Einde inhoudsopgave
Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
Artikel 23a Parameters vanaf 1 juli 2023
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
22-06-2023, Stb. 2023, 219 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 219 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Bij toepassing van de regels, bedoeld in artikel 144, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b en c, van de Pensioenwet dan wel artikel 139, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b en c, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling gaat een fonds uit van:
- a.
minimale verwachtingswaarden voor de prijs- en looninflatie van 2% respectievelijk 2,4% per jaar;
- b.
een verwacht bruto meetkundig rendement op beursgenoteerde aandelen van maximaal 5,4% met daarbij een kostenafslag voor beleggingskosten van 20 basispunten en een standaarddeviatie van 20%;
- c.
een verwacht bruto meetkundig rendement op overige zakelijke waarden van maximaal 7% met daarbij een kostenafslag van 180 basispunten en een standaarddeviatie van 25%;
- d.
een verwacht bruto meetkundig rendement op grondstoffen van maximaal 3,5% met daarbij een kostenafslag van 20 basispunten en een standaarddeviatie van 20%;
- e.
een verwacht bruto meetkundig rendement op niet-beursgenoteerd vastgoed van maximaal 4,4% met daarbij een kostenafslag van 60 basispunten en een standaarddeviatie van 15%;
- f.
een maximaal verwacht bruto meetkundig rendement op risicovrije vastrentende waarden conform de toekomstige rentetermijnstructuur met daarbij een kostenafslag van 20 basispunten en een standaarddeviatie van 8% daarbij rekening houdend met de looptijd van de vastrentende waarden; en
- g.
een maximaal verwacht meetkundig rendement voor vastrentende waarden met kredietrisico als een combinatie van het rendement op risicovrije vastrentende waarden en het rendement op beursgenoteerde aandelen op basis van de tabel, bedoeld in het vijfde lid, met daarbij een kostenafslag en een standaarddeviatie eveneens gebaseerd op deze tabel.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedragen de minimale verwachtingswaarden voor de prijs- en looninflatie voor de hele looptijd van de ramingen de door het Centraal Planbureau meest recente vastgestelde ramingen van de prijs- en looninflatie.
3.
Een fonds kan na instemming van De Nederlandsche Bank afwijken van de minimale verwachtingswaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, indien de specifieke omstandigheden van het fonds dat noodzakelijk maken.
4.
De toekomstige rentetermijnstructuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan worden afgeleid uit de rentetermijnstructuur, bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarbij het fonds vanaf jaar t+5 van die toekomstige rentetermijnstructuur gemotiveerd en na toestemming van De Nederlandsche Bank kan afwijken.
5.
De tabel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, luidt als volgt:
Rating | Gewicht vastrentende waarden | Gewicht aandelen |
---|---|---|
AAA | 100% | 0% |
AA | 90% | 10% |
A | 85% | 15% |
BBB | 80% | 20% |
High Yield | 40% | 60% |
Vastrentende waarden zonder rating hebben geen aparte gewichten. Deze waarden worden verdeeld over twee andere categorieën: de kortlopende vorderingen en liquide middelen worden toegekend aan de categorie AAA en de overige vastrentende waarden zonder rating aan de categorie High Yield.
6.
Voor het omrekenen van rendementen naar het portefeuillerendement wordt gebruik gemaakt van onderstaande correlatietabel. Voor de omrekening van het meetkundig naar het rekenkundig gemiddelde geldt de formule: rekenkundig gemiddelde = meetkundig gemiddelde + ½ σ2:
Categorie | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
---|---|---|---|---|---|
1 Vastrentende waarden | 1 | 0 | 0 | ½ | 0 |
2 Beursgenoteerde aandelen | 0 | 1 | ¾ | ½ | ½ |
3 Overige zakelijke waarden | 0 | ¾ | 1 | ½ | ½ |
4 Niet-beursgenoteerd vastgoed | ½ | ½ | ½ | 1 | ½ |
5 Grondstoffen | 0 | ½ | ½ | ½ | 1 |