HR, 25-10-2011, nr. 10/03564
ECLI:NL:HR:2011:BT2178
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
10/03564
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BT2178
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT2178, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT2178
ECLI:NL:PHR:2011:BT2178, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT2178
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO. Ambtshalve: de redelijke termijn.
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03564
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 22 april 2010, nummer 24/002857-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Ter Peel" te Evertsoord.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 25 oktober 2011.
Conclusie 13‑09‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 22 april 2010 verdachte wegens ‘poging tot moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ook heeft het Hof een kogel onttrokken aan het verkeer.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren voldoende vergelding voor het strafbare gedrag van verdachte zou zijn.
4.2.
Het bedoelde standpunt is opgenomen in de pleitaantekeningen overeenkomstig welke ter terechtzitting van 8 april 2010 in hoger beroep is gepleit:
‘Straf en maatregel
Straffen geschiedt in Nederland naar mate van schuld. Dat betekent (kort gezegd en in mijn bewoording) enerzijds dat de ernst van het feit in ogenschouw wordt genomen, anderzijds dat rekening gehouden wordt met de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder hij of zij tot zijn of haar daad is gekomen.
Ik acht de duur van de gevangenisstraf die door de rechtbank is opgelegd niet passend. Daarnaast acht ik de opgelegde maatregel niet proportioneel. Ten slotte meen ik dat de motivering te kort schiet. Ik verklaar mij nader.
Exact één week voordat uitspraak werd gedaan in de zaak van [verdachte] diende een andere zaak voor de rechtbank in Zwolle (met dezelfde rechter als voorzitter) (Rb Zwolle 4 november 2008, UN: BG3471). Voordat ik inga op die zaak maak ik de inleidende opmerking dat ik mij ervan bewust ben dat verschillende, aparte en los van elkaar staande gebeurtenissen zich moeilijk laten vergelijken. Toch hou ik uw Hof de casus voor waarover de rechtbank in Zwolle een week eerder over besliste en oordeelde:
- 1.
Een vrouw werd veroordeeld voor het vermoorden van één van haar kinderen en terzake van een poging tot het vermoorden van één van haar kinderen. De opgelegde gevangenisstraf bedroeg drie jaren.
[Verdachte] werd terzake van één poging moord veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf.
- 2.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank meegenomen: ‘de aard en ernst van de feiten (ik constateer: feiten ernstiger van aard), omstandigheden waaronder (kan ik geen vergelijk in maken omdat ik de casus niet exact ken) en persoon van de verdachte (kan dat ooit?).
- 3.
Ik merk ten aanzien van de persoon van [verdachte] op dat zij sinds 27 maart 2008 (begrijpelijk maar toch) geen enkel contact met haar kinderen heeft gehad. De gevolgen voor haar handelen treffen [verdachte] dientengevolge zwaar.
- 4.
De mate van verwijtbaarheid in onderhavige casus en die van [verdachte] is gelijk: beiden zijn (in dezelfde gradatie) verminderd toerekeningsvatbaar verklaard (als uitgangpunt dient te gelden: des te lager de toerekeningsvatbaar, des te lager de straf (cetiris paribus)).
Straffen in Nederland dient overal gelijkelijk te geschieden. Ik onderken dat er regionale verschillen zijn. Daarvan is hier geen sprake. Ik zie een grote discrepantie tussen de twee binnen één week gedane uitspraken van de rechtbank Zwolle. Ik kan niet anders dan de conclusie trekken dat [verdachte] onevenredig zwaar gestraft is voor haar daad: ik meen dat voor de strafrechtelijke / ‘strafmatelijke’ afdoening (gelet op de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 november 2008) de absolute bovengrens drie jaren is.
Ik meen dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend is gelet op de rol die [betrokkene 1] heeft gespeeld in de gedraging van [verdachte], de verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] ten tijde van haar gedraging en gelet op de gevolgen die haar gedraging voor [verdachte] zelf heeft.’
4.3.
Het Hof heeft de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren als volgt gemotiveerd:
‘Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Zij is gewapend met een geladen vuurwapen naar de basisschool van haar jongste zoon gereden om daar haar ex-partner te treffen en hem ‘flink te raken’. Zij heeft rond het moment dat de school uit zou gaan, meermalen van korte afstand dit vuurwapen afgevuurd op haar ex-partner, die zich op dat moment bij c.q. in zijn nabij de school geparkeerde auto bevond. De ex-partner is door de schoten van verdachte gewond geraakt aan zijn bovenbeen, penis, beide onderarmen, buik en oorlel. Operatief ingrijpen was geboden. Hij mag van geluk spreken dat hij het heeft overleefd en dat zijn verwondingen niet ernstiger waren. Terwijl het slachtoffer werd beschoten zat de oudste zoon van verdachte en het slachtoffer naast het slachtoffer en in de schootsrichting in de auto. Het mag een bijzonder gelukkig toeval worden genoemd dat die zoon niet door één van de afgevuurde kogels is geraakt. Er kan geen twijfel over bestaan dat de gebeurtenissen een traumatiserend effect op hem zullen hebben gehad en nog hebben.
Het hof rekent het verdachte ook zwaar aan dat zij een groot aantal zich op of nabij het schoolplein bevindende mensen — ouders en kinderen — heeft blootgesteld aan een dergelijke traumatiserende gebeurtenis. Een feit als het onderhavige veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen (slachtoffers en omstanders) in het bijzonder. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast is de rechtsorde hierdoor ernstig geschokt.
Dit feit is naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en gevaarzettend geweest, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur geboden is.
Het hof ziet aanleiding enige matiging toe te passen in de duur van de op te leggen gevangenisstraf, gelet op de trieste omstandigheden en de situatie van onmacht waarin verdachte verkeerde. Ook betrekt het hof hierbij dat uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2009 is gebleken dat verdachte vóór het plegen van het bewezen verklaarde feit niet eerder is veroordeeld.
Matiging is ook op zijn plaats omdat, zoals hiervoor overwogen het bewezenverklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is.’
4.4.
Hetgeen namens de verdachte in hoger beroep met betrekking tot de strafmaat is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. De raadsman heeft bepleit dat gelet op de ernst van het feit (één enkele poging moord) en de gevangenisstraf van drie jaren die de Rechtbank Zwolle een week eerder in een zijns inziens vergelijkbare zaak heeft opgelegd, kan worden volstaan met een bestraffing van een maximale gevangenisstraf van twee jaren. Mijns inziens zijn deze argumenten onvoldoende klemmend. Een vergelijking met straffen die door andere rechters in moeilijk vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is altijd een beetje hachelijk, waar nog bijkomt dat het Hof aan die strafoplegging niet is gebonden. Dat in aanmerking genomen, bevat de strafmotivering voldoende aanknopingspunten die begrijpelijk maken waarom het Hof niet op een gevangenisstraf van twee jaren maar op een hogere gevangenisstraf is uitgekomen. 's Hofs motivering van de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren is dan ook niet onbegrijpelijk.
5.
Het middel faalt derhalve en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
6.
Ambtshalve wijs ik op het volgende. Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 3 mei 2010 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
7.
Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan die verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG