Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 21-06-2012, nr. C-78/11
ECLI:EU:C:2012:372
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-06-2012
- Magistraten
M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits
- Zaaknummer
C-78/11
- LJN
BX0001
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:372, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑06‑2012
Uitspraak 21‑06‑2012
M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits
Partij(en)
In zaak C-78/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) bij beslissing van 26 januari 2011, ingekomen bij het Hof op 22 februari 2011, in de procedure
Asociación Nacional de Grandes Empresas de Distribución (ANGED)
tegen
Federación de Asociaciones Sindicales (FASGA),
Federación de Trabajadores Independientes de Comercio (Fetico),
Federación Estatal de Trabajadores de Comercio, Hostelería, Turismo y Juego de UGT,
Federación de Comercio, Hostelería y Turismo de CC.OO.,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, M. Ilešič en E. Levits (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 maart 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Federación de Asociaciones Sindicales (FASGA), vertegenwoordigd door J. Caballero Ramos, abogado,
- —
de Federación Estatal de Trabajadores de Comercio, Hostelería, Turismo y Juego de UGT, vertegenwoordigd door J. Jiménez de Eugenio, abogado,
- —
de Federación de Comercio, Hostelería y Turismo de CC.OO., vertegenwoordigd door A. Martín Aguado en J. Jiménez de Eugenio, abogados,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en M. van Beek als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9; hierna: ‘richtlijn 2003/88’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen, enerzijds, de Asociación Nacional de Grandes Empresas de Distribución (hierna: ‘ANGED’) en, anderzijds, de vakbonden Federación de Asociaciones Sindicales (FASGA), Federación de Trabajadores Independientes de Comercio (Fetico), Federación Estatal de Trabajadores de Comercio, Hostelería, Turismo y Juego de UGT en Federación de Comercio, Hostelería y Turismo de CC.OO. (hierna: ‘FASGA e.a.’), over door deze vakbonden ingestelde collectieve beroepen om erkenning te verkrijgen van het recht van bepaalde werknemers om hun jaarlijkse vakantie met behoud van loon te nemen, ook al valt deze vakantie samen met een afwezigheid wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
Toepasselijke bepalingen
Unieregeling
3
Artikel 1 van richtlijn 2003/88, met het opschrift ‘Doel en toepassingsgebied’, bepaalt:
- ‘1.
Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.
- 2.
Deze richtlijn is van toepassing op:
- a)
[…] de minimale jaarlijkse vakantie […]
[…]’
4
Artikel 7 van deze richtlijn, met het opschrift ‘Jaarlijkse vakantie’, luidt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
- 2.
De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.’
5
Artikel 17 van richtlijn 2003/88 bepaalt dat de lidstaten van enkele bepalingen van deze richtlijn kunnen afwijken. Van artikel 7 van deze richtlijn mag niet worden afgeweken.
Nationale regeling
6
Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (Spaans koninklijk wetsbesluit 1/1995 houdende goedkeuring van de herziening van de wet houdende het statuut van de werknemers) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), zoals gewijzigd bij Ley orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres (Spaanse organieke wet 3/2007 inzake daadwerkelijke gelijkheid van vrouwen en mannen) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611; hierna: ‘statuut’), regelt de jaarlijkse vakantie met behoud van loon en de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
7
Artikel 38 van het statuut luidt:
- ‘1.
De periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, die niet door een financiële vergoeding kan worden vervangen, wordt overeengekomen bij collectieve of individuele arbeidsovereenkomst. In geen geval mag de duur ervan minder dan dertig kalenderdagen bedragen.
- 2.
De vakantieperiode of -perioden worden in gemeen overleg tussen de werkgever en de werknemer vastgesteld overeenkomstig hetgeen in voorkomend geval is bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de jaarlijkse planning van de vakantie.
Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen stelt de bevoegde rechter de toe te kennen vakantieperiode vast; zijn beslissing is onherroepelijk. De zaak wordt behandeld bij voorrang volgens de versnelde procedure.
- 3.
Elke onderneming stelt een vakantieplanning op. De werknemers worden ten minste twee maanden vóór het begin van hun vakantieperiode in kennis gesteld van de dagen waarop zij recht hebben.
Valt de vakantieperiode, zoals vastgesteld in de in de vorige alinea genoemde vakantieplanning van de onderneming, samen met een tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap, bevalling of borstvoeding, dan wel met de periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 48, lid 4, van deze wet, dan zijn de werknemers gerechtigd hun vakantie te nemen in een andere periode dan die van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid of van het verlof dat hun op grond van de genoemde bepaling wordt toegekend, na afloop van de schorsing, ook indien het desbetreffende kalenderjaar reeds is verstreken.’
8
Artikel 37 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor warenhuizen 2009–2010 bevat een vergelijkbare bepaling als artikel 38, lid 3, van het statuut.
9
Artikel 48, lid 4, van het statuut regelt de schorsing van de arbeidsovereenkomst in geval van bevalling, overlijden van de moeder na de bevalling, vroegtijdige geboorte, ziekenhuisopname van de pasgeborene, adoptie of plaatsing van het kind.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
Bij afzonderlijke verzoekschriften, die werden gevoegd, hebben FASGA e.a. een procedure tot regeling van een collectief arbeidsgeschil ingesteld teneinde te doen vaststellen dat de aan de collectieve arbeidsovereenkomst voor warenhuizen onderworpen werknemers het recht hebben om hun jaarlijkse vakantie met behoud van loon te nemen, ook al valt deze vakantie samen met een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid.
11
ANGED is van mening dat werknemers die vóór het begin van een vooraf vastgestelde vakantieperiode of tijdens deze periode tijdelijk arbeidsongeschikt zijn, niet het recht hebben om hun vakantie na de periode van arbeidsongeschiktheid te nemen, behalve in de in deze collectieve arbeidsovereenkomst, te weten in artikel 48, lid 4, van het statuut, uitdrukkelijk voorziene gevallen.
12
Bij arrest van 23 november 2009 heeft de Audiencia Nacional de vordering van FASGA e.a. volledig toegewezen.
13
ANGED heeft vervolgens tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij het Tribunal Supremo.
14
Het Tribunal Supremo verwijst naar de rechtspraak van het Hof, maar acht het niettemin noodzakelijk, voor zover dit cassatieberoep het geval betreft waarin de arbeidsongeschiktheid intreedt na het begin van de periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn [2003/88] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de vakantieperiode niet mag worden onderbroken om de volledige vakantie, of de rest van de vakantie, op een later tijdstip te nemen, wanneer zich tijdens de vakantieperiode tijdelijke arbeidsongeschiktheid voordoet?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
15
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen op grond waarvan een werknemer die arbeidsongeschikt wordt tijdens de periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, niet het recht heeft om deze met de periode van arbeidsongeschiktheid samenvallende jaarlijkse vakantie op een later tijdstip te nemen.
16
In de eerste plaats moet volgens vaste rechtspraak het recht van elke werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, waarvan niet mag worden afgeweken en waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18), waarbij deze richtlijn is gecodificeerd door richtlijn 2003/88 (arrest van 22 november 2011, KHS, C-214/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
17
In de tweede plaats is het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie niet alleen bijzonder belangrijk, maar het is tevens uitdrukkelijk neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als de Verdragen (reeds aangehaald arrest KHS, punt 37, en arrest van 3 mei 2012, Neidel, C-337/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40).
18
In de derde plaats mag het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet restrictief worden uitgelegd (zie arrest van 22 april 2010, Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols, C-486/08, Jurispr. blz. I-3527, punt 29).
19
Voorts staat vast dat het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon erin bestaat, de werknemer in staat te stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Daarin verschilt het van het doel van het recht op ziekteverlof. Ziekteverlof wordt de werknemer toegekend om te kunnen herstellen van een ziekte die tot arbeidsongeschiktheid leidt (zie arrest van 10 september 2009, Vicente Pereda, C-277/08, Jurispr. blz. I-8405, punt 21).
20
Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat met name uit het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon volgt dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens een van tevoren vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode, het recht heeft, op zijn verzoek en teneinde daadwerkelijk van zijn recht op jaarlijkse vakantie gebruik te kunnen maken, om deze vakantie te nemen in een andere periode dan die welke samenvalt met de periode van ziekteverlof (zie reeds aangehaald arrest Vicente Pereda, punt 22).
21
Uit de hierboven aangehaalde rechtspraak, die betrekking heeft op een werknemer die arbeidsongeschikt is vóór het begin van een periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, volgt dat het tijdstip waarop deze ongeschiktheid is ingetreden, irrelevant is. Bijgevolg heeft de werknemer het recht om zijn met een periode van ziekteverlof samenvallende jaarlijkse vakantie met behoud van loon, ongeacht het tijdstip waarop deze arbeidsongeschiktheid is ingetreden, op een later tijdstip te nemen.
22
Het zou immers willekeurig en in strijd met het in punt 19 van het onderhavige arrest nader omschreven doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon zijn om dit recht aan de werknemer enkel toe te kennen indien hij reeds arbeidsongeschikt is vóór het begin van de periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
23
In deze context heeft het Hof reeds geoordeeld dat de nieuwe periode van jaarlijkse vakantie, die overeenkomt met de duur van de overlapping van de aanvankelijk vastgestelde periode van jaarlijkse vakantie en het ziekteverlof, waarop de werknemer recht heeft na zijn herstel, in voorkomend geval kan worden vastgesteld buiten de overeenkomstige referentieperiode voor de jaarlijkse vakantie (zie in die zin arrest Vicente Pereda, punt 23 en dictum van het arrest).
24
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen op grond waarvan een werknemer die arbeidsongeschikt wordt tijdens de periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, niet het recht heeft om deze met de periode van arbeidsongeschiktheid samenvallende jaarlijkse vakantie op een later tijdstip te nemen.
Kosten
25
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen op grond waarvan een werknemer die arbeidsongeschikt wordt tijdens de periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, niet het recht heeft om deze met de periode van arbeidsongeschiktheid samenvallende jaarlijkse vakantie op een later tijdstip te nemen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑06‑2012