CRvB, 03-12-2010, nr. 10/837 Wajong
ECLI:NL:CRVB:2010:BO6358
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
03-12-2010
- Magistraten
G.J.H. Doornewaard, J. Brand, I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Zaaknummer
10/837 Wajong
- LJN
BO6358
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO6358, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑12‑2010
Uitspraak 03‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Met het nieuwe besluit is geheel aan de bezwaren van verzoekster tegemoetgekomen. Vergoeding van proceskosten. Geen bijzondere omstandigheden die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven nopen. De in hoger beroep van de zijde van verzoekster ingebrachte aanvullende medische rapportage van de psychiater is voor het Uwv aanleiding geweest het eerder ingenomen medische standpunt te herzien. De in dat rapport genoemde diagnose was ook door die psychiater niet eerder gesteld. Er is geen sprake geweest van door het bestuurorgaan tegen beter weten in handhaven van de afwijzing. De kosten door verzoekster gemaakt voor het van een trainer/coach komen niet voor vergoeding in aanmerking. Beoordeeld naar de maatstaf aangelegd voor het inbrengen van een rapport van een deskundige als hier aan de orde, kan niet worden gezegd dat verzoekster ervan uit mocht gaan dat deze deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. De vordering tot vergoeding van kosten voor het inschakelen van een belastingdeskundige in verband met te verwachten fiscale gevolgen voortvloeiend uit de toekenning van de Wajong-uitkering wordt afgewezen omdat thans ter zake niet sprake is van geleden schade.
G.J.H. Doornewaard, J. Brand, I.M.J. Hilhorst-Hagen
Partij(en)
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 december 2009, 09/1617 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens verzoekster heeft mr. H. ten Kortenaar, werkzaam bij Praktijk voor Rechtsbijstand Ten Kortenaar te Duiven, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 5 juli 2010 heeft het Uwv de Raad een nieuwe beslissing op bezwaar van 5 juli 2010 doen toekomen. Bij dit besluit heeft het Uwv aan verzoekster met ingang van 16 juli 2007 een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
Bij brief van 9 juli 2010 heeft verzoekster het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten en diverse schadeposten. Het Uwv heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Kortenaar. Het Uwv heeft zich — met voorafgaande mededeling — niet laten vertegenwoordigen.
II. Overwegingen
1.1.
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
1.2.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
1.3.
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.
De Raad stelt vast dat het Uwv met het nieuwe besluit van 5 juli 2010 geheel aan de bezwaren van verzoekster is tegemoetgekomen.
3.
Vergoeding van proceskosten.
3.1.
Verzoekster heeft verzocht om veroordeling van het Uwv in de ter zake van het beroep en hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand, de betaalde griffierechten, de reiskosten van de gemachtigde voor het bijwonen van de zittingen, alsmede de kosten van de op haar verzoek in beroep uitgebrachte rapporten van psychiater J.Th. Roosenboom van 12 mei 2009 en M. Peeters, werkzaam bij Peeters trainingen te Duiven, van 7 oktober 2009.
3.2.
Met betrekking tot de vordering van de kosten van rechtsbijstand stelt verzoekster zich primair op het standpunt dat zij recht heeft op vergoeding van de volledige kosten van rechtsbijstand, met name gelet op de opstelling van het Uwv gedurende de procedure, daarin bestaande dat het Uwv lang en tegen beter weten in heeft volhard in de afwijzing van de aanvraag. Uiteindelijk is volgens verzoekster in hoger beroep aan haar op grond van niet wezenlijk andere argumenten en gegevens dan die welke ten grondslag lagen aan de (in beroep gehandhaafde) afwijzing van de aanvraag door het Uwv alsnog een uitkering krachtens de Wajong toegekend. Subsidiair heeft verzoekster gevraagd om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op basis van de forfaitaire bedragen genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij uitgegaan dient te worden van een wegingsfactor 2.
3.3.
De Raad overweegt op de eerste plaats dat gelet op de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Bpb, de vordering tot vergoeding van proceskosten onder dat wettelijk regime wordt beoordeeld en mitsdien voor een (aanvullende) vergoeding van deze kosten op grond van artikel 8:73 van de Awb geen plaats is.
3.4.
De Raad overweegt vervolgens dat de Awb en het Bpb een forfaitair systeem kennen van vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de kosten van rechtsbijstand worden vergoed op basis van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb in samenhang met de bijlage bij dit besluit. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van dit forfaitaire systeem worden afgeweken. Blijkens de Nota van Toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) gaat het om uitzonderlijke gevallen waarbij strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakt. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk om uitzonderingen gaat en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
3.5.
De omstandigheden die verzoekster aanvoert kan de Raad niet aanmerken als bijzondere omstandigheden die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven nopen. Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de in hoger beroep van de zijde van verzoekster ingebrachte aanvullende medische rapportage van psychiater Roosenboom van 12 februari 2010 voor het Uwv aanleiding is geweest het eerder ingenomen medische standpunt te herzien. De in dat rapport genoemde diagnose was ook door Roosenboom niet eerder gesteld. Er is geen sprake geweest van door het bestuurorgaan tegen beter weten in handhaven van de afwijzing.
3.6.
De kosten van verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Bpb en de daarbij behorende bijlage begroot op € 644,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de op verzoek van de Raad uitgebrachte reactie van 9 juli 2010 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De Raad is van oordeel dat niet uit de gedingstukken is gebleken van een schriftelijke reactie in beroep die valt aan te merken als een repliek/dupliek in de zin van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb. De Raad overweegt voorts dat onder de proceshandeling beroepschrift mede is begrepen (een) aanvullend beroepschrift(en).
3.7.
Omdat de zaak naar het oordeel van de Raad een gemiddelde juridische en feitelijke complexiteit heeft, bestaat er aanleiding het gewicht van de zaak aan te merken als gemiddeld en zodoende uit te gaan van de wegingsfactor 1.
3.8.
Naar het oordeel van de Raad komen verder voor vergoeding in aanmerking de kosten door verzoekster gemaakt voor de door haar in het geding gebrachte psychiatrische expertise van 12 mei 2009, welke kosten worden begroot op € 1.048,-. De kosten door verzoekster gemaakt voor het rapport van 7 oktober 2009 van trainer/coach Peeters komen naar het oordeel van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad overweegt daartoe dat, beoordeeld naar de maatstaf aangelegd voor het inbrengen van een rapport van een deskundige als hier aan de orde, niet kan worden gezegd dat verzoekster ervan uit mocht gaan dat Peeters een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. De Raad ziet geen verband tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in een procedure op grond van de Wajong als de onderhavige aan de orde zijn. De Raad verwijst in dit verband onder meer naar zijn uitspraak van 13 april 2005, LJN AT4323.
3.9.
Met betrekking tot de door de gemachtigde van verzoekster opgevoerde reiskosten in beroep en hoger beroep merkt de Raad op dat reiskosten voor een gemachtigde zijn inbegrepen in de vergoeding voor rechtsbijstand en mitsdien niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen.
3.10.
Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van het griffierecht wijst de Raad erop dat het Uwv op grond van artikel 22, vijfde lid, eerste volzin, van de Beroepswet gehouden is het door verzoekster in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoekster dient zich ter zake rechtstreeks tot het Uwv te wenden.
3.11.
Gezien het voorgaande komt in totaal een bedrag aan proceskosten van € 2.784,50 voor vergoeding in aanmerking.
4.
Vergoeding van schade.
4.1.
De Raad wijst de vordering tot vergoeding van kosten voor het inschakelen van een belastingdeskundige in verband met te verwachten fiscale gevolgen voortvloeiend uit de toekenning van de Wajong-uitkering af op de grond dat thans ter zake niet sprake is van geleden schade.
4.2.
Het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente over de te betalen proceskosten komt niet voor toewijzing in aanmerking gelet op de eerder gememoreerde exclusieve en uitputtende regeling voor vergoeding van proceskosten in de Awb en het Bpb.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.784,50;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard
(get.) A.L. de Gier