Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2018, nr. 21-001620-17
ECLI:NL:GHARL:2018:10978
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-11-2018
- Zaaknummer
21-001620-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:10978, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑11‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:638, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Tenlastegelegd is primair het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen mensen (van Armeense afkomst) wegens hun ras, subsidiair belediging van deze groep mensen wegens hun ras. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 maart 2017 het primair tenlastegelegde bewezen verklaard en verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Het hof bevestigt het vonnis met aanpassing van de gronden. Het hof past de bewijsvoering aan. Bewijsoverweging met betrekking tot in hoger beroep gevoerde verweren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001620-17
Uitspraak d.d.: 14 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
17 maart 2017 met parketnummer 08-710025-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2018, 31 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het hoger beroep wat betreft de vrijspraken van aanzetten tot haat en discriminatie (primair 1e en 2e alternatief/cumulatief tenlastegelegde);
- bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (strafbaar gesteld in artikel 137d Sr, aanzetten tot gewelddadig optreden tegen mensen wegens hun ras);
- oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij inleidende dagvaarding is aan verdachte primair tenlastegelegd - kort gezegd - het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen mensen (van Armeense afkomst) wegens hun ras. Subsidiair is aan hem belediging van deze groep mensen wegens hun ras tenlastegelegd.
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 maart 2017 het primair tenlastegelegde bewezen verklaard en verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 17 en 31 oktober 2018 behandeld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat in de feitelijke omschrijving van het primair aan verdachte verweten feit een aantal keer de woorden “en/of” zijn gebruikt. Deze wijze van omschrijven kan duiden op een impliciet cumulatieve tenlastelegging als kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging, hetgeen in dat geval zou kunnen betekenen dat sprake is van meerdaadse samenloop van afzonderlijke strafbare feiten. Bij partiële vrijspraken van één of meerdere feiten zou in dat geval sprake kunnen zijn van onherroepelijke onderdelen van die tenlastelegging, nu de officier van justitie geen hoger beroep heeft ingesteld. Het hof begrijpt het standpunt van de advocaat-generaal over de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep aldus en in dat licht.
Anders dan de advocaat-generaal leest het hof de onderhavige tenlastelegging echter zo dat de opsteller daarvan bedoeld heeft aan telkens dezelfde gestelde uitlatingen mogelijk meerdere juridische kwalificaties te geven. Van meerdaadse samenloop is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat er geen sprake is van onherroepelijke deelvrijspraken. Daarmee is de gehele tenlastelegging aan het oordeel van het hof onderworpen.
Bevestiging van het vonnis
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis echter bevestigen met aanpassing van de gronden in die zin dat het hof minder bewijsmiddelen gebruikt dan de rechtbank. Het derde, vierde, zesde, zevende en achtste bewijsmiddel wordt niet voor het bewijs gebezigd en vervalt.
Ter zitting van het hof gevoerde verweren
De raadsman heeft ter zitting van het hof integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verweten uitlatingen objectief moeten worden beoordeeld. Ten eerste valt op dat in de gedane aangiften geen melding wordt gemaakt van deze specifieke in de tenlastelegging vermelde uitlatingen. Ook blijkt uit die aangiften niet dat de aangevers in angst zouden leven als gevolg van de door verdachte gedane uitlatingen. Verder is het volgens de raadsman zo dat verdachte heeft bedoeld te ageren tegen de bezetter van de regio Karabach en niet tegen alle Armeniërs wegens hun ras. Door daaraan de uitleg te geven dat verdachte met zijn uitlatingen heeft bedoeld te zeggen dat alle Armeniërs moeten worden omgebracht, is onterecht sprake van een extensieve interpretatie van zijn woorden, aldus de raadsman. Een dergelijke interpretatie kan, naar de mening van de raadsman, in het strafrecht niet aan de orde zijn en kan evenmin leiden tot een bewezenverklaring omdat er geen (objectieve) steun in het dossier voor aanwezig is.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Verdachte trad als spreker op tijdens een demonstratie die gericht was tegen het monument ter nagedachtenis van de Armeense genocide op het terrein van de Armeense Kerk te Almelo. Het doel waarvoor de demonstratie was aangevraagd en georganiseerd, was dus niet dat er zou worden geprotesteerd tegen de bezetting van het gebied Karabach in Azerbeidzjan. De demonstratie had duidelijk een andere reden en context. Verdachte heeft zijn uitlatingen “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden”, eigener beweging en op een door hem zelf gekozen moment gedaan zonder dat daarvoor een directe aanleiding was. Dat zijn uitlatingen anders moeten worden uitgelegd dan gericht tegen de Armeniërs, is een uitleg van de raadsman die geen steun vindt in de feiten. Dat verdachte met zijn uitlatingen uitsluitend zou hebben bedoeld te ageren tegen de bezetting van Karabach en dat zijn uitlatingen aldus moeten worden begrepen, heeft verdachte zelf niet met zoveel woorden verklaard. Ook anderszins is niet gebleken of aannemelijk geworden dat verdachte zijn uitlatingen exclusief adresseerde aan de bezetter van Karabach. De stelling van de raadsman dat verdachte niet sprak over de Armeniërs, maar over de bezetter, vindt geen steun in het dossier.
Verdachte heeft ter zitting van het hof overigens aangevoerd dat het publiek het initiatief heeft genomen tot het scanderen van de tenlastegelegde woorden en dat hij is meegegaan met het publiek bij het herhalen van die tenlastegelegde bewoordingen.
Uit de ter zitting van het hof getoonde beeld- en geluidsopnamen van het optreden van verdachte tijdens de bijeenkomst in Almelo, is door het hof waargenomen dat verdachte als eerste de woorden “Karabach zal het graf van de Armeniërs worden” in de Turkse taal uitsprak en dat het publiek die woorden vervolgens herhaalde waarop verdachte met gebalde vuist en met stemverheffing dezelfde tekst nogmaals scandeerde en het publiek daar weer op reageerde. Er was daarbij naar het oordeel van het hof sprake van een gezochte en opzwepende interactie door verdachte met het in grote getale aanwezige publiek dat ‘slechts’ was samengekomen om te protesteren tegen het monument tegen de genocide in Armenië.
De gevoerde verweren worden aldus verworpen.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K.J.C. Geeve, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. de Groot-Fondse, griffier,
en op 14 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.