Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/6.5.2
6.5.2 Altijd een zuiver boekhoudkundige debitering?
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS588775:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ook buiten faillissement kan stornering tot complicaties leiden, namelijk in het geval dat op de rekening van de incassant tussen het moment van creditering na incasso en de stornering daarvan derdenbeslag is gelegd. Naar ik zou willen aannemen, is stornering ook mogelijk ondanks een dergelijk derdenbeslag. In die zin ook Rank 2007, T&C BW artikel 6:114, aant. 7.
R.o. 3.3.3.
Ook Damminga (2005) p. 223 wijst er op dat het positief saldo een belangrijk aspect is van dit arrest.
Damminga (2005) p. 223 wijst er op dat er in dat geval wel sprake zou zijn geweest van verrekening.
BR 3 december 2004, NJ 2005, 200 m.nt. PvS en JOR 2005, 51, m.nt. N.E.D. Faber (`Mendel q.q.-ABN Amro'), to. 3.1 onder cursief toegevoegd.
Vgl. Rb. Roermond 13 december 1990, NJ 1991, 815 (`BPN-Ophey'). In dit geval was de eertijds bij BNP aangehouden rekening van de geïncasseerde inmiddels opgeheven. BNP verzuimde echter tijdig gevolg te geven aan de foutmelding en de rekening van BNP werd daarop gedebiteerd. BNP wenst over te gaan tot verhaal op haar gewezen rekeninghouder Ophey. De rechtbank oordeelt dat deze boeking echter niet kan worden doorberekend aan Ophey.
Vgl. artikel 12 ABV.
Ik wijs in dat verband ook op de overweging van de Hoge Raad in de laatste zin van to. 3.3.1, waar hij verwijst naar het hiervoor in de tekst aangehaalde artikel 8.4 uit het incasso-contract: 'Aantekening verdient dat ingevolge art. 8 lid 4 van het incassocontract slechts ingeval de terugboeking om enigerlei reden niet kan worden doorgevoerd, terugbetaling dient plaats te vinden.' (cursief toegevoegd).
Een andere kanttekening betreft de vraag of stornering altijd een zuiver boekhoudkundige debitering is. Het lijkt een aantrekkelijke oplossing, aangezien in dat geval het herstel van een onterechte incasso ook in het faillissement van de crediteur eenvoudig is te realiseren.1 Door het te duiden als een administratief probleem, worden vermogensrechtelijke vragen buiten de deur gehouden. Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat de mogelijkheid tot herstel tijdens het faillissement van de incassant het maatschappelijk gewenste resultaat was.2 De Hoge Raad onderschrijft immers dat de incasso een belangrijke rol vervult in het betalingsverkeer en de incasso alleen kan bestaan bij de gratie van het efficiënt herstel van fouten, ook indien de incassant in staat van faillissement verkeert. De uitkomst van het arrest is te onderschrijven, maar ik heb er toch mijn twijfels bij of stornering onder alle omstandigheden kan worden afgedaan als een zuiver boekhoudkundig verschijnsel.
In Mendel q.q.-ABN Amro was het administratief karakter eenvoudig vol te houden. De rekening van de incassant vertoonde een toereikend creditsaldo.3 Indien de rekening echter een debetstand had vertoond, zou het al iets meer gecompliceerd zijn geweest. Een debetsaldo van de incassant is een vordering van de bank. Een terugboeking en de verwerking daarvan in de betaalrekening hebben tot gevolg dat de vordering van de bank bij nader inzien groter was dan in eerste instantie uit het rekeningenoverzicht bleek. In geval van het faillissement van de incassant heeft de creditbank dus een meer nadelige verhaalspositie dan het zich liet aanzien. De terugboeking heeft in dat geval toch wel enig vermogensrechtelijk gevolg. Echter, zolang de vordering van de creditbank op de incassant gedekt wordt door voldoende zekerheden, zullen de directe gevolgen beperkt zijn.4
Maar wat is de positie van de creditbank indien de incassant inmiddels geen verhaal meer biedt, bijvoorbeeld door gebrek aan enig actief? Of indien de rekening van de incassant inmiddels is opgeheven omdat de creditbank zich genoodzaakt zag de relatie ogenblikkelijk te beëindigen? Zie ik het goed, dan impliceert het systeem van incasso dat in deze gevallen de creditbank gehouden is om uit eigen middelen het herstel van de incasso mogelijk te maken. Met andere woorden: de creditbank zal het bedrag moeten voldoen ten gunste van de debetbank of de (onterecht) geïncasseerde. Artikel 8.4 van het incassocontract tussen NETnet en ABN Amro bevatte een bepaling met die strekking:
`8.4 De BGC bedingt hierbij ten behoeve van de bank van de debiteur dat de bank van de incassant, indien zij om enigerlei reden de terugboeking niet kan terugvoeren, niettemin het betreffende bedrag aan de bank van de debiteur zal vergoeden. Terzake van die vergoeding heeft zij alsdan een vordering op de incassant.'5
Terzijde merk ik op dat in de huidige incassocontracten de BankGiroCentrale (`BGC') inmiddels geen partij meer is, maar een bepaling met dezelfde strekking is nog steeds terug te vinden in door de banken gehanteerde incassocontracten. De ratio is onveranderd, namelijk dat de geïncasseerde niet het faillissementsrisico op de incassant krijgt opgedrongen. Voor de werking van en het vertrouwen in het stelsel van incasso is dit een wezenlijke bepaling. De verplichting van de creditbank om bij te springen in uitzonderlijke situaties, heeft het karakter van een garantie van de creditbank ten gunste van de debetbank en de debiteur. De verplichting heeft ook een subsidiair karakter. Pas nadat om enigerlei reden de terugboeking niet kan worden uitgevoerd, komt deze garantie in beeld. Indien de creditbank genoodzaakt wordt uit eigen middelen te betalen, zal zij vervolgens verhaal zoeken bij de incassant. De vordering zal in de praktijk niet altijd verhaalbaar zijn. Indien zich een dergelijk scenario heeft afgespeeld, wordt het al veel lastiger om vol te houden dat stornering zuiver boekhoudkundig van aard is.6
De kans dat zich een complicatie voordoet in de relatie tussen de creditbank en de incassant neemt toe indien er meer tijd is gelegen tussen de (onterechte) incasso en het verzoek tot herstel daarvan. Daarbij is van belang dat de incasso, zoals ik hierboven heb beschreven, twee termijnen kent. De eerste termijn is begrensd tot maximaal 30 kalenderdagen en in deze periode zal iedere terugboeking worden uitgevoerd. Na het verstrijken van deze periode wordt de incassant geacht zeker te zijn van zijn geld. Echter, dan volgt nog een tweede termijn die loopt tot één jaar na de incasso. In deze tweede termijn heeft de debiteur recht op herstel als aan de incasso geen geldige machtiging ten grondslag lag.7 Het is niet helemaal duidelijk of de Hoge Raad een stornering in deze tweede periode ook als een zuiver boekhoudkundige debitering kwalificeert of dat er in dat geval wel sprake is van een terugbetaling. Deze twijfel wordt versterkt door het feit dat de ontbindende voorwaarde, waarop de overweging van de Hoge Raad gestoeld is, betrekking heeft op een terugboeking tijdens de eerste termijn. Uit het incassocontract volgt dat na deze termijn de creditering onvoorwaardelijk is geworden. Indachtig het streven van de Hoge Raad om geen afbreuk te doen aan de werking van de incasso, zou ik willen aannemen dat de Hoge Raad een stornering zo veel mogelijk als een boekhoudkundige debitering aanmerkt.8