Hof 's-Gravenhage, 30-10-2012, nr. 200.107.610-01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0521
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-10-2012
- Zaaknummer
200.107.610-01
- LJN
BY0521
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0521, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑10‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑10‑2012
Inhoudsindicatie
afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor wegens gebrek aan belang/ strijd goede procesorde (kort geding-situatie).
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.107.610/01
Beschikking van 30 oktober 2012
Inzake:
INTERPARKING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Interparking,
verzoekster,
advocaat: mr F.M.M. Rasenberg, advocaat te Amsterdam,
tegen:
1. Gemeente VLAARDINGEN,
zetelend te Vlaardingen,
hierna te noemen: de Gemeente,
verweerster sub 1,
advocaat: mr M.P. van Leeuwen te Rotterdam,
2. B.V. PARKEERGARAGE VLAARDINGEN,
gevestigd te Vlaardingen,
hierna te noemen: PGV,
verweerster sub 2,
advocaat: mr M.P. van Leeuwen te Rotterdam,
3. BEHEERSKANTOOR SCHEVENINGEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: BKS,
verweerster sub 3,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De procedure
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 mei 2012, heeft Interparking gevraagd om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten tijdens een aanhangige procedure. De Gemeente en PGV hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend. Hierna heeft ook BKS een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2012. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
- 1.
Het gaat in deze verzoekschriftprocedure, zakelijk weergegeven, om het volgende.
- (1.1)
De Gemeente heeft mede namens PGV in het najaar van 2011 een (niet verplichte) openbare biedprocedure georganiseerd met betrekking tot de verkoop van drie aan haar in bloot eigendom toebehorende parkeergarages in Vlaardingen (hierna: de aanbesteding). Interparking en BKS waren de enige bieders. Op 14 december 2011 heeft de Gemeente aan Interparking en BKS bericht voornemens te zijn de verkoop aan BKS te gunnen.
- (1.2)
Interparking heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een kort geding aanhangig gemaakt. De inzet van dit kort geding was, voor zover thans van belang, de uitleg van de 'geschiktheidseis', zoals verwoord in artikel 1.9 van het bijbehorende 'Bid Book', mede gelet op de overige aanbestedingsdocumenten en de beantwoording door de Gemeente van de in verband hiermee door Interparking gestelde vragen.
- (1.3)
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 31 januari 2012 de uitleg van Interparking niet gevolgd en de vorderingen van Interparking, strekkende tot gunning en levering van de parkeergarages aan haar, afgewezen.
- (1.4)
Interparking is op 14 februari 2012 van dit kort geding vonnis in hoger beroep gekomen, waarbij zij bij memorie van grieven van 8 mei 2012 vernietiging van dit vonnis en alsnog toewijzing van haar oorspronkelijke vorderingen, strekkende tot gunning en levering aan Interparking heeft verzocht (hierna ook: de appelprocedure). In deze appelprocedure (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.102.680/01) is inmiddels na conclusiewisseling pleidooi gevraagd.
- (1.5)
De drie parkeergarages zijn rond 1 april 2012 geleverd aan BKS.
- (1.6)
Tot dusver is geen bodemprocedure aanhangig gemaakt.
- 2.
Interparking verzoekt thans aan het hof om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, teneinde haar in de appelprocedure in staat te stellen (aanvullend) bewijs te leveren met betrekking tot haar interpretatie van vorenbedoelde 'geschiktheidseis'. Zij wil daartoe drie getuigen horen, de heren […], […] en […], die alle drie ervaring hebben met tenders op het gebied van parkeergarages.
- 3.
De Gemeente, PGV en BKS hebben zich verzet tegen toewijzing van dit verzoek.
Beoordeling van het verzoek
- 4.
Interparking heeft bij haar verzoekschrift aangevoerd dat het horen van getuigen het meest geëigende middel is om de juiste wijze van interpretatie van de geschiktheidseis te bewijzen. Hierin is, zo stelt zij, haar belang bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor gelegen. Bij de mondelinge behandeling heeft Interparking hier nog aan toegevoegd dat zij door middel van het getuigenverhoor definitieve opheldering wenst te verkrijgen over de betreffende 'geschiktheidseis' en dat juist hiertoe het voorlopig getuigenverhoor strekt.
- 5.
Interparking heeft verder (3.4 van haar verzoekschrift) betoogd dat het kort geding uitdrukkelijk door de Gemeente als enige en definitieve procesgang is voorgeschreven, zodat dit "kort geding" in feite als bodemprocedure kwalificeert, waarbij het horen van getuigen in eerste aanleg evenals in hoger beroep past.
- 6.
Het hof stelt het volgende voorop. De aard van de kort geding procedure verzet zich, zeker in hoger beroep, in de regel tegen inwilliging van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor hangende die procedure. Niet alleen zal het aldus (doen) horen van getuigen - in strijd met de vereiste spoedeisendheid - de procedure aanzienlijk vertragen, maar bovendien wordt in een kort geding geen beslissing ten gronde gegeven, maar slechts, zo nodig, spoedshalve een voorlopige maatregel getroffen of voorziening bij voorraad gegeven, op basis van aannemelijk geachte feiten en omstandigheden. Het kort geding is niet gericht op de definitieve beslechting van de rechtsstrijd.
Toegespitst op het onderhavige geval oordeelt het hof als volgt.
- 7.
De stelling van Interparking dat het onderhavige kort geding in feite als bodemprocedure kwalificeert, mist feitelijke grondslag. Het betreffende artikel 11 in het 'Bid Book' waarop Interparking zich beroept, sluit immers een bodemprocedure niet uit en moet slechts worden gezien in het kader van de zogenaamde 'stand still regeling' in het aanbestedingsrecht. Hier komt bij dat een dergelijke bepaling hoe dan ook het karakter van het kort geding niet kan veranderen in dat van een bodemprocedure, hetgeen Interparking - blijkens het voorgaande niet terecht - betoogt in haar verzoekschrift. De onderhavige kort gedingprocedure heeft dus het karakter van het kort geding behouden.
- 8.
De stelling van Interparking dat zij door middel van het getuigenverhoor definitieve opheldering wenst te verkrijgen over de betreffende 'geschiktheidseis', valt niet te rijmen met de aard van het kort geding, dat immers niet is gericht op definitieve beslechting van de rechtsstrijd. Nu Interparking de getuigen wenst te (doen) horen in het kader van de onderhavige kort gedingprocedure, zal zij aldus deze definitieve opheldering niet kunnen krijgen. Hiervoor is de bodemprocedure geëigend. In zoverre mist Interparking bij de gevraagde getuigenverhoren belang (in de zin van artikel 3:303 BW).
Voor de volledigheid merkt het hof daarnaast nog op dat het overigens de vraag is of de voorgedragen getuigen wel getuigen zijn in de zin van de wet. Interparking wenst deze getuigen immers te horen met het oog op hun ervaring en deskundigheid; niet op grond van betwiste feiten waarover zij uit eigen wetenschap kunnen verklaren. Het hof zal dit punt in het midden laten, nu het niet van doorslaggevende betekenis is voor de onderhavige rechtsvraag.
- 9.
Daarnaast verdraagt het verzochte voorlopig getuigenverhoor zich niet met de in kort geding vereiste spoed. Niet alleen dienen immers (tenminste) drie getuigen te worden gehoord, maar ook de mogelijkheid van tegengetuigenverhoor moet worden geboden. Hier is ongetwijfeld aanzienlijke tijd mee gemoeid.
- 10.
De slotsom is dan ook dat het verzoek zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang en/of strijd met een goede procesorde. Hierbij past een proceskostenveroordeling ten laste van Interparking.
Beschikking
Het hof:
- -
wijst het verzoek af;
- -
veroordeelt Interparking in de proceskosten, tot zover aan de zijde van de Gemeente en PGV begroot op € 1.788,-- aan salaris advocaat, en aan de zijde van BKS begroot op
€ 894,-- aan salaris advocaat; en
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en G.R.B. van Peursem en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2012, in aanwezigheid van de griffier.