Einde inhoudsopgave
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
Artikel 75
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2019
- Bronpublicatie:
22-01-2019, Stb. 2019, 46 (uitgifte: 15-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-01-2019, Stb. 2019, 46 (uitgifte: 15-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Overheidsfinanciën / Gemeentebeleid
Overheidsfinanciën / Provinciebeleid
1.
Er is een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.
2.
De commissie draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van dit besluit, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring van gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en provincies. De commissie draagt daartoe ten minste zorg voor:
- a.
een document dat de eenduidige interpretatie van dit besluit bevordert;
- b.
het onderhouden van de Kadernota rechtmatigheid voor het geven van een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring;
- c.
de beantwoording van vragen.
3.
De commissie bestaat uit:
- a.
één onafhankelijk voorzitter;
- b.
één secretaris;
- c.
drie leden werkzaam als financieel ambtenaar bij gemeenten;
- d.
twee leden werkzaam bij een provincie;
- e.
twee leden werkzaam bij of voor de waterschappen;
- f.
twee leden werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
- g.
een lid werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
- h.
één lid werkzaam bij het Ministerie van Financiën;
- i.
één lid werkzaam bij het CBS;
- j.
twee leden werkzaam in de provinciale of gemeentelijke accountancy, waarvan één verbonden aan een van de vier grootste gemeenten;
- k.
één lid werkzaam als gemeentesecretaris;
- l.
één lid werkzaam als raadsgriffier of statengriffier;
- m.
één lid werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
4.
De leden van de commissie hebben op persoonlijke titel zitting in de commissie en nemen deel aan de vergaderingen zonder last.
5.
Onze Minister benoemt en ontslaat de voorzitter, bedoeld in het derde lid, onder a.
6.
De voorzitter benoemt de leden, bedoeld in het derde lid, onder b tot en met m. De benoeming geschiedt op voordracht van:
- a.
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor twee van de leden, bedoeld in het derde lid, onder c, en het lid, bedoeld in het derde lid, onder m;
- b.
de Vereniging Federatie van Algemene Middelenmanagers bij de Overheid voor één van de leden, bedoeld in het derde lid, onder c;
- c.
het Interprovinciaal Overleg voor de leden, bedoeld in het derde lid onder d;
- d.
de Unie van Waterschappen voor de leden, bedoeld in het derde lid, onder e;
- e.
Onze Minister voor de secretaris en voor de leden, bedoeld in het derde lid, onder f;
- f.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder g;
- g.
Onze Minister van Financiën voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder h;
- h.
het CBS voor het lid, bedoeld in het derde lid, onder i;
- i.
het Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants voor de leden, bedoeld in het derde lid onder j;
- j.
de Vereniging van Gemeentesecretarissen voor het lid, bedoeld in het derde lid onder k;
- k.
de Vereniging van Griffiers voor het lid, bedoeld in het derde lid onder l.
Bij het besluit tot benoeming houdt de voorzitter rekening met in de commissie noodzakelijke kennis en ervaring.
7.
In overleg met de commissie kan de voorzitter een adviseur aanstellen.
8.
Het lidmaatschap van de commissie vervalt zodra een lid niet langer werkzaam is op het terrein, aangegeven in het derde lid, dan wel een instantie als genoemd in het zesde lid, onder a tot en met k, een andere persoon voordraagt als lid aan de voorzitter van de commissie.