in zijn brief van 6 februari 2008 vastgesteld dat het hier om een uitbreiding van de bestaande installatie ging en dat de CV-ketel wegens de uitbreiding van de badkamer verplaatst moest worden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de oude ketel dusdanige gebreken vertoonde dat deze niet meer in bruikbare staat verkeerde dan wel binnen afzienbare termijn dreigde te gaan verkeren en daarom diende te worden vervangen. Zonder nadere informatie, die ontbreekt, zoals een keuringsrapport van de technische staat van de ketel, acht de rechtbank eiser niet geslaagd aannemelijk te maken dat de kosten voor de nieuwe CV-ketel als aftrekbare onderhoudskosten moeten worden aangemerkt.
Het uitvlakken van de vloer (exclusief nieuwe vloer)
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van de verzakking van het pand het verloop van de vloer op de eerste verdieping van voor naar achter 19 cm bedroeg. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat met het uitvlakken van de vloer de constructie van de woning wezenlijk is gewijzigd en daardoor de achteruitgang of het verval is opgeheven om daarmee het voortbestaan van (de verdiepingsvloer in) het monument te waarborgen. Met het enkel uitvlakken van de vloer is slechts het wooncomfort verbeterd en daarom kunnen ook deze kosten niet als kosten van onderhoud of herstel in aftrek worden gebracht.
Elektrische installatie
4.7.
Ook voor de elektrische installatie geldt dat tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze inclusief de oude groepenkast met tien groepen met aardlek niet meer in bruikbare staat verkeerde of op korte termijn gebreken zou gaan vertonen. Dat eiser er wellicht om praktische redenen voor heeft gekozen om tezamen met de andere werkzaamheden aan de woning tegelijkertijd ook de elektrische installatie, die op dat moment nog zonder gebreken functioneerde, te vernieuwen, maakt niet dat daarmee sprake is van aftrekbare onderhoudskosten.
Schilderwerk
4.8.
De kosten voor het buitenschilderwerk heeft verweerder volledig in aftrek toegelaten. Voor het binnenschilderwerk heeft verweerder een aftrek van € 729 toegestaan. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij meer kosten voor schilderwerk heeft gemaakt in samenhang met uit te voeren onderhoud. Weliswaar heeft eiser gesteld dat de wanden en kozijnen scheuren vertoonden die gerepareerd moesten worden, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde schilderwerkzaamheden in zijn totale omvang verband hielden met dit onderhoud en dat deze kosten uitstegen boven het bedrag dat verweerder in aftrek heeft toegestaan.
Parketvloer
4.9.
Verweerder heeft met verwijzing naar het aanvullend taxatierapport van 19 november 2008 onweersproken gesteld dat een parketvloer een vloerbedekking betreft die geen constructieve binding heeft met de woning. De kosten van € 269 voor het afschuren en opnieuw lakken van de bij de aankoop aanwezige parketvloer kunnen dan ook niet worden aangemerkt als onderhoudskosten die noodzakelijk waren voor de instandhouding van het monument.
Dak [BEDRIJF B] Montage
4.10.
Deze kosten heeft verweerder voor het bedrag van € 3.867,50 in aftrek toegelaten. Eiser heeft niet gesteld noch is anderszins gebleken dat dit bedrag te laag is vastgesteld.
4.11.
Tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen grond die beschikking onjuist te achten.
4.12.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. R. van Scharrenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.