NJB 2016/2070:Alle aandelen worden verkocht in een vennootschap die een gebouw in eigendom heeft. Koper en verkoper gaan ervan uit dat geen overdrachtsbelasting verschuldigd is en komen overeen dat indien het tegendeel mocht blijken, verkoper die belasting zal betalen. Na levering kondigt de fiscus een naheffingsaanslag aan. Op grond daarvan schort koper zijn betalingsverplichting aan verkoper op. De aanslag wordt opgelegd, maar later door de belastingrechter vernietigd. Het hof oordeelt dat de opschorting niet tot verzuim heeft geleid, maar dat de koper wel een redelijke rentevergoeding aan verkoper dient te betalen. Hoge Raad: 1. Beroep op opschorting. Achteraf gebleken ongegrondheid. Het oordeel van het hof dat het beroep op opschorting niet achteraf ongegrond is gebleken, ook al is de naheffingsaanslag vernietigd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onvoldoende gemotiveerd. 2. Rentevoordeel. Redelijkheid en billijkheid. Ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft een op (de aanvullende werking van) de maatstaven van redelijkheid en billijkheid gebaseerde beslissing gegeven, mede gelet op art. 6:212 BW. Klaarblijkelijk zag het hof daartoe aanleiding op de grond dat weliswaar de opschorting gerechtvaardigd was, maar dat daaruit niet zonder meer volgt dat het met genoemde maatstaven in overeenstemming is dat koper ook het rentevoordeel geheel mag behouden. 3. Grenzen van de rechtsstrijd. Ontoelaatbare verrassingsbeslissing. Het hof kon weliswaar tot het oordeel komen dat de toegewezen rentevordering viel binnen de grenzen van de rechtsstrijd, maar het heeft een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven nu geen partijdebat heeft plaatsgevonden over het rentevoordeel dat koper in feite heeft gehad