ABRvS, 23-11-2011, nr. 201102698/1/H2
ECLI:NL:RVS:2011:BU5412
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-11-2011
- Zaaknummer
201102698/1/H2
- LJN
BU5412
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU5412, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑11‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7:11 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:72 Algemene wet bestuursrecht; art. 17a Financiële-verhoudingswet; art. 64 Wet inburgering; Besluit inburgering
- Vindplaatsen
JB 2012/8 met annotatie van A.J. Bok
JIN 2012/44 met annotatie van A.J. Bok
Uitspraak 23‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de minister de rijksbijdrage inburgering nieuwkomers (hierna: de rijksbijdrage) voor het jaar 2006 vastgesteld op € 0,00 en het uitbetaalde voorschot ten bedrage van € 45.460,00 van Aalburg teruggevorderd.
Partij(en)
201102698/1/H2.
Datum uitspraak: 23 november 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de gemeente Aalburg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 januari 2011 in zaak nr. 10/2380 in het geding tussen:
Aalburg
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (voorheen: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de minister de rijksbijdrage inburgering nieuwkomers (hierna: de rijksbijdrage) voor het jaar 2006 vastgesteld op € 0,00 en het uitbetaalde voorschot ten bedrage van € 45.460,00 van Aalburg teruggevorderd.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de minister het door Aalburg daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2011, verzonden op 28 januari 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Aalburg daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 mei 2010 vernietigd en bepaald dat van de gemeente een bedrag van € 27.010,00 wordt teruggevorderd en de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Aalburg bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Aalburg heeft de gronden aangevuld bij brief van 7 april 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2011, waar Aalburg, vertegenwoordigd door mr. C.N. van der Sluis, advocaat te Rotterdam, en H. van de Giessen-van Santen en R.M.J. van Vugt, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. R.A. van der Oord, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet zendt het college de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van:
- a.
de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in […] artikel 198, eerste lid, van de Gemeentewet, en
- b.
de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in […] artikel 213, derde en vierde lid, van de Gemeentewet.
Ingevolge artikel 64, vierde lid, van de Wet inburgering kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van deze wet.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van het Besluit inburgering, voor zover van belang, stelt de minister ambtshalve een eenmalige rijksbijdrage vast, welke wordt verstrekt aan een gemeente, niet zijnde een gemeente, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.
Ingevolge het tweede lid wordt de eenmalige rijksbijdrage berekend met behulp van de formule:
- A.
= [B x C] + [D x E].
Ingevolge het derde lid, wordt in de formule, genoemd in het tweede lid, voorgesteld:
- -
met de letter A: de eenmalige rijksbijdrage;
- -
met de letter B: het aantal door het college in 2006 op grond van de Wet inburgering nieuwkomers genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;
- -
met de letter C: de door de minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot een inburgeringsprogramma als bedoeld in de letter B;
- -
met de letter D: het aantal door het college in 2006, 2007 en 2008 ontvangen afschriften, welke betrekking hebben op in 2006 aangevangen inburgeringsprogramma’s, van door het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 december 2006;
- -
met de letter E: de door de minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot een verklaring als bedoeld in de letter D.
[…].
Ingevolge het vijfde lid verstrekt het college de gegevens, bedoeld in het derde lid, letters B en D, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, welke betrekking heeft op het jaar 2008. De jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet.
[…].
Ingevolge het zevende lid stelt de minister de in het eerste lid bedoelde eenmalige rijksbijdrage vast voor 1 oktober 2009.
[…].
Ingevolge het negende lid wordt het bedrag van de vastgestelde eenmalige rijksbijdrage binnen zes maanden na de vaststelling ervan aan een gemeente betaald onder verrekening met het voorschot dat ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers is verleend ten behoeve van het jaar 2006. Indien de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage of de verrekening met het voorschot leidt tot een negatief bedrag, is de minister bevoegd dat bedrag terug te vorderen.
[…].
2.2.
Bij besluit van 15 februari 2010 heeft de minister de rijksbijdrage voor het jaar 2006 vastgesteld op € 0,00 en het uitbetaalde voorschot teruggevorderd, omdat het college van burgemeester en wethouders van Aalburg (hierna: het college), volgens de bijlage bij de jaarrekening van 2008, in 2006 geen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma heeft afgegeven en in 2006, 2007 en 2008 geen bijbehorende verklaringen van een bevoegd gezag heeft ontvangen.
De minister heeft in het bezwaar van Aalburg, dat zes beschikkingen zijn afgegeven en vier bijbehorende verklaringen zijn ontvangen, maar dat deze gegevens in de bijlage bij de jaarrekening in een verkeerde rubriek zijn geplaatst, geen aanleiding gezien het besluit te herroepen. Hij heeft daartoe in het besluit op bezwaar van 4 mei 2010, voor zover thans van belang, overwogen dat verantwoording geschiedt op basis van het principe 'single-information single-audit', hetgeen met zich brengt dat een eenmalige aanlevering van gegevens door het college plaatsvindt, die als juist en volledig mag worden verondersteld. Dit volgt volgens de minister uit het besluit van 4 juli 2006, houdende wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 en enkele andere besluiten in verband met de invoering van single-information en single-audit voor specifieke uitkeringen (hierna: de Sisa-regeling). Reeds aangeleverde gegevens kunnen op grond van de Nota procedure aanlevering verantwoordingsinformatie 2008 nog worden gecorrigeerd binnen redelijke termijn na 15 juli 2009, maar van deze mogelijkheid heeft Aalburg geen gebruik gemaakt, aldus de minister.
2.3.
De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de minister van de juistheid van de door Aalburg overgelegde gegevens mocht uitgaan en de rijksbijdrage terecht heeft vastgesteld op € 0,00, omdat Aalburg de overgelegde gegevens niet binnen een redelijke termijn na 15 juli 2009 heeft herzien en de minister belang heeft bij het verbinden van consequenties aan het niet-tijdig en niet-correct aanleveren van de verantwoording over 2006.
2.4.
Aalburg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, gelet op artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in bezwaar herstel van bij de verantwoording gemaakte fouten kan plaatsvinden.
2.4.1.
Uitgangspunt in de bezwaarprocedure is dat een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dat brengt met zich dat daarbij in beginsel de feiten en omstandigheden moeten worden betrokken zoals deze zich op dat moment voordoen. Dat kan in zaken betreffende verstrekking van financiële middelen anders zijn, indien de aard van de regeling zich daartegen verzet.
Niet in geschil is dat het college over 2006 zes beschikkingen heeft afgegeven en over de jaren 2006 tot en met 2008 vier bijbehorende verklaringen met betrekking tot de Wet inburgering heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat deze gegevens bij de verantwoording zijn overgelegd. Aalburg heeft deze gegevens in de bijlage bij de jaarrekening 2008 alleen in een verkeerde rubriek geplaatst. In bezwaar heeft Aalburg de minister verzocht deze gegevens alsnog bij de verantwoording te betrekken. Anders dan de minister stelt, staat de omstandigheid dat de verantwoordingsinformatie ingevolge artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet vóór 15 juli 2009 moet worden overgelegd, hieraan niet in de weg, nu Aalburg in overeenstemming met die bepaling tijdig alle gegevens heeft aangeleverd. Dat het vermelden in de verkeerde rubriek voor rekening en risico van Aalburg dient te blijven en herstel daarvan in de bezwaarschriftprocedure niet mogelijk is, kan uit voormelde bepaling noch uit de aard van de betrokken specifieke uitkering of de Sisa-regeling worden afgeleid. Daarbij is van belang dat, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2006 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=ZVxRTikzRQw%3D">200502846/1a> waarnaar de minister verwijst, de bekostiging in dit geval enkel is gebaseerd op nationaal recht en het voorts niet gaat om een aanvraag om bekostiging uit beperkte middelen waarop ook derden aanspraak kunnen maken.
Gelet hierop diende de minister de beschikkingen en verklaringen met betrekking tot de Wet inburgering alsnog bij de heroverweging te betrekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.5.
Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen Aalburg overigens heeft betoogd, behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 mei 2010 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
Nu de minister ervan dient uit te gaan dat het college zes beschikkingen heeft afgegeven en vier bijbehorende verklaringen heeft ontvangen, moet de rijksbijdrage worden vastgesteld op € 36.900,00 (6 x € 2.050,00 + 4 x € 6.150,00). Na verrekening met het uitbetaalde voorschot van € 45.460,00 bedraagt de vordering van de minister op Aalburg € 8.560,00. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om, met toepassing artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, op na te melden wijze in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 4 mei 2010.
2.6.
De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep van gemeente Aalburg gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 januari 2011 in zaak nr. 10/2380;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 mei 2010, kenmerk WBJA/JA-BBS/10/6763/BOB;
- V.
herroept het besluit van 15 februari 2010, kenmerk AGSZW/DH/WI/2010/7392;
- VI.
bepaalt dat de aan gemeente Aalburg voor het jaar 2006 toe te kennen rijksbijdrage inburgering nieuwkomers wordt vastgesteld op € 36.900,00 en dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van gemeente Aalburg een bedrag van € 8.560,00 terugvordert;
- VII.
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
- VIII.
veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij gemeente Aalburg in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011
362-686.