Het beroep in cassatie is pas op 26 februari 2016, buiten de termijn van veertien dagen van art. 432 Sv, ingesteld. Uit een afschrift van een fax met faxverzendrapport die namens de verdachte op 26 februari 2015 aan de griffie van het hof is gezonden en zich in het dossier bevindt, kan evenwel worden afgeleid dat namens de verdachte reeds op 30 december 2014 ex art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv een bijzondere schriftelijke volmacht aan de griffie is verleend tot het instellen van beroep in cassatie. Dat aan die volmacht aanvankelijk kennelijk geen gevolg is gegeven, kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 40-43.
HR, 24-05-2016, nr. 15/00058
ECLI:NL:HR:2016:956
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2016
- Zaaknummer
15/00058
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:389, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:389, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:956, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige staandehouding? CAG: in h.b. was geen sprake van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting a.b.i. art. 359a.2 Sv. ’s Hofs oordeel dat de staandehouding niet onrechtmatig was, getuigt niet van een onjuiste opvatting, is niet onbegrijpelijk en is ook niet ontoereikend gemotiveerd. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/00057.
Partij(en)
24 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/00058
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 december 2014, nummer 23/003701-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. IJdis, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016.
Conclusie 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige staandehouding? CAG: in h.b. was geen sprake van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting a.b.i. art. 359a.2 Sv. ’s Hofs oordeel dat de staandehouding niet onrechtmatig was, getuigt niet van een onjuiste opvatting, is niet onbegrijpelijk en is ook niet ontoereikend gemotiveerd. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/00057.
Nr. 15/00058 Zitting: 12 april 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 23 december 2014 door het gerechtshof Amsterdam wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 141 dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte is de vordering van de benadeelde partij toegewezen en is aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, één en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (14/06558) en [medeverdachte 3] (15/00057). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. J. IJdis, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.1.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer in verband met een onrechtmatige staandehouding heeft verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen.
5. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en gemotiveerd verworpen:
“Rechtmatigheid staandehouding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer herhaald dat de staandehouding van verdachte onrechtmatig zou zijn geweest. Dit vormverzuim zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en volgt hierbij de rechtbank.
Op 8 oktober 2012 om 6:36 uur belt getuige [getuige] de politie met de melding dat hij heeft gezien dat een man door een geopend raam van een benedenwoning aan de [a-straat 1] te Amsterdam naar binnen was gegaan. Kort daarna zag de getuige dat via hetzelfde raam drie mannen de woning verlieten. De getuige merkte op dat zij allen donker gekleed waren en vermoedelijk van Noord- Afrikaanse/Marokkaanse afkomst waren. De getuige zag ook dat een van de mannen een zwarte Adidas trainingsbroek met witte strepen droeg.
Verbalisant [verbalisant] krijgt om 6:37 uur voornoemde melding door en is in de directe omgeving aanwezig. Hij spoedt zich richting de plaats delict en onderweg treft hij een personenauto komende uit de richting van de Rijpgracht en gaande in de richting van de Willem de Zwijgerlaan. Tegelijkertijd krijgt hij de resterende hiervoor genoemde informatie over de inbraak door. Omdat de volgens hem drie inzittenden aan het signalement voldoen gaat hij achter de personenauto, een zwarte Toyota Yaris aan. Als deze met inzittenden uiteindelijk wordt staande gehouden op zijn aanwijzingen ziet de verbalisant dat zich daarin 4 personen bevinden die voldoen aan het signalement zoals dat is verspreid. Een van hen is de verdachte.
De Toyota Yaris was op het eerste moment van aantreffen volgens de waarneming van verbalisant [verbalisant] het enige voertuig op een verder uitgestorven straat. Het hof heeft geen reden op dit punt te twijfelen aan het ambtsedig proces-verbaal van de verbalisant en gaat er, anders dan de raadsman, van uit dat er inderdaad geen ander verkeer was. Gelet op het tijdstip is dit ook niet onaannemelijk. Dat er nog andere zij- en/of dwarsstraten in de omgeving zijn, zoals de raadsman stelt, betekent niet dat de personen in de auto niet als verdachten aangemerkt hadden mogen worden. Feit blijft dat de plaats waar verbalisant [verbalisant] de personenauto voor het eerst zag, zich in de nabije omgeving van de [a-straat 1] bevindt.
Voorts voldeden de verdachten aan het gegeven signalement (Noord-Afrikaanse/Marokkaanse) en donker gekleed). Dit waren kenmerken die de verbalisant eveneens heeft kunnen waarnemen.
Kortom: de verdachte is zeer kort na de inbraak aangetroffen op een locatie in de buurt van de plaats delict alwaar het verder “uitgestorven” leek te zijn en hij voldeed aan het signalement. Deze feiten en omstandigheden konden in redelijkheid een vermoeden van schuld bij de verbalisant doen ontstaan. Het hof acht dan ook de staandehouding van de verdachte rechtmatig.”
6. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof, indien de staandehouding onrechtmatig was bevonden, had moeten besluiten tot bewijsuitsluiting. Dat uitgangspunt is onjuist. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep is ten aanzien van het beoogde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting niet meer opgemerkt dan dat het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld ten tijde van de staandehouding ernstig genoeg is voor bewijsuitsluiting “omdat een ieder vrijelijk moet kunnen bewegen in zijn auto zonder inmenging van de politie”. Niet gesteld is dat door de beweerdelijk onrechtmatige staandehouding aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan dan wel dat een andere grond voor bewijsuitsluiting aanwezig is die door de Hoge Raad als zodanig is aanvaard.2.Een voldoende onderbouwing aan de hand van de in het tweede lid van art. 359a Sv neergelegde factoren ontbreekt. Reeds daarop strandt het middel.
7. Het oordeel van het hof dat de staandehouding niet onrechtmatig was, getuigt voorts niet van een onjuiste opvatting en is niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat de verbalisant een minuut na de melding van de inbraak in de directe omgeving van de plaats van het delict een auto – in een verder uitgestorven straat- heeft waargenomen met inzittenden die voldoen aan het door de melder van de inbraak opgegeven signalement.
8. Het middel faalt.
9. Het tweede middel klaagt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
10. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat :
“1 primair:
hij op 8 oktober 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
- uit een woning, perceel [a-straat 1], heeft weggenomen een tas (Louis Vuitton) en een tas (Chloe) en een fotocamera en een telefoons (Blackberry) en een laptop (MacBook) en twee televisies (Samsung en Denver) en een jas (Woolrich) en een paspoort (op naam van [betrokkene 1]) en zonnebrillen (Dior en Ray-Ban en Gucci en Bausch & Lomb) en een paar sportschoenen (Nike) en kettingen en ringen en een armband en handschoenen en een autosleutel (Mercedes), toebehorende aan [betrokkene 1],
- uit [A], perceel [b-straat 1], dat in verbinding staat met genoemde woning, flessen rum (Bacardi ) en flessen whiskey en blikjes Red Bull en een geldbedrag en een geldbak (afkomstig van een gokkast) toebehorende aan [betrokkene 2] en/of [A], waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door het raamkozijn van het raam van de slaapkamer van die woning (perceel [a-straat 2]) te forceren en in te klimmen in de slaapkamer van die woning (perceel [a-straat 1]).”
11. Het hof heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde betrokkenheid van de verdachte in een bewijsoverweging het volgende overwogen:
“Bewijs
Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsman naar voren gebracht dat er onvoldoende bewijs is tegen de verdachte. Het feit dat een vingerafdruk van de verdachte is gevonden op een fles in de kelderbox van medeverdachte [medeverdachte 1], waarin de gestolen goederen zijn aangetroffen, is onvoldoende bewijs. Volgens de raadsman is dit juist een contra-indicatie dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak. Anders zou het logisch zijn geweest dat zijn sporen op veel meer plaatsen zouden zijn aangetroffen. Daarnaast acht de raadsman de uitkomsten van het slijprestenonderzoek, te weten het ontbreken van slijpresten in/aan de kleding en schoenen van verdachte, een contra-indicatie dat hij bij de inbraak betrokken is geweest.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De getuige [getuige] geeft bij zijn melding door dat hij drie jongens, van vermoedelijk Noord- Afrikaanse/Marokkaanse afkomst en donker gekleed uit de woning waar, naar later bleek, was ingebroken zag komen. Hij verklaart dat een van hen een zwart Adidas trainingspak met witte strepen droeg.
Bij de aanhouding zijn naast verdachte nog twee verdachten met Noord-Afrikaanse/Marokkaanse achtergrond aangehouden, te weten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Alle drie droegen zij donkere kleding, waarvan [medeverdachte 3] een Adidas-broek droeg zoals beschreven door de getuige.
In [A] dat verbonden is met eerdergenoemde woning is een leeg blikje Red Bull aangetroffen. Na onderzoek bleek dat hierop vingersporen zijn aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 1]. Dit plaatst [medeverdachte 1] op de plaats delict. Vervolgens is in de kelderbox, horend bij de woning van [medeverdachte 1], een zeer groot deel van de gestolen goederen aangetroffen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de inbraak zoals ten laste gelegd. Gebleken is dat het alarm van het café al om 04:03 uur is afgegaan. De melding van de getuige is geweest om 06:36 uur. Het hof leidt hieruit af dat de inbraak ruim 2,5 uur heeft geduurd. Gedurende deze tijd zijn door de inbrekers spullen verplaatst vanuit de woning en het café naar de kelderbox waar de spullen zijn aangetroffen. Op een van de gestolen drankflessen, aangetroffen in de kelderbox, is een vingerspoor van verdachte aangetroffen. Hieruit blijkt dat verdachte in contact is geweest met het gestolen goed. De verdachte heeft hierover geen enkele aannemelijke en/of controleerbare verklaring gegeven. Mede gelet op het feit dat verdachte één minuut na de melding bij de politie in de auto wordt aangetroffen met de andere verdachten en voldoet aan het signalement zoals opgegeven door de getuige, acht het hof bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Dat er slechts sprake is van één vingerspoor doet hier niets aan af. Hetzelfde geldt voor het negatieve resultaat van het slijpspooronderzoek.”
12. Volgens de steller van het middel is de vaststelling van het hof dat naast de verdachte nog twee verdachten met Noord-Afrikaanse/Marokkaanse achtergrond zijn aangehouden onbegrijpelijk. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat zich ten tijde van de aanhouding vier personen in de auto bevonden, alsook dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de vierde persoon weliswaar een donkerder uiterlijk had dan de andere drie personen in de auto, maar dat het een feit van algemene bekendheid is dat er ook donker gekleurde personen van Marokkaanse komaf bestaan en het hof niet heeft vastgesteld of die vierde personen al dan niet van Marokkaanse komaf was.
13. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt omschreven als “zeer donker getint dan wel negroïde” (bewijsmiddel 7). Daarin onderscheidt het signalement zich van dat van de medeverdachten, die zijn omschreven als “vermoedelijk van Marokkaanse afkomst” (bewijsmiddel 3). De laatstgenoemde omschrijving heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in verband gebracht met een licht(er) getinte huidskleur. In aanmerking genomen dat de door het hof bedoelde getuige (bewijsmiddel 3) het uiterlijk van de door hem waargenomen personen heeft beschreven en niet hun daadwerkelijke afkomst, doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof niet af dat er ook donker gekleurde personen van Marokkaanse komaf bestaan. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het hof in het midden heeft gelaten of de vierde persoon al van niet van Marokkaanse komaf was. Het in de bewijsvoering besloten liggende oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte één van de drie personen is geweest die uit de woning waar de inbraak plaatsvond was gekomen, is voldoende met redenen omkleed. Daarmee kan uit de bewijsmiddelen voorts een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten worden afgeleid, die tot uitdrukking is gekomen in een gezamenlijke uitvoering van een inbraak die – naar het hof heeft vastgesteld – ruim twee en een half uur heeft geduurd. Ook het bewezen verklaarde medeplegen is dan ook toereikend gemotiveerd.
14. Het middel faalt.
15. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden voor cassatie heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2016
Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen en HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2956, NJ 2015/430.