Het arrest vermeldt ‘zittingsplaats Zwolle’. In de aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is ‘zittingsplaats Leeuwarden’ vermeld. Ik maak daaruit op dat de stukken door hoflocatie Leeuwarden zijn verzonden.
HR, 18-05-2021, nr. 19/00303
ECLI:NL:HR:2021:741
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-05-2021
- Zaaknummer
19/00303
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:741, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑05‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:435
ECLI:NL:PHR:2021:435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:741
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen van in totaal € 360.000, art. 420ter.1 jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b Sr. 1. Bewijsklacht. Wist verdachte dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf? 2. Afwijzing van vordering tot verbeurdverklaring van geldbedrag. Heeft hof nagelaten o.g.v. art. 353 Sv beslissing te nemen over o.g.v. art. 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03004.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00303
Datum 18 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2018, nummer 21/003507-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2021.
Conclusie 23‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen over witwassen en verbeurdverklaring. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep (81.1 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00303
Zitting 23 maart 2021
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 10 oktober 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, wegens ‘medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr.1.
2. Er bestaat samenhang met zaak 19/03004. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst een bewijsklacht. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op één of meer tijdstippen in de periode van 28 maart 2008 tot en met 30 juni 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of één of meer andere(n), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens:
A. van een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaal van ongeveer EUR EUR 360.000, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats of de verplaatsing, verborgen of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp is en/of;
B. een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaal van ongeveer EUR 360.000 voorhanden heeft/hebben gehad of heeft/hebben overgedragen een bedrag van 360.000 EUR D-678 te ontvangen op bankrekening [001] t.n.v. [verdachte] , ten behoeve van de aankoop van een appartement in Brazilië, terwijl hij wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.’
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juli 2010 (V6-02) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
V= Vraag verbalisant(en)
A= Antwoord gehoorde
O= Opmerking verbalisant(en)
(…)
V: Wat is uw opleiding; wat is uw werkervaring vanaf 01-01-2007?
A: (...) Ik heb momenteel geen werk. In 2007 had ik nog wel werk, maar ik wil het alleen hebben over het geld. Ik wil het puur over de zaak hebben en nergens anders over.
V: Kent u [medeverdachte] van gastouderbureau [A] te [plaats] ?
A: Ik ken [medeverdachte] via een tussenpersoon. Ik wist niet dat het gastouderbureau [A] heette, maar dat zag ik later op afschriften van mijn bankrekening.
V: In welke relatie staat u tot hem?
A: Nou via die financiering natuurlijk. [medeverdachte] heeft mij een financiering verstrekt. Ik kwam bij hem terecht via die tussenpersoon. Ik wil niet vertellen waar ik die financiering voor nodig had. Ik moest gewoon nog iemand betalen. De financiering was volgens mij rond de 300.000 euro. Plus, zo rond 350.000. Ik heb voor die 350.000 euro een leningsovereenkomst. Dat is een leningsovereenkomst met [medeverdachte] . U vraagt mij of ik een overeenkomst heb gesloten met [medeverdachte] of met [A] . Volgens mij is dat via [medeverdachte] gegaan. De lening was aflossingsvrij. Maar ik moest wel rente betalen. Dat was denk ik 7 of 7,5 procent per jaar. Die rente heb ik niet betaald. U vraagt mij of er ook een onderpand was voor deze lening. Dat was niet zo. Ik moest de lening na 10 jaar in één keer aflossen.
V: Wij hebben informatie dat u van mei 2008 tot en met maart 2009 een bankrekening aan is gehouden bij de ING bank op uw naam en adres met het nummer [001] .
Verbalisanten tonen een blad 1 van een bankrekening genummerd [001] van de ING bank en vragen om een reactie van gehoorde.
Antwoord gehoorde: Ik zie dat het geen rekening bij de ING is maar een rekening bij de Postbank. Deze bankrekening heb ik aangevraagd.
(…)
V: Waarom heeft u deze bankrekening aangevraagd?
A: Deze rekening heb ik geopend om de financiering van [medeverdachte] op te laten storten.
V : Kent u de naam [B] Ltda?
A: Dat ken ik ja.
V: Waar kent u deze vennootschap van?
A: Ik zou wat met dat bedrijf gaan doen. Ik zou met dit bedrijf een onroerend goed transactie uit willen voeren, maar tot op heden is er nog geen onroerend goed aangekocht, maar er hebben al wel betalingen plaats gevonden. Ik wilde dat onroerend goed verhuren.
V: Hoeveel is er overgemaakt naar dat bedrijf?
A: Dit kunt u zien aan de bankafschriften, maar het is zeker geen 410.000 euro. U zegt mij dat het bedrag elders vandaan komt maar dat op de genoemde bankrekening 360.000 euro heeft gelopen. Dat bedrag kan kloppen. Nadat het geld is overgeboekt naar [B] is de rekening opgeheven.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 3 juli 2010 (V6-03) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
V= Vraag verbalisant(en)
A= Antwoord gehoorde
O= Opmerking verbalisant(en)
(…)
V: Heeft u [medeverdachte] weleens ontmoet?
A: Ik heb [medeverdachte] zelf nooit ontmoet.
V: Hoe kan het dat u [medeverdachte] niet kent, maar u toch, zoals u gisteren tegen ons hebt verklaard, een lening heeft gekregen van [medeverdachte] ?
A: Dat heb ik u al verteld. Ik kwam via een tussenpersoon terecht bij [medeverdachte] .
(…)
V: U heeft in de periode 5 mei 2008 tot en met 26 mei 2008 in totaal 300.000 euro in 6 boekingen overgeboekt gekregen naar uw girorekening [001] van rekeningen van [A] en omstreeks dezelfde periode tevens 60.000 euro van de privérekening van [medeverdachte] uit [plaats] ? Wie nam het initiatief tot de overboekingen naar uw rekening?
A: Dat zal die [medeverdachte] toch zijn. Ik weet niet hoe het kan dan [medeverdachte] dat in meerdere bedragen heeft gedaan. Ik heb gevraagd om een lening van 360.000 euro.
(…)
V: We zien dat in dezelfde tijd van de rekening ING [001] geld werd overgemaakt ten gunste van [B] Ltda.
Waarom moest dit geld via uw bankrekening lopen?
A: Mij werd gevraagd om speciaal voor deze aankoop een bankrekening te openen. Dat kwam bij [medeverdachte] vandaan. Ik heb dat gehoord van mijn tussenpersoon en niet van [medeverdachte] .
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte d.d. 6 juli 2010 (V7-05) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1]:
V= Vraag verbalisant(en)
A= Antwoord gehoorde
O= Opmerking verbalisant(en)
(…)
V: Heeft u zakelijk te maken met [verdachte] uit [plaats] ?
A: Ik heb een zaak gedaan met [verdachte] , en dat was dat [verdachte] een kennis had in Brazilië. Die had een pand dat [verdachte] kon kopen. [verdachte] heeft mij toen gevraagd om de financiering te regelen.
V: Heeft [verdachte] via u een financiering geregeld?
A: Ja, hij vroeg mij om iemand uit Amsterdam te zoeken om voor hem dat pand te financieren. Die financiering moest uit het informele circuit komen. Het ging om een pand in het buitenland waar [verdachte] normaliter geen financiering voor kon krijgen.
V: Om welk bedrag ging het bij die financiering?
A: Dat ging om een kleine vier ton.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 april 2015 van de meervoudige kamer, zitting houdende te rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Het klopt dat er een bedrag van 360.000 euro op mijn rekening is gestort en dat dit bedrag is overgemaakt voor de aankoop van een appartement in Brazilië. Het restbedrag heb ik op 6 maart 2009 naar [betrokkene 1] overgemaakt. Ik heb een tijd in Brazilië gewoond en kwam toen een pand tegen dat ik wel wilde aankopen. Het was voor mij onmogelijk om naar de bank te gaan, dus heb ik [betrokkene 1] gevraagd om mij bij een lening te helpen. Ik ken [betrokkene 1] van het uitgaansleven. Op enig moment kreeg ik te horen dat hij een lening voor elkaar had via [medeverdachte] . Ik heb die man nooit gezien of gesproken. Er is niet gesproken over een garantiestelling.
Ik moest papieren ondertekenen. [betrokkene 1] heeft een kopie van mijn paspoort gekregen. Ik zou de leenovereenkomst aan [betrokkene 2] van de FIOD geven. Ik heb die overeenkomst niet meer in mijn bezit. Ik meen dat ik 6 of 7 procent rente moest betalen. Het is nooit tot betaling van die rente gekomen. Het was een aflossingsvrije lening. Ik heb voor die lening speciaal een rekening geopend. Ik ben in Brazilië geweest om het pand aan te kopen. Ik heb niet als tussenpersoon voor [medeverdachte] gefungeerd.
Ik wilde mijn droom waarmaken en een Braziliaanse villa bezitten. Met mijn uitkering kon ik dat niet waarmaken. Ik hoef niet te weten hoe [betrokkene 1] zijn geld verdient. Ik heb mij niet afgevraagd waar dat geld vandaan kwam.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte zaaksproces-verbaal van verdachte d.d. 31 januari 2011 (3-PV) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(…)
D-673
Bij de doorzoeking in het kantoor van verdachte [A] is een kopie van een in het Portugees gestelde onderhandse aan- en verkoopovereenkomst van een appartement in Brazilië aangetroffen. In deze overeenkomst staan [B] Ltda en verdachte [verdachte] respectievelijk als verkoper en koper vermeld. Tevens staat vermeld dat de prijs van het appartement 936.000 Braziliaanse Real bedraagt, hetgeen overeenkomt met ongeveer 360.000 euro.
D-672
In maart, april en mei 2008 is middels 64 contante geldstortingen in totaal 410.000 euro gestort op twee bankrekeningen van verdachte [C] BV en op een privébankrekening van medeverdachte [medeverdachte] .
D-678
In mei en juni 2008 is ten laste van de drie voornoemde bankrekeningen in totaal 360.000 euro overgeboekt naar girorekening [001] ten name van verdachte [verdachte] . In mei en juni 2008 is ten laste van girorekening [001] 359.300 euro overgeboekt naar een buitenlandse bankrekening ten name van [B] Ltda, gevestigd in [plaats] te Brazilië.
D-675
In het kantoor van medeverdachte [A] is voorts een faxbericht aangetroffen, afkomstig van [verdachte] en gericht aan [B] Ltda. Deze fax is in de Engelse taal gesteld. In de fax staat onder meer: ‘we announce a payment of two seperate payments of 50.000 euro from a dutch company named [C] B.V.'. De fax is gedateerd 7 april 2008.
D-677
In het kantoor van medeverdachte [A] is tevens een kopie aangetroffen van een paspoortblad ten name van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1958.
D-678
Uit onderzoek in de girorekening [001] van verdachte [verdachte] komt naar voren dat op 3 juni 2008 ten laste van bankrekening [002] van medeverdachte [medeverdachte] tweemaal 30.000 euro is overgeboekt naar girorekening [001] ten name van verdachte [verdachte] . Ook komt naar voren dat in de periode 5 mei tot en met 8 mei 2008 ten laste van bankrekening [003] ten name van medeverdachte [C] B.V. viermaal 50.000 euro is overgeboekt naar girorekening [001] ten name van verdachte [verdachte] . Voorts komt naar voren dat zowel op 21 mei als op 26 mei 2008 ten laste van bankrekening [004] van verdachte [C] B.V. 50.000 euro is overgeboekt naar girorekening [001] ten name van verdachte [verdachte] .
(…)
D-673/D-674
In totaal is 360.000 euro overgeboekt naar de girorekening van verdachte [verdachte] . Dit bedrag is gelijk aan het aankoopbedrag van de maisonnette, nummer […] , van het gebouw ‘ [D] ’ te Brazilië.
Het eerste afschrift van girorekening [001] ten name van verdachte [verdachte] , gedagtekend 16 mei 2008, vermeldt een beginsaldo van 0,00 euro. Op het eerste afschrift, blad 1, staan vier bijschrijvingen van ieder 50.000 euro afkomstig van rekening [003] van medeverdachte [A] . Tevens staan vermeld twee afboekingen van ieder 50.000 euro met vermelding ‘BUITENL BET [B] Ltda’ en tweemaal de verschuldigde provisie van deze overboekingen; tweemaal 65 euro.
Op het tweede afschrift, blad 1, staan één bijschrijving van 50.000 euro afkomstig van rekening [004] van medeverdachte [A] . Tevens staan vermeld twee afboekingen van ieder 50.000 euro en één van 40.000 euro met vermelding ‘BUITENL BET [B] Ltda’ en driemaal de verschuldigde provisie; tweemaal 65 euro en éénmaal 55 euro. Op het tweede afschrift, blad 2, staat één bijschrijving van 50.000 euro afkomstig van rekening [004] van medeverdachte [A] en twee bijschrijvingen van ieder 30.000 euro afkomstig van rekening [002] van medeverdachte [medeverdachte] . Tevens staan vermeld twee afboekingen van ieder 50.000 euro en één van 19.300 euro met vermelding van ‘BUITENL BET [B] Ltda’ en driemaal de verschuldigde provisie; tweemaal 65 euro en éénmaal 34.30 euro. Ook staat een afboeking van 54.95 euro vermeld met omschrijving ‘TARIEF POSTBANK ROYAALPAKKET 2008’.
Op het derde afschrift, gedagtekend 9 maart 2009, staat een overboeking vermeld van het restantsaldo van 165.75 euro ten gunste van bankrekening [005] ten name van [betrokkene 1] [plaats] . Vervolgens wordt girorekening [001] opgeheven. Op grond van het vorenstaande wordt vermoed dat girorekening [001] van verdachte [verdachte] speciaal ten behoeve van de transactie naar [B] Ltda is geopend en gebruikt.
AH-84
Zowel verdachte [verdachte] als [betrokkene 1] hebben verklaard over een leningsovereenkomst tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] . Over deze leningsovereenkomst heeft [verdachte] na zijn verhoor telefonisch contact gezocht met de FIOD te Groningen. [verdachte] heeft gezegd dat hij een leningsovereenkomst heeft, maar dat hij deze, na overleg met zijn advocaat, niet aan de FIOD ter beschikking wil stellen.
AH-85
Uit de Fi-base, een database van de Belastingdienst waarin jaaropgaven van werknemers en uitkeringsgerechtigden zijn opgeslagen, komt naar voren dat verdachte [verdachte] (tenminste) vanaf 2005 alleen inkomen genoot uit een WAO-uitkering.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte d.d. 1 juli 2010 (V2-09) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V= Vraag verbalisant(en)
A= Antwoord gehoorde
O= Opmerking verbalisant(en)
(…)
V: Hoe kent u [verdachte] uit Hilversum?
A: Die ken ik niet. U vraagt mij of ik hem wel eens ontmoet heb en ik zeg u nooit.
V: Wat is de reden dat u en [A] in 2008 geld hebben overgemaakt naar [verdachte] ?
A: Ik kreeg het verzoek van een kennis van mij om eens te kijken of het mij zou lukken om geld over te boeken naar Zuid-Amerika. Dit was voor de aankoop van een pand in Brazilië. Dat zei die kennis. Ik heb het geprobeerd, maar ik kreeg het geld terug. En inmiddels had ik ook gezien dat op de rekening van [A] contant geld werd gestort in tranches van 5000 euro. Ik geloof dat het in totaal om 3 ton ging. Ik heb dat geld onmiddellijk teruggeboekt naar een rekening die ik doorkreeg van diezelfde kennis. Ik heb ongeveer 4000 euro commissie in verband hiermee afgesproken en ontvangen en ik heb mijn boekhouder, [betrokkene 3] uit [plaats] , opdracht gegeven om deze 4000 te verantwoorden bij de fiscus.
O: Verbalisant merkt op dat u eerst geld heeft overgeboekt naar Zuid-Amerika en toen pas geld ontving.
A: Het geld kwam in kleinere porties binnen en ik heb het in bedragen van 50.000 euro overgeboekt. Maar het geld kwam terug op de rekening. Waarom dat geld niet in Brazilië bleef weet ik niet. Die kennis waar ik het over heb is een persoon met de naam van [betrokkene 1]. Die vroeg mij of ik dit geld wilde overmaken. Ik heb [betrokkene 1] hier na die tijd nog over gesproken en ik heb toen gezegd dat ik dit allemaal wat raar vond. Hij is er niet op ingegaan en we hebben het erbij gelaten.
V: Gaf [betrokkene 1] u de rekening waar dat geld naar toe moest?
A: Ja, dat was [betrokkene 1] .
(…)
V: Heeft u aan [betrokkene 1] gevraagd waarom hij niet zelf geld zou overmaken naar Zuid-Amerika?
A: Ik heb hem dat gevraagd, maar hij vertelde mij toen dat het hem niet lukte, vandaar dat hij mij dat vroeg. Naast dit verzoek is er nog een eerder verzoek geweest van [betrokkene 1] om een geldbedrag over te maken. Toen moest dit naar Zwitserland. Dit ging toen om een bedrag van ik dacht 101.000 euro. Ik heb dit bedrag in twee keer overgeboekt. Het ging toen om 2 x 50.000 euro. De rest was provisie voor mij. U vraagt mij vanaf welke rekening dit geld is overgeboekt. Dit was een rekening van [A] . Ik weet niet hoe dit is verantwoord in de boekhouding van [A] . Ook dit geld kwam als contant geld op de rekening van [A] terecht.
(…)
V: Van twee bankrekeningen van gastouderbureau [A] is in de periode van 5 mei 2008 tot en met 26 mei 2008 in totaal 300.000 euro overgeboekt naar ING bankrekening [001] ten name van [verdachte] te Hilversum. Heeft u dit geld overgeboekt naar [verdachte] ?
A: Ja
V: Wat is de reden dat dit geld van verschillende bankrekeningen komt en in meerdere boekingen is geboekt van de twee bankrekeningen van gastouderbureau [A] . Met andere woorden: Wat is de reden dat dit geld niet in één keer is overgeboekt?
A: Ik kan geen 3 ton overboeken via internetbankieren. Hier geldt een maximum van 50.000 euro per transactie.
V: Met datum 2 juni 2018 heeft u van uw privébankrekening bij de ABN AMRO bank met nummer [002] tweemaal een bedrag van 30.000 euro overgemaakt naar ING bankrekeningnummer [001] van [verdachte] . Heeft u dit geld overgemaakt?
A: Dat weet ik niet meer.
Vraag verbalisanten: Heeft [A] contante omzet?
Antwoord gehoorde: Neen.
Opmerking verbalisanten: In de periode maart 2008 tot en met 28 mei 2008 is bij [A] op de bankrekeningen [003] en [004] en op uw bankrekening met nummer [002] in totaal 410.000 euro gestort aan contant geld. Heeft u deze bedragen op die rekening gestort?
Antwoord gehoorde: Neen, maar dit moet dan samenhangen met [betrokkene 1] .
Vraag verbalisanten: Wat is de reden dat dit bedrag in 64 stortingen in verschillende steden in Nederland is gedaan, op 3 verschillende bankrekeningen, zowel [A] als u zelf?
(…)
Antwoord gehoorde: Ik heb deze 64 stortingen niet gedaan. Ik wil nu mijn verklaring op dit punt herzien. Ik wil nu verklaren dat ik wel contant geld heb gekregen van [betrokkene 1] . Ik kreeg dit geld om op mijn bankrekening en de bankrekening van [A] te storten, om vervolgens dit geld over te boeken naar Zwitserland. Ik kreeg het eerste geld in Nijkerk, dat was in [E] (het hof leest ‘ [E] ’), een restaurant. Dat was op dezelfde dag dat ik het gestort heb op de rekening van [A] . Dat was 100.000 euro en dat heb ik in verschillende porties gestort op de bankrekeningen van [A] en van mijzelf denk ik. Ik stortte dit geld in kleine porties af omdat ik weleens had gehoord van ongebruikelijke transacties en ik wilde niet opvallen bij de bank. Dat andere geld, dat later gebruikt zou worden voor het overboeken naar Brazilië, heb ik niet gekregen van [betrokkene 1] . Hoe dat geld op mijn rekeningen is gestort weet ik niet, maar het moet van [betrokkene 1] zijn of in ieder geval uit zijn kring.
V: Hoe kan het dat op het bedrijfsadres van [A] te [plaats] een faxbericht afkomstig van [verdachte] gericht aan [B] Ltda werd aangetroffen met daarop gegevens over een betaling van een appartement. In de fax staat onder meer: ‘we announce a payment of two seperate payments of 50.000 euro from a dutch company named [C] B.V.?’
A: Daar heb ik eigenlijk al over verklaard, want dit is het geld wat ik he gestort naar Brazilië en wat later terug is gekomen waarna ik het geld heb geboekt op de bankrekening van die [verdachte] .
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte d.d. 5 juli 2010 (V2-10) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V= Vraag verbalisant(en)
A= Antwoord gehoorde
O= Opmerking verbalisant(en)
(…)
O: Op 1 juli bent u om 19:59 uur gehoord (V2-09). In dit verhoor hebt u onder meer verklaard: ‘Ik wil nu verklaren dat ik wel contant geld heb gekregen van [betrokkene 1] . Ik kreeg dit geld om op mijn bankrekening en de bankrekening van [A] te storten, om vervolgens dit geld over te boeken naar Zwitserland. Ik kreeg het eerste geld in Nijkerk, dat was in [E] , een restaurant. Dat was op dezelfde dag dat ik het gestort heb op de rekening van [A] . Dat was 100.000 euro.’ Verbalisanten tonen een overzicht van contante stortingen op bankrekeningen van [A] en [medeverdachte] (D-672) en merken op dat de eerste contante storting is gedaan op 28 maart 2018 aan de [a-straat 1] te Amsterdam bij een filiaal van de ABN AMRO bank. Het betrof vier keer een storting van 5000 euro onder vermelding van ‘terugbetaling voorschot ’.
V: Waarom staat bij de boeking de vermelding ‘terugbetaling voorschot’?
A: Dat zou ik niet weten. Ik heb geen voorschot uitbetaald wat contant is teruggekomen.
V: Waren deze stortingen afkomstig van die 100.000 euro die u van [betrokkene 1] had gekregen?
A: Ja, dat heeft er wel mee te maken volgens mij.
O: Verbalisanten tonen een afschrift (D-698) van een bladzijde uit een in object A, de woning van [medeverdachte] , aangetroffen agenda en merken op dat op de datum vrijdag 28 maart 2008 met blauwe pen de aantekening ‘ [F] ; A4’ is genoteerd.
V: Kan het zijn dat u het geld niet in de [E] overhandigd kreeg maar ergens anders?
A: Dat is dus zo. Ik heb het geld in het [F] motel aan de A4 in de bar gekregen van [betrokkene 1] en niet in de [E] . Ik zal u op bijlage D-672 met een kruisje aangeven welke bedragen ik zelf heb gestort. Ik weet dat ik deze bedragen heb gestort, want het is wel logica dat ik de bedragen in [plaats] en Assen heb gestort, dat kan je ook deels zien aan het pasnummer [006] . Dat is het nummer van mijn bankpas.
(…)
V: Had u het geld geteld dat u bij [F] op 28 maart 2008 van [betrokkene 1] had gekregen en hoeveel was dit?
A: Neen, eigenlijk niet. Het is allemaal redelijk snel gegaan en ik geloofde hem op zijn woord. [betrokkene 1] had tegen mij gezegd dat het rond de ton was. We hebben het daar bij [F] niet geteld. Wel weet ik dat het in een enveloppe zat in coupures van 500 euro.
V: Wat was de herkomst van de geldbedragen die contant zijn gestort op de rekeningen van [A] en de bankrekening van uzelf?
A: Geen idee, ik heb [betrokkene 1] niet gevraagd waar dit geld vandaan kwam.
V: Wanneer heeft u twee keer 50.000 euro overgemaakt naar Zwitserland?
A: Dat weet ik echt niet meer.
V: Waarvoor moest u twee keer 50.000 euro overmaken?
A: Dat weet ik ook niet. Ik heb dat niet gevraagd aan [betrokkene 1] . Ik heb het verzoek gekregen van [betrokkene 1] om dit geld over te maken naar Zwitserland en ik heb dat gedaan en heb hem niet gevraagd waarom of waarvoor dit was.
(…)
V: Op welke wijze zijn deze overboekingen verantwoord in de boekhouding van [A] ?
A: In de boekhouding zitten ze als facturen. Ik denk dat het als kosten geboekt is, dat denk ik. Dat het als kosten geboekt is komt omdat het een factuur is en die is in de boekhouding verwerkt.
O: Verbalisanten tonen gehoorde een kopie van twee facturen van [G] AG, [b-straat 1] Zug (D-696 en D-697). Beide facturen hebben als factuurdatum 17 März 2008 en de omschrijving: “RECHNUNG für unsere Aufwendungen in Zusammenhang mit dem Projekt Immobilien-Beratungsauftrag, Honorarasumme gemäss Art. 4.1. des Beratungsvertrages, EURO 105.000,00”.
V: Wat kunt u omtrent deze facturen verklaren?
A: Dit zijn de facturen die ik gehad heb. Het is eigenlijk één factuur. Die ik één keer in de boekhouding heb opgenomen. Ik zie met u twee parafen van mij staan achter het bedrag van 100.000 euro. Dat komt omdat ik dacht dat we, [betrokkene 1] en ik, hadden afgesproken dat ik 100.000 euro zou overmaken naar Zwitserland en geen 105.000 euro. Dat is namelijk het bedrag wat op de factuur is gedrukt om te betalen. Ik heb een streep door dit bedrag gezet en er met pen 100.000 onder gezet en een paraaf en dat bedrag heb ik in twee boekingen van 50.000 euro overgemaakt naar het rekeningnummer onderaan de factuur.
(…)
V: Zijn deze twee facturen van [G] AG (D-696 en D-697) opgenomen in de financiële administratie van [A] ?
A: Ja.
V: Op welke wijze zijn deze twee facturen verantwoord in de financiële administratie van [A] ?
A: Als kosten. Het waren geen kosten, maar het is toch zo geboekt.
8. Geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur van [G] AG ((…) bijlagen D-696 en D-697, van het proces-verbaal, dossiernummer 44252) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Facturen van [G] AG te [b-straat 1] Zug gericht aan [A] B.V. t.a.v. [medeverdachte] , [c-straat 1] NL - [plaats] . De factuurdatum is 17 maart 2008.
9. Geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van kasstortingen ((…) bijlage D-672, van het proces-verbaal, dossiernummer 44252) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Overzicht van kasstortingen op bankrekeningen van:
- [A] : bankrekeningnummer [003]
o Tweemaal een kasstorting op 28 maart 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling voorschot ’.
o Driemaal een kasstorting op 1 april 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling voorschot ’.
o Viermaal een kasstorting op 9 april 2008 onder vermelding van ‘lening ’.
o Eenmaal een kasstorting op 11 april 2008 onder vermelding van ‘lening’.
o Tweemaal een kasstorting op 2 mei 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling lening’.
o Tweemaal een kasstorting op 6 mei 2008 onder vermelding van ‘terugstorting lening’.
o Eenmaal een kasstorting op 20 mei 2008 onder vermelding van ‘terugstorting lening [medeverdachte] ’
- [C] B.V.: bankrekeningnummer [004]
o Tweemaal een kasstorting op 28 maart 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling voorschot’.
o Tweemaal een kasstorting op 1 april 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling voorschot'.
o Eenmaal een kasstorting op 1 april 2008 onder vermelding van ‘terugstorten voorschot ’.
o Eenmaal een kasstorting op 9 april 2008 onder vermelding van ‘Lening [medeverdachte] ’
o Viermaal een kasstorting op 9 april 2008 onder vermelding van ‘lening ’.
o Tweemaal een kasstorting op 2 mei 2008 onder vermelding van ‘ terugbetaling lening.'
o Eenmaal een kasstorting op 6 mei 2008 onder vermelding van ‘terugbetaling lening’.
o Tweemaal een kasstorting op 6 mei 2008 onder vermelding van ‘terugstorting lening’.
o Eenmaal een kasstorting op 20 mei 2008 onder vermelding van ‘terugstorting lening [medeverdachte] ’.
o Eenmaal een kasstorting op 26 mei 2008 onder vermelding van ‘terugstorting lening’.’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest voorts de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft een uitkering en geen noemenswaardig vermogen. Hij heeft ook zelf aangegeven dat hij niet in aanmerking zou komen voor financiering van de aankoop van het appartement bij een reguliere bank. Vervolgens leent verdachte volgens zijn eigen verklaring van een voor hem onbekende. Hij stelt namelijk dat het geld afkomstig zou zijn van [medeverdachte] , na bemiddeling door [betrokkene 1] .
Het roept op zich al vragen op dat een onbekende aan [verdachte] geld zou uitlenen zonder dat daarvoor zekerheid is gesteld. Door de verdediging is gesteld dat het aangekochte appartement als zekerheid zou kunnen dienen. Er is in het dossier echter geen enkele aanwijzing te vinden dat door verdachte een zekerheidsrecht is of zou worden verstrekt op het appartement ten behoeve van de geldverstrekker. Daarnaast had de geldverstrekker geen zekerheid dat het geld ook daadwerkelijk zou worden besteed aan de aankoop van een appartement.
Het aan [verdachte] overgeboekte geld is in deelbedragen over een periode van ongeveer zes weken naar zijn rekening overgeboekt, vanaf diverse aan [medeverdachte] gelieerde rekeningen (zie bankafschriften van de rekening t.n.v. [verdachte] , D678).
Door onder deze - aan [verdachte] kenbare omstandigheden - geld op zijn rekening te laten storten heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het van misdrijf afkomstig geld betrof. Daarmee is nog niet het bewijs geleverd dat het geld ook daadwerkelijk van misdrijf afkomstig is. Het bewijs dat het geld van misdrijf afkomstig is kan ook worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die aan [verdachte] ten tijde van de verweten gedragingen nog niet bekend waren. Een duidelijke criminele herkomst van het geld dat in de tenlastelegging wordt bedoeld, ontbreekt, in die zin dat op grond van de beschikbare stukken niet met zekerheid valt te zeggen uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is. Volgens vaste rechtspraak kan het bestanddeel “uit enig misdrijf afkomstig” niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit de processtukken blijkt dat op de rekening van [medeverdachte] en de rekeningen van zijn bedrijf [C] B.V. op verschillende plaatsen in het land kasstortingen zijn gedaan variërend van € 5.000,- tot € 20.000,- per keer. Het gaat in totaal om 64 stortingen in een periode van twee maanden tijd. [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij denkt dat deze stortingen gedaan zijn door [betrokkene 1] , een kennis uit de zakenwereld.
Van deze [betrokkene 1] heeft [medeverdachte] daarnaast in een restaurant een bedrag van € 100.000,- contant, in coupures van € 500,-, ontvangen. [medeverdachte] heeft niet gevraagd waar dit geld vandaan kwam en heeft het in gedeeltes contant op zijn eigen rekening(en) gestort. In totaal is een bedrag van € 410.000,- door middel van kasstortingen bijgeboekt op de rekeningen van [medeverdachte] en zijn bedrijf.
Op verzoek van [betrokkene 1] heeft [medeverdachte] vanaf de rekening(en) van zijn bedrijf twee stortingen van € 50.000,- gedaan ten gunste van een voor hem onbekend bedrijf in Zwitserland.
[medeverdachte] wist niet wat hiervan de reden was en heeft hier ook niet naar gevraagd. Hij heeft een nota van deze betaling verzocht en heeft deze (valse) nota in de administratie van zijn bedrijf opgenomen om daarmee de ontvangst en de betaling van het bedrag van € 100.000,- te kunnen verantwoorden.
Daarnaast heeft [medeverdachte] , eveneens op verzoek van [betrokkene 1] , een bedrag van in totaal € 360.000,- overgemaakt naar de rekening van een hem verder onbekende persoon genaamd [verdachte] (verdachte), beweerdelijk ten behoeve van de aankoop door verdachte van een pand in Brazilië. Dit deed [medeverdachte] nadat een eerdere rechtstreekse overboeking naar Brazilië niet zou zijn geslaagd.
Het is zeer ongebruikelijk om in een restaurant een bedrag van € 100.000,- in coupures van € 500,- die in het normale betalingsverkeer nauwelijks voorkomen en waarvan bekend is dat deze bij misdaad vaak gebruikt worden, te ontvangen en vervolgens zonder opgaaf van reden per bank voor een ander naar een buitenlandse firma over te boeken. Eveneens is het zeer ongebruikelijk om zonder vermelding van of duidelijkheid omtrent de herkomst ervan, een bedrag van ongeveer € 360.000,- in tientallen relatief kleine bedragen door kasstortingen gestort te krijgen en het totale bedrag vervolgens over te maken op de rekening van een onbekend persoon ten behoeve van de aankoop van een pand in Brazilië.
In aanvulling op deze overwegingen merkt het hof het volgende op. Bij meerdere kasstortingen staat een omschrijving zoals “lening”, “terugbetaling lening” of “terugbetaling voorschot”. Die omschrijvingen stroken niet met de verklaring die [medeverdachte] heeft gegeven voor de geldstroom.
Volgens [medeverdachte] lukte het niet om via zijn rekening geld over te boeken naar Brazilië en is om die reden het geld door hem doorgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Uit de stukken blijkt dat op 5 mei 2008 voor het eerst door [medeverdachte] geld naar de rekening van [verdachte] is overgeboekt. [medeverdachte] heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat nadien ook nog geld is gestort op rekeningen waarover hij de beschikking had in plaats van rechtstreekse storting of overboeking op de rekening van [verdachte] .
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden komt het hof, net als de rechtbank, tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig was.
Nu [verdachte] in een korte periode meerdere bedragen op zijn rekening gestort heeft gekregen en in diezelfde periode meerdere overboekingen heeft gedaan, is sprake van gewoontewitwassen.’
Bespreking van het eerste middel
8. Het eerste middel klaagt dat ’s hofs oordeel dat de verdachte ‘wist’, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van € 360.000,- afkomstig was uit enig misdrijf blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Daarbij wordt in de eerste plaats aangevoerd dat ’s hofs vaststelling dat de verdachte zich ter financiering van een appartement in Brazilië heeft gewend tot een hem bekende tussenpersoon, [betrokkene 1] , die bemiddelde tussen hem en een voor de verdachte onbekende geldverstrekker, onbegrijpelijk zou zijn. De verdachte zou hebben geweten wie zijn geldverstrekker was.
9. De verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] nooit heeft ontmoet. Op de vraag hoe het kan dat hij [medeverdachte] niet kent maar toch een lening van hem heeft gekregen, heeft de verdachte geantwoord dat hij via een tussenpersoon bij [medeverdachte] terecht is gekomen (bewijsmiddel 2). Tegen die achtergrond heeft het hof kunnen overwegen dat de verdachte ‘volgens zijn eigen verklaring van een voor hem onbekende’ geld heeft geleend. Daaraan doet niet af dat de verdachte ook heeft verklaard dat hij [medeverdachte] kent ‘via een tussenpersoon’ en dat hij later op zijn bankafschriften heeft gezien dat de geldbedragen door gastouderbureau [A] (een bedrijf van [medeverdachte] ) op zijn rekening was gestort. Ik wijs er daarbij nog op dat medeverdachte [medeverdachte] ook heeft verklaard dat hij de verdachte niet kent (bewijsmiddel 6).
10. De steller van het middel voert voorts aan dat een financieringsconstructie waarbij de geldverstrekker degene aan wie geld wordt verstrekt niet persoonlijk spreekt en waarbij op de tussenpersoon de verplichting rust te bemiddelen vaker voorkomt, dat de verdachte een uitkering had en geen noemenswaardig vermogen en dat het om die reden niet verwonderlijk is dat hij zich wendde tot een particuliere investeerder. Dat een constructie waarbij de geldverstrekker degene aan wie hij geld leent niet persoonlijk kent wel vaker voorkomt, doet er evenwel niet aan af dat het hof heeft kunnen oordelen dat het uitlenen van (een zo groot bedrag aan) geld aan verdachte, die een uitkering had en geen noemenswaardig vermogen, zonder dat zekerheid is gesteld voor het geleende bedrag, vragen oproept.
11. De steller van het middel brengt tegen deze overweging in, zo begrijp ik, dat in de onderhavige situatie geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat, en dat het de verdachte, [betrokkene 1] en [medeverdachte] vrijstond om ‘in het informele circuit onroerend goed te financieren’. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat het hof wel een verplichting tot het stellen van zekerheid zou hebben aangenomen, berust het middel op een verkeerde lezing van ’s hofs overwegingen en faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft overwogen dat het niet stellen van zekerheid vragen oproept en die overweging is niet onbegrijpelijk.
12. Het hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte, die een zo groot bedrag op zijn rekening heeft laten overboeken, wetende dat hij van een uitkering leeft en geen noemenswaardig vermogen heeft, vanaf een serie rekeningen die aan een hem onbekende derde gelieerd zijn, zonder dat aan deze derde een zekerheid is verstrekt op het appartement dat met dat geld bekostigd wordt, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig is. Daaraan doet niet af dat het geld niet contant op de Nederlandse bankrekening van de verdachte is gestort. En daaraan doet evenmin af dat bij een doorzoeking in het kantoor van de heer [medeverdachte] een kopie van een in het Portugees gestelde onderhandse aan- en verkoopovereenkomst van een appartement in Brazilië is aangetroffen waarin verdachte als koper staat vermeld, alsmede een kopie van het paspoortblad ten name van verdachte. Dat de geldverstrekker deze gegevens tot zijn beschikking had en desalniettemin geen zekerheid bedongen heeft, roept eerder meer vragen op.
13. De steller van het middel klaagt voorts over de wijze waarop het hof de als bewijsmiddel 4 tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte mogelijk heeft geïnterpreteerd, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat hij niet hoeft ‘te weten hoe [betrokkene 1] zijn geld verdient’ en dat hij zich niet heeft ‘afgevraagd waar dat geld vandaan kwam’. Uit deze verklaring zou volgen dat de verdachte geen wetenschap heeft van het inkomen van [betrokkene 1] en zich daar niet verder in heeft willen verdiepen.
14. Uit ’s hofs bewijsoverweging volgt niet dat het hof aan deze verklaring van de verdachte bijzondere betekenis heeft gehecht. Het hof heeft reeds uit andere omstandigheden, zo bleek, het voorwaardelijk opzet van de verdachte afgeleid. Dat neemt niet weg dat het hof ook aan deze zinnen aanwijzingen heeft kunnen ontlenen dat hij met het vereiste opzet heeft gehandeld. Het hof heeft in deze zinnen kunnen lezen dat de verdachte er, bij wat hij al wist omtrent het geld dat via een rekening op zijn naam naar een bedrijf in Brazilië werd overgeboekt, voor heeft gekozen om geen vragen te stellen die licht hadden kunnen werpen op de herkomst van dat geld. Zo gelezen heeft het hof ook in deze zinnen een onderbouwing kunnen zien van de bewezenverklaring voor zover deze het opzet van de verdachte betreft.
15. Al met al heeft het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het van misdrijf afkomstig zijn van het op zijn bankrekening gestorte geldbedrag. En het hof heeft deze beslissing ook overigens niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
16. Het middel faalt.
Bespreking van het tweede en derde middel; afronding
17. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de vordering tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 360.000,- dat ex art. 94 Sv onder de verdachte in beslag is genomen, wordt afgewezen nu niet gebleken is dat de verdachte op dit moment nog over gelden beschikt of kan beschikken, ten onrechte geen beslissing ex art. 353 Sv inhoudt.
18. De advocaat-generaal heeft tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2018 blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal onder meer ‘de verbeurdverklaring van een bedrag van € 360.000,-‘ gevorderd. Uit de ‘Vordering ter terechtzitting’ die zich bij de stukken van het geding bevindt, blijkt dat van de daarin voorgedrukte passage ‘en dat ten aanzien van het beslag’ de laatste drie woorden zijn weggestreept en dat daar met de hand achter is geschreven ‘€ 360.000,- verbeurdverklaren (art. 34 lid 1 + 2 Sr)’. Deze beide artikelleden houden in dat niet in beslag genomen voorwerpen bij verbeurdverklaring in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag worden geschat (eerste lid) en dat de voorwerpen in dit geval worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald (tweede lid). Daaruit volgt dat de gevorderde verbeurdverklaring niet op een in beslag genomen geldbedrag ziet.
19. Het hof heeft in het bestreden arrest onder het kopje ‘Verbeurdverklaring’ overwogen:
‘Niet gebleken is dat verdachte op dit moment nog over de gelden beschikt of kan beschikken. Om die reden zal het hof de vordering van de advocaat-generaal tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 360.000,-- afwijzen.’
20. Ook uit deze motivering volgt dat geen sprake is van een ex art. 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag van € 360.000,-. Uit het vonnis valt evenmin af te leiden dat een geldbedrag van deze grootte op grond van art. 94 Sv is inbeslaggenomen.
21. Al met al faalt de klacht dat het hof heeft nagelaten op grond van art. 353 Sv een beslissing te nemen over een op grond van art. 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag bij gebrek aan feitelijke grondslag.
22. Het middel faalt.
23. Het derde middel houdt in dat de redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn, in cassatie, is geschonden.
24. Namens de verdachte is op 24 oktober 2018 een schriftelijke bijzondere volmacht verstuurd met het oog op het instellen van beroep in cassatie tegen het bestreden arrest. De stukken van het geding zijn op 11 oktober 2019 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendingstermijn van acht maanden met iets meer dan drie en een halve maand is overschreden. Dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde straf.
25. De eerste twee middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het derde middel slaagt. Ambtshalve vestig ik er de aandacht op dat Uw Raad arrest zal wijzen meer dan twee jaar na de datum waarop het bestreden arrest gewezen is. Ook dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde straf. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑03‑2021