Einde inhoudsopgave
Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten
Artikel 28 afwijkende beoordeling groepsrisico
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2015
- Bronpublicatie:
03-09-2014, Stcrt. 2014, 25839 (uitgifte: 01-10-2014, regelingnummer: IENM/BSK-2014/89247)
- Inwerkingtreding
01-04-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-2015, Stb. 2015, 92 (uitgifte: 03-03-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Wet basisnet (10-07-2013, Stb. 307), het KB van 03-09-2013, Stb. 340, het Besluit externe veiligheid transportroutes (11-11-2013, Stb. 465) en de Regeling basisnet (19-03-2014, Stcrt. 8242).
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Inrichting wegverkeer
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Vervoersrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Riskmanagement
Omgevingsrecht / Ruimtelijke ordening
1.
Dit artikel is van toepassing op een tracébesluit dat:
- a.
betrekking heeft op een verbreding van de hoofdspoorweg aan één zijde van de bestaande hoofdspoorweg, indien als gevolg van de verbreding het midden van de doorgaande spoorbundel meer dan zes meter verschuift en indien de bebouwing aan de zijde waar de uitbreiding plaatsvindt een hogere personendichtheid heeft dan de bebouwing aan de andere zijde;
- b.
betrekking heeft op de plaatsing van één of meer wissels, met uitzondering van de situatie waarbij deze wissels worden geplaatst tussen twee reeds aanwezige wissels die op 1000 meter of minder van elkaar zijn gelegen;
- c.
het mogelijk maakt om op een deel van de hoofdspoorweg waar voorheen in beide rijrichtingen niet sneller dan 40 km per uur mocht worden gereden, voortaan in een rijrichting sneller dan 40 km per uur te rijden.
2.
In afwijking van artikel 27 wordt het groepsrisico met toepassing van RBM-II berekend, indien het groepsrisico:
- a.
is gelegen tussen 0,1 maal de oriëntatiewaarde en 1 maal de oriëntatiewaarde en ten opzichte van de situatie voorafgaand aan een tracébesluit met meer dan tien procent toeneemt, of
- b.
hoger is dan 1 maal de oriëntatiewaarde én ten opzichte van de situatie voorafgaand aan een tracébesluit toeneemt.
3.
Bij toepassing van het tweede lid wordt gebruik gemaakt van:
- a.
de HART;
- b.
de vervoerscijfers zoals die zijn opgenomen in bijlage II bij de regeling, en
- c.
de huidige bevolkingsdichtheden en de overeenkomstig de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-tracébesluit vigerende bestemmingsplannen en ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplannen redelijkerwijs te verwachten bevolkingsdichtheden.