HR, 19-12-2014, nr. 13/01817
ECLI:NL:HR:2014:3613
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2014
- Zaaknummer
13/01817
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3613, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:111, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑05‑2013
- Vindplaatsen
BNB 2015/67 met annotatie van C.J. HUMMEL
NTFR 2015/447 met annotatie van Mr. E.H.A.M. Thijssen
Uitspraak 19‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB 1968 jo. post a.3 van Tabel I. Verlaagd tarief voor levering van growkits met pootgoed voor psilocybe paddenstoelen (paddo’s).
Partij(en)
19 december 2014
nr. 13/01817
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2013, nr. 11/00214, op het hoger beroep van [X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 08/907) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2005 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 26 februari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende produceerde in het onderhavige jaar (2005) zogeheten paddenstoelenbroed (hierna: het broed), een door sterilisatie van rogge, rijst of een vergelijkbaar basisproduct ontstaan product, waaraan schimmel- of sporencultuur (mycelium) wordt toegevoegd. Het broed bevat het mycelium van psilocybe paddenstoelen. Psilocybe paddenstoelen (hierna ook: paddo’s) worden al dan niet na bewerking door mensen gegeten met het oog op de hallucinerende werking daarvan.
2.1.2.
Belanghebbende verkoopt het broed in kleine hoeveelheden, verpakt als zogenoemde growkits. Een growkit bestaat uit een plastic bakje met deksel met een inhoud van ongeveer een liter, met daarin een laagje broed, afgedekt met een laagje vermiculiet waarbij voor de vochtregulering een paar milliliter perliet is toegevoegd. Deze laatste stof dient de vochtregulatie. Na opening van het deksel vormt het mycelium in het bakje psilocybe paddenstoelen.
2.1.3.
Belanghebbende heeft ter zake van de levering van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde growkits omzetbelasting voldaan naar het lage tarief.
2.1.4.
Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de levering van de onderhavige growkits is onderworpen aan het algemene omzetbelastingtarief.
2.2.1.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed voor de teelt van groente in de zin van post a.3 van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden geoordeeld dat het broed afhankelijk van het doel waarvoor de afnemer het broed gebruikt, aan het verlaagde dan wel het algemene tarief is onderworpen.
2.2.2.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende met de levering van de growkits één prestatie verricht, waarvan de levering van het broed de hoofdprestatie is, die de tariefstelling van die prestatie bepaalt. De levering van het plastic bakje en de toevoeging van de overige producten zijn voor de afnemer geen doel op zich, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken, aldus het Hof. Daarom is naar het oordeel van het Hof op de levering van de growkits het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing.
2.3.1.
Middel I is gericht tegen het hiervoor in 2.2.1 omschreven oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof post a.3 van tabel I onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat het broed moet worden beschouwd als pootgoed voor de teelt van groenten.
2.3.2.
Tot de in post a.3 van tabel I vermelde goederen behoort:
“pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit;”.
In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wet herziening tariefindeling voedings- en geneesmiddelen (Kamerstukken II, vergaderjaar 1987/88, 20 506, nr. 3, blz. 7) is met betrekking tot deze tabelpost het volgende opgenomen:
“Pootgoed (post 3)
Post 3 – pootgoed bestemd voor de teelt van groente en fruit – vormt de vervanging van de tot dusverre in Tabel I, onderdeel a, voorkomende post 19. In vergelijking met de oude post – planten bestemd voor uitpoot voor de teelt van groenten en fruit – is post 3 ruimer geformuleerd. Daarmee wordt een wettelijke basis gegeven aan de reeds geldende praktijk volgens welke onder de term «pootgoed» niet alleen worden gerangschikt de planten bestemd voor de uitpoot van groenten en fruit, maar ook de delen van dergelijke planten (zoals wortels en wortelstokken) alsmede champignonbroed. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat pootaardappelen eveneens onder post 3 kunnen worden begrepen.”.
2.3.3.
Uit het hiervoor in 2.3.2 weergegeven gedeelte van de daar bedoelde memorie van toelichting volgt dat de wetgever de in post a.3 van tabel I vermelde begrippen “groenten” en “fruit” een ruime betekenis heeft willen geven. Dat betekent dat daaronder dienen te worden begrepen alle voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) planten en plantendelen, vruchten en ook paddenstoelen (de vruchtlichamen van een zwam of schimmel).
Voorts volgt uit de vermelding van “champignonbroed” in vorenvermeld gedeelte van de memorie van toelichting dat de wetgever onder het in post a.3 van tabel I vermelde begrip “pootgoed” heeft willen begrijpen paddenstoelenbroed van voor menselijke consumptie bestemde paddenstoelen.
2.3.4.
Het hiervoor in 2.3.3 overwogene brengt mee dat voor de levering van het broed het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is, aangezien paddo's, naar in cassatie niet in geschil is, bestemd zijn voor menselijke consumptie. Daaraan doet niet af dat paddo's als genotmiddel worden geconsumeerd. Het oordeel van het Hof dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed in de zin van post a.3 van tabel I is derhalve juist. Het middel faalt.
2.4.
Middel II richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen ’s Hofs hiervoor in 2.2.2 omschreven oordelen. Middel II faalt eveneens. Die oordelen van het Hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/01818 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1461, derhalve € 730,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 478.
Beroepschrift 14‑05‑2013
Den Haag, [14 MEI 2013]
kenmerk: DGB 2013-1998
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 13/01817) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2013, nr. 11/00214, inzake V.O.F. [X1] te [Z] betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 10 april 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middelen van cassatie draag ik voor:
I.
Schending van het recht, met name van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende Tabel I, onder a, post 3, in samenhang met categorie 1 van Bijlage H van de Zesde richtlijn en/of artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat roggebroed dat wordt gebruikt voor de kweek van psilocybe paddenstoelen met hallucinerende werking (ook wel paddo's genoemd) kan worden beschouwd als pootgoed voor de teelt van groenten en fruit, zulks In verband met het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
II.
Schending van het recht, met name van artikel 9, tweede lid, van de Wet en/of artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat op de levering van de growkit het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is, nu naar het oordeel van het Hof de levering van het broed met sporencultuur van de psilocybe paddenstoel de hoofdprestatie vormt en de levering van het plastic bakje en de toevoeging van vermiculiet en perliet bijkomende prestaties bij die hoofdprestatie zijn, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. Belanghebbende, ondernemer in de omzetbelasting, houdt zich bezig met de productie en verkoop van roggebroed. Roggebroed is een door sterilisatie van rogge, rijst of een vergelijkbaar basisproduct ontstaan product, waaraan schimmel- of sporencultuur (of: mycelium) wordt toegevoegd. Uit dit mengsel groeien psilocybe paddenstoelen met hallucinerende werking (ook wal paddo's genoemd). Belanghebbende verkoopt dit product o.a. in zogenoemde growkits.
Een growkit bestaat uit een afgesloten doorzichtig plastic bakje, met een inhoud van ongeveer een liter, met daarin broed, vermiculiet en perliet. Deze laatste stoffen zijn geen voedingsstoffen maar dienen voor de vochtregulatie. Belanghebbende levert aan growshops en particulieren. Particulieren verwijderen de deksel en na de toevoeging van water en blootstelling aan licht en warmte gaan de paddo's groeien.
In geschil is de toepassing van het verlaagde omzetbelastingtarief ter zake van de levering van growkits. Naar mijn mening is die levering aan het algemene tarief onderworpen.
Ad I.
Aan de basis van een growkit staat het roggebroed. Het roggebroed bevat in dezen het mycelium voor psilocybe paddenstoelen. Indien het roggebroed al niet onder een van de vermelde tabelposten voor het verlaagde omzetbelastingtarief kan worden gerangschikt, dan is de levering van een growkit per definitie belast naar het algemene tarief.
Het Hof is van oordeel dat het roggebroed kan worden beschouwd als pootgoed voor teelt van groenten en fruit als bedoeld in Tabel I, post a.3 bij de Wet. Redengevend daarvoor acht het Hof dat champignonbroed ook onder die tabelpost valt. Met dat oordeel geeft het Hof naar mijn mening blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel bij een juiste rechtsopvatting zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Enerzijds oordeelt het Hof met recht in r.o. 4.4. dat de genoemde tabelposten in de nationale wet in beginsel richtlijnconform dienen te worden uitgelegd, dat wil zeggen in het licht van de bewoordingen van artikel 12, lid 3, letter a van de Zesde richtlijn en categorie 1 in Bijlage H bij die richtlijn. Vgl. het arrest van uw Raad van 10 augustus 2007, nr. 43169, BNB 2007/277. Anderzijds geeft het Hof aan die richtlijnconforme uitleg echter geen toepassing.
De relevante tabelpost in de Zesde richtlijn is categorie 1 in Bijlage H van de Zesde richtlijn, dip voor zover relevant, luidt:‘levensmiddelen voor menselijke en dierlijke consumptie; zaaigoed, planten en Ingrediënten die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen’. Nu het roggebroed is bedoeld om uiteindelijk paddo's te kweken, zou voor het onder deze tabelpost laten vallen van dat broed pas reden zijn, indien de paddo's als levensmiddelen dienen te worden aangemerkt.
Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ) ligt het in de rede dat het HvJ de invulling van het begrip levensmiddelen zal geven ‘naar de gebruikelijke betekenis van de woorden en gelet op de eigen context van de richtlijnbepaling’. Zie in dit verband bijvoorbeeld de arresten van het HvJ van 18 januari 2001, C-83/99 (Commissie/Spanje), van 23 oktober 2003, C- 109/02 (Commissie/Duitsland), en van 18 maart 2010, C-3/09 (Erotic Center).
Tegen die achtergrond is het naar mijn mening uitgesloten dat paddo's als levensmiddelen zullen worden aangemerkt. Bij levensmiddelen wordt in dit verband gedoeld op voedingsmiddelen c.q. eetwaren.
In dit kader valt ook te wijzen op het arrest van het HvJ van 3 maart 2011, C-41/09 (Commissie/Nederland), punten 50 t/m 52:
- ‘50.
Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is elk van deze drie zinsdelen aan levensmiddelen voor menselijke en dierlijke consumptie gewijd. Het eerste zinsdeel ziet namelijk op de eigenlijke levensmiddelen. Het derde zinsdeel betreft producten die gewoonlijk bestemd zijn ter aanvulling op of vervanging van levensmiddelen. Het tweede zinsdeel ziet op levende dieren, zaaigoed, planten en Ingrediënten, die zelf geen levensmiddelen zijn. Logischerwijs moet dit tweede zinsdeel, dat tussen de twee andere zinsdelen is geplaatst, aldus worden begrepen dat het uitsluitend ziet op deze bestanddelen voor zover zij gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen. Deze beoordeling vindt steun in het feit dat, anders dan het Koninkrijk der Nederlanden aanvoert, bepaalde soorten zaaigoed en planten mogelijk gewoonlijk zijn bestemd voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen. Het gebruik van de term ‘levende dieren’ in deze lijst betekent dat het verlaagde btw-tarief geldt voor leveringen die zijn verricht vóór slachting van de dieren.
- 51.
Bijgevolg staaft de algemene opzet van punt 1 van bijlage III de uitlegging volgens welke leveringen van levende dieren enkel in aanmerking komen voor een verlaagd btw-tarief wanneer zij gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik bij de bereiding van levensmiddelen.
- 52.
Wat de doelstelling van punt 1 van bijlage III betreft, zij opgemerkt dat de Commissie op een schriftelijke vraag van het Hof heeft geantwoord, zonder op dit punt door de andere partijen in het geding te zijn weersproken, dat de wetgever van de Unie bij het opstellen van bijlage H bij de Zesde richtlijn de bedoeling had dat essentiële goederen en diensten die aan sociale of culturele doelstellingen tegemoetkomen, voor zover zij geen of slechts een klein risico voor verstoring van de mededinging inhielden, in aanmerking konden komen voor een verlaagd btw-tarief.’
De aanschaf van paddo's vindt plaats wegens de hallucinerende werking daarvan. Voorts verloopt de aankoop van levensmiddelen normaliter via supermarkten, buurtwinkels e.d. De aankoop van paddo's verloopt daarentegen veelal via het verkoopkanaal van growshops. Paddo's behoren ook zeker niet tot de voornoemde essentiële goederen in de zin van de wetgever van de Unie, die toepassing van het verlaagd tarief zouden rechtvaardigen. Kortom paddo's zijn onder de Zesde richtlijn niet als levensmiddelen aan te merken, waardoor het roggebroed als ‘kweekgoed’ voor die paddo's ook niet als zodanig onder categorie 1 van Bijlage H van de Zesde richtlijn kan vallen.
Gegeven de richtlijnconforme uitleg van Tabel I, post a.1 en a.3 zou voor toepassing van die tabelposten geen plaats zijn. Ten aanzien van de gemaakte vergelijking door het Hof tussen champignons en paddo's merk ik nog het volgende op. In het spraakgebruik c.q. de gebruikelijke betekenis van de woorden bestaat er namelijk wel degelijke een verschil tussen beide. Champignons worden beschouwd als groenten en daarmee eetwaren, terwijl die gedachte bij paddo's daarvan ver blijft verwijderd. Tegen die achtergrond is een logisch uitvloeisel dat champignonbroed als kweekmiddel voor groenten in de gegeven toelichting in het besluit van 27 september 2007, nr. CPP 2007/536M, als voorbeeld van post a.3 wordt genoemd en roggebroed voor paddo's niet. Hieraan doet de taxonomie van de biologie niet af. Voorts heeft de verwijzing naar de Voedsel en Waren Autoriteit niet de intentie om tot een verdergaande toepassing van de tabelposten te komen dan de Zesde richtlijn voorstaat.
Het Hof heeft het vorenvermelde uit het oog verloren, waardoor mijns inziens blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel indien het Hof toch van de juiste rechtsopvatting mocht zijn uitgegaan, is deze zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Een eventuele toepassing van het gelijkheidsbeginsel van het genoemde besluit mag overigens ook niet leiden tot een uitkomst die in strijd zou komen met de Zesde richtlijn. De besluitgever zou er dan zo snel mogelijk toe over dienen te gaan om het champignonbroed uit het besluit te halen. Vgl. ook het arrest van uw Raad van 12 april 2013, nr. 12/01372, V-N 2013/18.15.
Daarenboven heeft de toepassing van het verlaagd tarief op pootgoed voor groenten en fruit een relatie met de toepassing van de landbouwregeling van artikel 27 van de Wet. Deze regeling heeft als strekking landbouwers buiten de btw heffing te houden. Zie de brief van 14 juni 2000, nr. WV 2000/415, aan de Voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Financiën (V-N 2000/3017). De exploitatie van een growshop is uiteraard niet op een lijn te stellen met het begrip landbouwer, tuinbouwer of bosbouwer. Anders gezegd, ook bezien tegen doel en strekking van de tabelpost is voor toepassing daarvan in het onderhavige geval absoluut geen aanleiding.
Ad II.
Mocht uw Raad cassatiemiddel I ongegrond verklaren dan geldt mijns inziens nog het volgende. Vaststaat dat de aanwezigheid van vermiculiet en perliet, evenals het bakje met deksel, onmisbare elementen zijn om tot de teelt van paddenstoelen met hallucinerende werking te komen. Gegeven dat onmisbare karakter van de verschillende elementen gaat het dan niet aan om binnen de afzonderlijke elementen van een growkit onderscheid te maken tussen meer en minder belangrijke elementen en/of de verschillende doseringen daarvan. In de woorden van de rechtbank in deze procedure hebben de samenstellende delen hun zelfstandigheid verloren. Daarmee wordt er een kant-en-klaar product op de markt aangeboden, dat enkel nog behoeft te worden geopend.
Door in het licht van deze feiten te oordelen dat de levering van het broed met sporencultuur van de psilocybe paddenstoel de hoofdprestatie vormt en de levering van het plastic bakje en de toevoeging van vermiculiet en perliet bijkomende prestaties bij die hoofdprestatie, geeft het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is dat oordeel in het licht van de vaststaande feiten onbegrijpelijk.
In dit verband verwijs ik met name naar onderdeel 5.13 e.v. van de conclusie van Advocaat-Generaal Van Hilten van 6 september 2011, nr. 10/03633, BNB 2013/3. In casu zijn alle elementen nodig om de prestatie compleet te maken. Voorbeelden in de jurisprudentie van het HvJ zijn o.a. HvJ 27 oktober 2005, C-41/04 (Levob), punt 24, HvJ 29 maart 2007, C-111/05 (Aktiebolaget NN), punt 24 t/m 26, HvJ 19 november 2009, C-461/08 (Don Bosco), punt 39, HvJ 28 oktober 2010, C-175/09 (Denplan), punt 23, en HvJ 19 juli 2012, C-44/11 (Deutsche bank), punt 27.
Zodoende hebben we in het onderhavige geval te maken met één economisch onsplitsbare prestatie die het best kan worden geduid als de levering van een growkit. Nu een growkit als zodanig niet wordt vermeld in een van de Tabelposten I bij de Wet, noch in bijlage H van de Zesde richtlijn, is toepassing van het verlaagde tarief ter zake van deze leveringen niet aan de orde. Het Hof heeft een en ander naar mijn mening miskend.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST.