De raadslieden van alle verdachten die deel uitmaken van de zaak Turgon zoals die thans bij het hof aanhangig is ( [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] ) hebben zich voor wat betreft de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel bewijsuitsluiting, over en weer bij elkaar aangesloten. De pleitnota’s met alle gronden waar deze verweren op steunen, worden bij het proces-verbaal van de terechtzitting gevoegd. Het hof behandelt de verweren aldus gezamenlijk.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2021, nr. 21-002496-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11542
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-12-2021
- Zaaknummer
21-002496-19
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11542, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1344
ECLI:NL:GHARL:2020:8141, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑10‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0048
NJFS 2022/120
Uitspraak 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Onderzoek Turgon. Uitgebreide bespreking formele verweren m.b.t. niet naleving AVR, schending verbaliseringsplicht, gevolgen Prokuratuur-arrest en tijdsverloop. Artikel 359a Sv. Het hof volstaat met de constatering dat onherstelbare vormverzuimen zijn begaan in het vooronderzoek en ziet geen aanleiding voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel bewijsuitsluiting of strafvermindering. Veroordeling ter zake van gewelddadige en zeer bedreigende afpersing in vereniging met 5 medeverdachten en een ander geval van afpersing, beide gepleegd ten aanzien van (voormalig) leden van motorclub No Surrender. De verklaringen van aangevers worden betrouwbaar geacht en er is voldoende steunbewijs. Oplegging gevangenisstraf 68 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast oplegging contactverbod ten aanzien van beide aangevers voor de duur van 5 jr, verbeurdverklaring inbeslaggenomen auto, en gedeeltelijke toewijzing van vorderingen benadeelde partijen. De vijf medeverdachten uit het onderzoek Turgon zijn bij beslissing van het hof van 17 december 2021 eveneens veroordeeld ter zake van afpersing in vereniging. De beslissingen in die zaken luiden kort gezegd: - Medeverdachte 1: (21-002495-19) gevangenisstraf 37 maanden, m.a., waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren + (hoofdelijke) toewijzing vordering benadeelde partij tot € 15.000,-, voor het overige niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter. - Medeverdachte 2: (21-002493-19) gevangenisstraf 45 maanden, m.a. + contactverbod aangever voor de duur van 5 jr + (hoofdelijke) toewijzing vordering benadeelde partij tot € 15.000,-, voor het overige niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter; - Medeverdachte 3: (21-002444-19) gevangenisstraf 45 maanden, m.a. + contactverbod aangever voor de duur van 5 jr + (hoofdelijke) toewijzing vordering benadeelde partij tot € 15.000,-, voor het overige niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter; - Medeverdachte 4 (21-002443-19): gevangenisstraf 45 maanden, m.a. + contactverbod aangever voor de duur van 5 jr + verbeurdverklaring inbeslaggenomen auto + (hoofdelijke) toewijzing vordering benadeelde partij tot € 15.000,-, voor het overige niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter; - Medeverdachte 5: (21-002492-19) gevangenisstraf 45 maanden, m.a. + contactverbod aangever voor de duur van 5 jr + (hoofdelijke) toewijzing vordering benadeelde partij tot € 15.000,-, voor het overige niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter;
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002496-19
Uitspraak d.d.: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 18-830463-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 september 2020, 6 juli 2021, 1, 2, 4 en 5 november 2021, 17 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van afpersing van [benadeelde partij 1] ) en het onder 2 ten laste gelegde (afpersing van [benadeelde partij 2] ), tot:
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest;
oplegging van twee vrijheidsbeperkende maatregelen ex art. 38v Sr, inhoudende een contactverbod ten aanzien van zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] voor de duur van 5 jaren (dadelijk uitvoerbaar). De vervangende hechtenis dient te worden gesteld op 1 maand voor de eerste keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, en voor elke volgende keer op 2 maanden;
hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen Renault Megane ( [kentekennummer] );
opheffing van het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van afpersing van [benadeelde partij 1] ) en het onder 2 ten laste gelegde (afpersing van [benadeelde partij 2] ), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is verdachte tweemaal een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, bestaande uit een contactverbod met [benadeelde partij 1] en een contactverbod met [benadeelde partij 2] , elk voor de duur van 5 jaren. Deze maatregelen zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is toegewezen tot € 100,-, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meer gevorderde zijn beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en verwezen naar de burgerlijke rechter. Ten slotte is de inbeslaggenomen Renault Megane verbeurdverklaard en het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof op onderdelen tot een andere beslissing omtrent bewijs en straf komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Formele verweren
1. Standpunt verdediging1.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof primair bepleit dat er in het vooronderzoek op onherstelbare wijze vormen zijn verzuimd die tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging moeten leiden. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de verhoren van aangever [benadeelde partij 1] de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” (hierna: de AVR) op vele onderdelen niet is nageleefd en er sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht ex art. 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts zijn de banden waarop de verhoren van [benadeelde partij 1] zijn opgenomen, op onrechtmatige wijze gemanipuleerd en is het aannemelijk dat er banden met (delen van) verhoren aan de verdediging zijn onthouden. Door de gebrekkige wijze van verbaliseren - te weten: niet tijdig en inhoudelijk onjuist - kan de precieze gang van zaken rondom de verhoren niet worden gecontroleerd, waardoor verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad. De verhoren van verbalisanten en de officier van justitie die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden, bieden geen compensatie, nu die in plaats van helderheid te verschaffen, alleen maar meer vragen hebben opgeroepen.
Op grond van het voorgaande stelt de verdediging dat het niet anders kan zijn dan dat er sprake is van doelbewuste misleiding in het vooronderzoek en dat [benadeelde partij 1] door verbalisanten uit het onderzoeksteam is beïnvloed. De verdediging acht het aannemelijk dat hij is ‘gevoed’ met voor verdachten belastende informatie, waardoor niet van de juistheid en betrouwbaarheid van zijn verklaringen kan worden uitgegaan. In hoeverre de verklaringen op ongeoorloofde wijze door verbalisanten zijn beïnvloed, is vanwege de gebrekkige registratie en verslaglegging niet te controleren. Latere verklaringen van [benadeelde partij 1] bieden geen compensatie, omdat die verklaringen al besmet zijn en niet authentiek. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van diens zoon [getuige 1] .
Het voorgaande maakt dat volgens de raadsman sprake is van een situatie dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan.
Naast de verzuimen met betrekking tot de AVR en de schending van de verbaliseringsplicht, heeft de verdediging zich beroepen op de gevolgen van het zogenoemde Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU).
Ten slotte dient bij de beoordeling van het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie te worden betrokken dat de redelijke termijn is geschonden, hetgeen een nadelig effect heeft gehad op de reproduceerbaarheid van aanvullende onderzoeksgegevens en het reëel kunnen effectueren van het ondervragingsrecht van getuigen zoals [getuige 3] en [getuige 2] , en het kunnen weerleggen van belastende onderzoeksgegevens.
De vormverzuimen met betrekking tot de AVR zijn van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en de verdere vervolging van verdachte, en dienen in samenhang met de gevolgen van het Prokuratuur-arrest, het structureel late aanleveren (na aanvankelijk achterhouden) van processen-verbaal, en de koerswijziging van de Hoge Raad waarbij met name de gevolgen van het verloop van de procedure als geheel worden beoordeeld, tot de conclusie te leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, zo heeft de raadsman geconcludeerd. Subsidiair dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [benadeelde partij 1] .
Ten aanzien van de verklaringen van de zoon van [benadeelde partij 1] , [getuige 1] , en - in de zaak van verdachte - [benadeelde partij 2] zijn door de verdediging dezelfde bezwaren geuit met betrekking tot de manier waarop de verhoren zijn verlopen en geregistreerd. Voor zover het hof niet overgaat tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, dienen de verklaringen van [getuige 1] en [benadeelde partij 2] van het bewijs te worden uitgesloten.
2 Standpunt openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat de verweren dienen te worden verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. In het schriftelijke requisitoir is uitgebreid onderbouwd waarom er volgens de advocaten-generaal geen sprake is van één of meer vormverzuimen. Niet ten aanzien van [benadeelde partij 1] , en evenmin ten aanzien van [getuige 1] en/of [benadeelde partij 2] . Voor zover er van de AVR is afgeweken, is dit met toestemming van de officier van justitie gebeurd, een mogelijkheid waarin de regeling voorziet.
Mocht het hof van oordeel zijn dat er wel vormen zijn verzuimd, dan zijn de advocaten-generaal van mening dat de afwijkingen van de AVR geen onherstelbare vormverzuimen betreffen, en dat er evenmin nadeel voor verdachte door is ontstaan. Het bewijsmateriaal heeft niet ingeboet aan betrouwbaarheid en bruikbaarheid. Daarom kan in dat geval worden volstaan met de enkele constatering dat er vormen zijn verzuimd. Hooguit is er plaats voor strafvermindering, aldus de advocaten-generaal.
In elk geval is geen sprake van de situatie dat door verbalisanten doelbewust is gehandeld om verdachten in de verdediging te benadelen, noch is met grove veronachtzaming van de belangen van verdachten gehandeld. Hoewel de gang van zaken rondom de verhoren en de wijze van verbaliseren beter had gekund en gemoeten, is er geen enkele aanwijzing dat aangevers opzettelijk zijn beïnvloed of gemanipuleerd dan wel dat zij verdachten ten onrechte hebben belast.
Ten aanzien van het verweer dat sprake is van een vormverzuim in lijn met het Prokuratuur-arrest, hebben de advocaten-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de overwegingen van het HvJ EU in het Prokuratuur-arrest geen gevolgen hebben voor de Nederlandse rechtspraktijk met betrekking tot de uitoefening van opsporingsbevoegdheden in verhouding tot een aanbieder van een elektronische communicatiedienst of een elektronisch communicatienetwerk. De overwegingen van het HvJ EU over voorafgaande toetsing hebben namelijk telkens betrekking op toegang tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht worden verwerkt. Het arrest van het HvJ EU moet beperkt worden uitgelegd en heeft slechts betrekking op verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. De Nederlandse Wet Bewaarplicht, die is opgenomen in de Telecommunicatiewet, is op 11 maart 2015 door de kortgedingrechter in Den Haag buiten werking gesteld (vindplaats ECLI:NL:RBDHA:2015:2498). Hierdoor kent Nederland geen algemene wettelijke verplichting meer voor aanbieders om verkeers- en locatiegegevens op te slaan. Uitsluitend gegevens die ten behoeve van de bedrijfsvoering door aanbieders worden en nog zijn opgeslagen, zijn te vorderen op grond van de wettelijke bevoegdheden.
Subsidiair hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat de gegevens zijn opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, maar dat deze achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke (rechterlijke) toetsing. Indien in de onderhavige zaak de rechter-commissaris zou zijn benaderd met het verzoek om de vordering vooraf te toetsen, is het openbaar ministerie ervan overtuigd dat daarvoor toestemming zou zijn gegeven.
Uit het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:C:2020:791) volgt dat bewijs dat is verkregen in strijd met het Unierecht niet per definitie ontoelaatbaar is in een strafrechtelijke procedure, maar dat daarbij moet worden gekeken naar het nationale recht en naar artikel 6 EVRM. Bovendien levert een schending van de privacyrechten van artikel 8 EVRM niet per definitie ook een schending op van artikel 6 EVRM.
De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat de gegevens zijn gevorderd in het kader van een opsporingsonderzoek naar een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid Sv, dat de gegevens zijn opgevraagd binnen de doelbinding van het Prokuratuur-arrest en dat is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu aan het openbaar ministerie en de politie geen verwijt kan worden gemaakt wegens de toepassing van de wettelijke vorderingsbevoegdheden, dient te worden volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden.
Ten slotte kan ook het verweer met betrekking tot het tijdsverloop niet slagen. De situatie dat sprake is van onbehoorlijk tijdsverloop waardoor de waarheidsvinding ernstig in het gedrang is gekomen en er bijgevolg, in combinatie met de overige aangevoerde vormverzuimen, geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, doet zich niet voor.
3 Juridisch kader
Bij de beoordeling van de door de verdediging gevoerde verweren gaat het hof uit van het volgende juridische kader zoals dat uit de wet en de rechtspraak kan worden afgeleid. Daarbij gaat het hof onder 3.1 eerst in op artikel 359a Sv en vervolgens onder 3.2 op de regeling omtrent de AVR. et ho
3.1
Vormverzuimen in het vooronderzoek: art. 359a Sv2.
Artikel 359a Sv houdt in dat indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepaald kan worden dat (a) de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd, (b) de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en (c) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen met betrekking tot de toepassing van voornoemd artikel de volgende aandachtspunten worden afgeleid.
Toepassing
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek" tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek" in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
De begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek" tegen de verdachte, sluit niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt namelijk dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo'n opsporingsambtenaar. In de rechtspraak zijn criteria aangelegd waarin als algemene overkoepelende maatstaf besloten ligt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Bij de beoordeling of aan een vormverzuim zoals hiervoor bedoeld enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Opmerking verdient dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Volstaan met constatering dat onherstelbaar vormverzuim is begaan:
Uit de rechtspraak volgt dat het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot één van de daar omschreven rechtsgevolgen. Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Indien de rechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat níet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden.
Strafvermindering
Voor toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast.
Bewijsuitsluiting
Bewijsuitsluiting kan als rechtsgevolg worden verbonden indien het gaat om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
Ten slotte is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
Niet-ontvankelijkverklaring openbaar ministerie in de vervolging
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat - in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - “the proceedings as a whole were not fair". In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.
3.2.
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR)3.
De achtergrond van de AVR zoals die ten tijde van de aangiftes gold, luidt: “In het belang van de waarheidsvinding is het wenselijk dat in bepaalde gevallen aangiften en/of verhoren auditief of audiovisueel worden opgenomen. Deze vormen van registratie kunnen ingezet worden zowel voor verhoren van aangevers en getuigen (waaronder slachtoffers) als voor verhoren van verdachten. Een landelijk uniforme aanpak is noodzakelijk. Om die reden wordt in deze aanwijzing auditieve of audiovisuele registratie in een aantal gevallen verplicht gesteld. In andere gevallen blijft dit facultatief. De auditieve en audiovisuele registratie zijn in de eerste plaats hulpmiddelen ten behoeve van de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces. Audiovisueel registreren kan van belang zijn als er sprake is van omstandigheden die gelegen zijn in de kwetsbaarheid van de verhoorde persoon of in de aard van het verhoor. Audiovisuele opnamen bieden immers de mogelijkheid om non-verbale signalen en vastgelegde emotie terug te zien. Daarnaast geeft het gebruik van opnameapparatuur de mogelijkheid om: aanwijzingen te geven aan de verhoorders tijdens het verhoor en vervolgverhoren, (gedrags)deskundigen te laten adviseren tijdens of na het verhoor, ondersteuning te bieden bij het uitwerken van de verklaring in het proces-verbaal, als evaluatiemateriaal te gebruiken voor verdere professionalisering van verhoorders, leerstof te genereren ten behoeve van opleidingen in verhoormethodieken.”
Samengevat bevat de regeling regels voor het auditief respectievelijk audiovisueel registreren van verhoren afgenomen van aangevers, getuigen en verdachten. Aangegeven is wanneer het verplicht is om verhoren auditief dan wel audiovisueel vast te leggen en wanneer dit facultatief is. Hierbij is niet de opsporingsinstantie maar de aard van de zaak bepalend. Voorgeschreven is welk type registratie minimaal verplicht is. Indien de officier van justitie of advocaat-generaal dit in een concreet geval noodzakelijk acht, kan besloten worden tot een ‘zwaardere’ vorm van registratie. Voorts bevat de aanwijzing regels voor registratie van verhoren van kwetsbare personen. De opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid, capaciteit, organisatie en integriteit van de technische infrastructuur en voor een deugdelijke opslag en administratie van de registraties. De procedures voor het auditief en audiovisueel registreren zijn beschreven in een protocol. Vervolgens is - voor zover hier relevant - een paragraaf opgenomen waarin de gevallen staan genoemd waarin auditieve of audiovisuele registratie verplicht is en is een indicatie gegeven wanneer daartoe facultatief zou kunnen worden overgegaan. Onder meer is auditieve registratie verplicht bij misdrijven met een strafbedreiging van 12 jaar of meer. Verder bevat de AVR-paragrafen over facultatief registreren (in deze zaak niet relevant), over de opslag en bewaartermijn en vervolgens over audiovisuele registratie.
Nadat in het bij de AVR behorende protocol begrippen zijn uitgewerkt, volgt een beschrijving van de procedure met betrekking tot het registreren van het verhoor. In bepaling 2.1. is opgenomen:
Wanneer op grond van de Aanwijzing een verhoor auditief wordt geregistreerd, worden alle vervolgverhoren van de betreffende persoon eveneens zo geregistreerd;
Auditief te registreren verhoren vinden plaats in een verhoorruimte. Indien de te verhoren persoon niet in de omstandigheden verkeert om in een verhoorruimte te worden gehoord, dan moet indien mogelijk mobiele audio registratieapparatuur worden gebruikt. In dit geval dient de registratie, zodra dit mogelijk is, op het netwerk te worden opgeslagen;
De verhoorder start de registratie voor aanvang van het verhoor;
De verhoorder doet mededeling van de datum, tijd en namen van de aanwezigen in de verhoorruimte. Tevens deelt de verhoorder aan de te verhoren persoon mede dat het verhoor auditief wordt geregistreerd;
Als tijdens het verhoor voorwerpen worden getoond, benoemt de verhoorder deze zodat op de registratie is te horen wat er wordt getoond;
Als tijdens het verhoor geluidsfragmenten ten gehore worden gebracht, benoemt de verhoorder deze vooraf zodat op de registratie duidelijk is uit welke bron dit fragment afkomstig is;
De verhoorder benoemt de datum en tijd van het einde van het verhoor en beëindigt daarna de registratie.
Daarna volgt in de AVR een aantal paragrafen over audiovisueel registreren, de procedure met betrekking tot het opmaken van het proces-verbaal van verhoor, het beheer van registraties en de procedure met betrekking tot kennisneming en verstrekking van registraties. In de zesde paragraaf van het protocol is opgenomen dat indien van de bepalingen in dit protocol wordt afgeweken, dit met toestemming van de officier van justitie/advocaat-generaal en met redenen omkleed in het procesdossier dient te worden opgenomen. De zesde paragraaf maakt aldus duidelijk dat er van het protocol kan worden afgeweken, mits daartoe toestemming van de officier van justitie wordt verleend en de redenen hiervoor uit het procesdossier blijken. Wanneer daarvan sprake is, blijkt uit de toelichting op de AVR, die als bijlage 3 aan de AVR was toegevoegd. In deze toelichting staat:
“In uitzonderlijke gevallen kan in opdracht van de OvJ/A-G afgeweken worden van de regels van het Protocol. Denkbaar is bijvoorbeeld dat in het geval van een bedreigde getuige afgeweken wordt van het Protocol. De uitzonderingspositie is hier opgenomen om bijzondere situaties ook op een goede bijzondere manier tegemoet te kunnen treden en daar transparant over te zijn door dit ook expliciet in het Procesdossier op te nemen. De rechter is dan altijd in staat de uitzondering te toetsen.”
4 Oordeel hof
Het verweer richt zich in de kern op de wijze waarop de verhoren van aangever [benadeelde partij 1] , getuige [getuige 1] en aangever [benadeelde partij 2] hebben plaatsvonden en of dit al dan niet in overeenstemming is geweest met de AVR. Het hof stelt daarom onder 4.1.1 de feitelijke gang van zaken rondom de verhoren van [benadeelde partij 1] vast, onder 4.1.2. de gang van zaken rondom de verhoren van [benadeelde partij 2] en [getuige 1] , waarna onder 4.1.3. een tussenconclusie volgt. Daarna wordt onder 4.2. het verweer met betrekking tot het Prokuratuur-arrest beoordeeld, gevolgd door het verweer met betrekking tot het tijdsverloop onder 4.3. De eindconclusie met betrekking tot de formele verweren volgt onder 4.4.
4.1.1.
Feitelijke gang van zaken rond de verhoren van aangever [benadeelde partij 1]
heeft op 9 november 2016, en aanvullend op latere data en tijdstippen, aangifte gedaan van onder meer afpersing in vereniging gepleegd. Zijn verklaring houdt kort gezegd in dat hij in de nacht van 7 op 8 november 2016 in een woning in [plaats 1] door meerdere personen zwaar is mishandeld, dat hij vervolgens is ontvoerd, en dat er geld of goederen van waarde aan zijn belagers moest worden overhandigd. Uiteindelijk is hij in zijn ondergoed in een bos vrij gelaten en heeft bij een woning aangebeld. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis overgebracht en opgenomen om aan zijn verwondingen te worden behandeld. De mannen die de mishandeling hebben uitgevoerd, zouden allemaal, net als hijzelf, lid zijn (geweest) van motorclub No Surrender.
In een proces-verbaal van 8 maart 2018 en een proces-verbaal van 10 maart 2018, is door verbalisant 97006 de gang van zaken rondom het eerste contact met [benadeelde partij 1] beschreven en de omstandigheden ten tijde van de aangifte. De betreffende verbalisant heeft verklaard dat hij op 8 november 2016 opdracht kreeg om naar de woning van [benadeelde partij 1] te gaan om de aangiftebereidheid van [benadeelde partij 1] te peilen en eventueel afspraken te maken omtrent een op te nemen aangifte. Aangezien uit mededelingen van de partner van [benadeelde partij 1] , [getuige 2] , bleek dat [benadeelde partij 1] nog in het ziekenhuis was, is verbalisant 97006 naar het ziekenhuis toe gegaan. Verbalisant 97006 trof [benadeelde partij 1] daar buiten bij het ziekenhuis en verklaart op 10 maart 2018 daarover: “Vervolgens liep ik op [benadeelde partij 1] af en vroeg hem of hij [benadeelde partij 1] was. Ik zag dat hij schrok. Ik zei hem dat ik van de politie was. [benadeelde partij 1] reageerde geschrokken en zei : “niet hier, niet hier”. Ik zei tegen hem dat zijn vriendin mijn gegevens had en dat hij mij kon bellen. Hierop ben ik doorgelopen. Vervolgens werd (het hof begrijpt: kreeg) ik op dinsdag 8 november omstreeks 17.00 uur een telefoontje van het slachtoffer [benadeelde partij 1] dat hij met mij wilde praten. Vervolgens ben ik naar de woning van het slachtoffer [benadeelde partij 1] gegaan aan de [adres 1] . In de woning trof ik [benadeelde partij 1] , zijn vriendin [getuige 2] en naar later (bleek) de zoon van [benadeelde partij 1] genaamd [getuige 1] . Tevens waren in zijn woning ook nog twee minderjarige kinderen. Ik trof een “ontredderde” situatie aan. [benadeelde partij 1] gaf (aan dat) een van de mannen die hem hadden ontvoerd en mishandeld bij hem aan de woning was geweest. Dit was rond 16.30 uur. Hij zei dat de daders, kennelijk wisten dat hij uit het ziekenhuis was. Hij vertelde mij dat hij aan de woning was bedreigd en dat hem te kennen was gegeven dat hij die avond om 20.00 uur, € 1100,- euro zou moeten betalen.”
Gezien de gestelde zware mishandeling en ontvoering, gelinkt aan de motorclub No Surrender, is vervolgens besloten om [benadeelde partij 1] en zijn gezin met spoed in een safehouse onder te brengen, aldus verbalisant 97006.
Op 9 november 2016 is [benadeelde partij 1] door verbalisant 97006 en verbalisant 97008 in het safehouse bezocht. Over dat bezoek is op 8 maart 2018 bij de rechter-commissaris verklaard: “Wij troffen daar een ontredderd gezin aan. [benadeelde partij 1] , zijn vrouw en kinderen waren hevig geëmotioneerd. Hen was medegedeeld dat ze niet meer naar hun woning zouden terugkeren en hadden hun mobiele telefoons in moeten leveren. Tevens was het hen te verstaan gegeven dat ze met niemand contact mochten onderhouden anders dan met collega’s van het Stelsel Bewaken en Beveiligen of met mij verbalisant 97006. Tevens werd hen medegedeeld dat de kinderen voorlopig niet naar de basisschool zouden kunnen gaan en geen contacten mochten onderhouden met hun vriendjes en vriendinnetjes. [benadeelde partij 1] gaf aan dat hij pijn had. Wij verbalisanten zagen zijn letsel en zijn gemoedstoestand.”
Blijkens het proces-verbaal gaf [benadeelde partij 1] tegenover verbalisanten aan dat hij het helemaal gehad had met No Surrender en dat hij bang was voor nog meer represailles. Hij zei dat hij koos voor zijn gezin en dat hij aangifte wilde doen. Vervolgens is op 9 november 2016 de eerste aangifte opgenomen. Verbalisant 97006 heeft daarover op 8 maart 2018 bij de rechter-commissaris verklaard: “Wij maakten hierbij gebruik van opnameapparatuur, dit omdat het een zogenaamd AVR verhoor zou moeten worden. Echter tijdens het verhoor werd duidelijk dat [benadeelde partij 1] zeer emotioneel werd en van de hak op de tak sprong. Tevens stelde hij of zijn vrouw steeds vragen hoe het nu verder moest. Hierbij bestond het gevaar dat er gesprekken over de genomen en te nog te nemen veiligheidsmaatregelen opgenomen zouden worden. De ruimte waarin [benadeelde partij 1] en zijn gezin verbleef was zeer klein. Er bestond geen mogelijkheid om [benadeelde partij 1] in alle rust te verhoren. Tijdens de verhoren stelde ook de vrouw van [benadeelde partij 1] allerlei vragen en liepen de kinderen rond in de ruimte waar het verhoor plaats vond. Hierna heb ik verbalisant contact opgenomen met de officier van justitie en haar de mogelijkheden en onmogelijkheden verteld omtrent het volgens AVR opnemen van de verklaring. Met de officier werd afgesproken dat in de uitzonderlijke situatie waar wij zaten, wij voor zover het mogelijk was de gesprekken op zouden nemen en dat we daarnaast gesprekken met [benadeelde partij 1] zouden voeren.
Vervolgens hebben wij [benadeelde partij 1] gehoord. Het verhoor vond in beginsel plaats met behulp van de opnameapparatuur en aantekeningen. Hierbij werd gezien de situatie vele malen de opname gepauzeerd. Vervolgens is aan het eind met behulp van de opnames en de aantekeningen door ons een aangifte geformuleerd die [benadeelde partij 1] ondertekende. Hierbij is getracht zo helder en gestructureerd mogelijk een aangifte te formuleren. Op dezelfde wijze zijn de aanvullende aangifte op 21 november, 6 december en 7 december tot stand gekomen.
Waar er veiligheidsaspecten of veiligheidstrategieën of zaken anders dan wat [benadeelde partij 1] was
overkomen ter sprake kwamen, werd door ons de opname gepauzeerd. Gedurende alle aangifte gesprekken was [benadeelde partij 1] zeer geëmotioneerd en schreeuwde hij, vloekte hij en huilde hij uit frustratie, angst, en zorg voor zijn gezin. Opnames werden gepauzeerd om [benadeelde partij 1] de gelegenheid te geven weer tot zichzelf te komen.”
In de loop van de procedure zijn verbalisanten 97006, 97008 en 97004 (meermalen) bij de rechter-commissaris gehoord over de door hen afgenomen verhoren van aangevers. Daarnaast zijn naar aanleiding van verzoeken van de verdediging de geluidsbanden van de verhoren door de verdediging beluisterd, zijn verhoren door luistertolken woordelijk uitgewerkt, en heeft het NFI de geluidsbanden van de verhoren onderzocht, hetgeen heeft geresulteerd in de rapporten van 5 juli 2021 en 14 oktober 2021.
Uiteindelijk is ter terechtzitting van het hof op 1 november 2021 de betrokken officier van justitie, mr. P.F. Hoekstra, gehoord. De officier van justitie heeft bij die gelegenheid als getuige verklaard dat ze op 9 november 2021 is gebeld door de verbalisant die aangever [benadeelde partij 1] aan het horen was en dat hij haar vertelde dat het niet goed ging. Aangever was emotioneel en sprong van de hak op de tak. [benadeelde partij 1] bleek bereid om te verklaren over wat hem overkomen was, maar wilde óók vertellen over andere zaken die binnen No Surrender speelden. Vanwege het gesloten karakter van de club, was de politie hierin geïnteresseerd. Volgens de officier van justitie is besproken om de verschillende onderwerpen waar [benadeelde partij 1] over verklaarde, af te kaderen, omdat niet alles relevant was voor het onderzoek Turgon, en in verband met de inzet van opsporingsbevoegdheden. Toen bleek dat de getuige moeite had om zaken van elkaar te scheiden - voor hem was het één verweven verhaal - is beslist om het verhoor op een andere manier te structureren. Er zijn delen van het verhoor voor de aangever teruggespoeld, zodat er nadere vragen over konden worden gesteld. Omdat het verhoor plaatsvond in het safehouse, was er geen tweede opnameapparaat beschikbaar om die gang van zaken op te nemen. Het verhoor van [benadeelde partij 1] op 9 november 2016 is vervolgens op deze gefragmenteerde wijze opgenomen. Er is nadrukkelijk niet achteraf in de verhoren ‘geknipt’, zo heeft de officier van justitie verklaard. Afgesproken is dat een en ander goed geverbaliseerd moest worden, in verband met latere toetsing door een rechter. De officier van justitie heeft benadrukt dat waar er tijdens dit verhoor (op onderdelen) is afgeweken van de AVR, dit in overleg en met haar toestemming is gebeurd, op basis van de hiervoor genoemde overwegingen. De AVR voorziet in deze mogelijkheid. Het proces-verbaal dat hieromtrent is opgemaakt is later bij het dossier gevoegd. Ten tijde van de voorgeleiding was dit nog niet noodzakelijk. Daarbij is het van belang te bedenken dat de onderdelen die niet op band zijn opgenomen, gelet op voornoemde uitleg, andere feiten betreffen dan die in de zaak Turgon centraal staan. Vanzelfsprekend zijn die verklaringen niet in het procesdossier van Turgon terechtgekomen, aldus de officier van justitie, omdat deze feiten eerst nog moesten worden beoordeeld voor nader onderzoek door de recherche-officier.
4.1.2.
Feitelijke gang van zaken rond de verhoren van [getuige 1] en [benadeelde partij 2]
[getuige 1] is op 21 november en 13 december 2016 gehoord als getuige en op 19 december 2017 bij de rechter-commissaris.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] geldt dat hij zich op 14 november 2016 op het politiebureau heeft gemeld met de mededeling dat hij aangifte wilde doen van afpersing en bedreiging door leden van motorclub No Surrender, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016 (p. 107, map 1). [benadeelde partij 2] gaf daarbij aan dat hij naar het bureau was gekomen omdat hij op de radio had gehoord dat als er aangifte tegen deze leden zou worden gedaan, de politie zou zorgdragen voor bescherming en veiligheid. [benadeelde partij 2] verklaarde bang te zijn, er niet tegen meer tegen te kunnen en aangifte te willen doen. De bedreigingen waren volgens hem op dat moment nog steeds gaande, hetgeen hij ook op zijn telefoon kon aantonen. Op 15 november 2016 heeft [benadeelde partij 2] daadwerkelijk aangifte gedaan, hetgeen nadien woordelijk is uitgewerkt (p. 137). Later, op 31 januari 2017 is [benadeelde partij 2] nogmaals gehoord en op 19 september 2017 heeft hij een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris.
Ten aanzien van aangever [benadeelde partij 2] zijn in december 2017 verbalisanten 97006 en 97004 door de rechter-commissaris gehoord. De verbalisanten hebben aangegeven dat de opnameapparatuur meerdere keren is uitgezet in verband met hoog oplopende emoties bij [benadeelde partij 2] , omdat hij van de “hak op de tak” verklaarde, in verband met de juistheid en de chronologie en omdat er ook dingen werden gezegd die verband hielden met de te nemen maatregelen voor zijn beveiliging. De verbalisanten verklaren dat zij daarom met de officier van justitie hebben besproken dat niet alles van de gesprekken opgenomen kon worden en dat ze de opnames in combinatie met hun aantekeningen zouden gebruiken om te komen tot een proces-verbaal van aangifte. Er is tevens contact geweest met de officier van justitie om te overleggen over veiligheidsaspecten en over de werkwijze met betrekking tot de aangifte, waarna een proces-verbaal is opgemaakt met betrekking tot de totstandkoming van de aangifte, zo hebben de verbalisanten verklaard.
4.1.3.
Tussenconclusie
Het hof stelt voorop dat het dossier geen steun biedt voor de suggestie van de verdediging dat sprake is geweest van beïnvloeding van aangevers of getuigen door verbalisanten. Nog daargelaten dat het volstrekt onlogisch is dat verbalisanten dit op een dergelijke opvallende manier zouden doen, is er feitelijk geen enkele concrete aanwijzing dat verbalisanten verklaringen naar hun hand hebben gezet, dat zij aangevers of getuigen hebben gevoed met informatie of bij hen namen hebben ingefluisterd. Verbalisanten hebben dit in hun verklaringen bij de rechter-commissaris ook stellig ontkend en het hof heeft geen enkele reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Het verwijt mist dus feitelijke grondslag en kan alleen daarom al niet leiden tot enig rechtsgevolg.
Anders dan de verdediging heeft betoogd biedt het dossier ook geen ondersteuning voor de stelling dat de banden waarop de verhoren van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn opgenomen, op onrechtmatige wijze zijn gemanipuleerd. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, blijkt uit de inhoud van de rapportages van het NFI juist dat het verloop van de verhoren en de ingelaste pauzes goed verklaarbaar zijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat de opnames zijn gemanipuleerd in de door de verdediging bedoelde zin of dat er onverklaarbare, suspecte wendingen in het verloop van de verhoren hebben plaatsgevonden.
Het hof acht evenmin aannemelijk dat er banden met (delen van) verhoren aan de verdediging zijn onthouden. Voor zover dit verweer ziet op de stelling van de verdediging dat er voorafgaand aan de aangifte gesprekken met aangever [benadeelde partij 1] hebben plaatsgevonden, welke gesprekken niet zijn geverbaliseerd, is het hof van oordeel dat deze contacten gelet op hetgeen de verbalisanten daarover hebben verklaard, niet het karakter van een verhoor hadden. Derhalve is de AVR daar in die zin niet op van toepassing en is geen sprake van schending van de verbaliseringsplicht. Hetzelfde geldt voor het gesprek dat op 14 november 2016 met [benadeelde partij 2] heeft plaatsgevonden en waaromtrent wel een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt.
Ten aanzien van het pauzeren van opnames vanwege veiligheidsrisico’s (de vrees dat er informatie over de verblijfplaats zou worden prijsgegeven), dan wel ten gevolge van de emotionele toestand van [benadeelde partij 1] en zijn gezin en/of de chaotische situatie waarin [benadeelde partij 1] en zijn verhoorders verkeerden, is het hof van oordeel dat dit niet per definitie in strijd is met de AVR. De advocaten-generaal hebben terecht opgemerkt dat in de AVR niet als procedureel voorschrift is opgenomen dat de verhoren integraal moeten worden opgenomen en opnames niet zouden kunnen worden gepauzeerd of tijdelijk stilgezet. Bovendien voorziet de AVR in de mogelijkheid om van het protocol af te wijken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat daar in de onderhavige zaak sprake van is.
Het hof stelt vast dat de verdediging op (ondergeschikte) onderdelen wel terecht onregelmatigheden heeft geconstateerd met betrekking tot de naleving van de AVR en de verbaliseringsplicht ten aanzien van de verhoren van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Zo heeft de verdediging er terecht op gewezen dat tijdens het opnemen van de aangifte niet steeds de datum, tijd en aanwezigen in de verhoorruimte zijn genoemd, zowel niet bij de aanvang alsook niet bij het beëindigen. Daarnaast zijn de verhoren kennelijk pas in juli 2017 ingespoeld.
Hieronder volgt een bespreking van deze onderscheidenlijke constateringen in het licht van het hiervoor uiteengezette kader ter zake van artikel 395a Sv.
Incompleetheid opnamen, toestemming officier
Wat betreft het niet volledig opnemen van de verhoren van [benadeelde partij 1] , stelt het hof voorop dat evident is dat de verhoren plaatsvonden onder zeer bijzondere omstandigheden. Zo vonden de eerste verhoren plaats in een safehouse, met behulp van mobiele opname-apparatuur. Duidelijk is voorts dat er door verbalisanten moest worden geïmproviseerd en dat er snel moest worden gehandeld.
De advocaten-generaal hebben terecht opgemerkt dat de AVR niet voorschrijft hoe in gevallen zoals de onderhavige moet worden gehandeld. Het hof is van oordeel dat de AVR ruimte laat om naar bevind van zaken te handelen, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, op grond van afwegingen van de officier van justitie zoals met betrekking tot de veiligheid van betrokkenen en/of relevante informatie terzake andere strafrechtelijke aandachtsgebieden, gelijk in de onderhavige zaak is gebeurd.
Hoewel de officier van justitie ter zitting van het hof als getuige heeft verklaard dat zij alleen ten aanzien van het verhoor op 9 november 2016 is gebeld door verbalisant 97006 en haar toestemming (alleen) op dat verhoor sloeg, hebben verbalisanten verklaard dat de voorgaande werkwijze bij alle verhoren van aangevers is toegepast. Dit blijkt ook uit het dossier. Hoewel deze werkwijze ten aanzien van die verhoren formeel dus niet gedekt was, acht het hof het evenwel aannemelijk dat de verbalisanten de toestemming van de officier van justitie niet onbegrijpelijk aldus hebben opgevat, dat dit ook gold voor de daaropvolgende verhoren. Het laat zich immers moeilijk voorstellen dat verbalisanten bij elk verhoor opnieuw met dezelfde vraag contact zouden opnemen met de officier van justitie. Uit de verklaring van 97008 op 13 september 2018 blijkt dat zij ook in de veronderstelling verkeerden dat de toestemming van de officier van justitie voor alle verhoren gold. Voor zover met deze gang van zaken formeel nog kan worden gesproken van een vormverzuim, acht het hof dit vanuit het gezichtspunt van de strekking van de AVR-regeling en in de context van de feitelijke omstandigheden waarin de verbalisanten hebben moeten acteren, gedekt, in die zin dat, met de extrapolatie van de toestemming van de officier van justitie naar de vervolgverhoren, in materiële zin geen sprake is geweest van een vormverzuim.
Dat de werkwijze en de verantwoording van de gang van zaken vervolgens niet tijdig en slechts summier is geverbaliseerd, betreft een vormverzuim. Het herstel daarvan heeft vervolgens onnodig en onredelijk lang op zich laten wachten, welke omstandigheid op zichzelf eveneens als vormverzuim kan worden gekwalificeerd, dat echter wat betreft ernst en nadeel voor de verdachte tot niet meer noopt dan een enkele constatering daarvan.
Relativiteit
Uit de uitleg die de officier van justitie als getuige ter zitting van het hof heeft gegeven valt voorts af te leiden dat de onderdelen van de verhoren die niet op band terug te vinden zijn, betrekking hebben op andere feiten. Voor zover het verweer daarop betrekking heeft, treft het dan ook geen doel, omdat artikel 359a Sv niet van toepassing is indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Transparantie data, aanwezigen en latere inspoeling
Ten aanzien van het feit dat niet steeds de datum, tijd en aanwezigen in de verhoorruimte zijn genoemd bij het opnemen van de verhoren, zowel niet bij de aanvang alsook niet bij het beëindigen, merkt het hof op dat dit goed valt te verklaren nu datum en tijdstip al geregistreerd worden door het mobiele opnameapparaat (Marantz) en het proces-verbaal ook de datum vermeldt. Dat het gezin bij een bepaalde situatie aanwezig was, blijkt bovendien uit het procesdossier.
Hoewel het voorgaande derhalve formeel in strijd is met de AVR, overweegt het hof dat- voor zover deze vormverzuimen niet al zijn hersteld door nadere verbalisering en door het getuigenverhoor van [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris - in het licht van de ernst van de feiten, de vormverzuimen wat ernst betreft dermate gering worden geacht, en bovendien onvoldoende is gebleken van nadeel voor verdachte in zijn verdediging, dat ook in dit geval kan worden volstaan met constatering daarvan. Hetzelfde geldt ten aanzien van het feit dat de met de mobiele opnameapparatuur opgenomen verhoren kennelijk pas in juli 2017 zijn ingespoeld.
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat er met betrekking tot de nakoming van de AVR en- daarmee samenhangend, de verbaliseringplicht - inderdaad sprake is geweest van vormverzuimen in het vooronderzoek, maar dat voor zover deze onherstelbaar zijn met de enkele vaststelling daarvan kan worden volstaan. Het hof waardeert de afwijkingen van het standaard AVR-protocol op een andere wijze dan de rechtbank en is voor zover het (onherstelbare) vormverzuimen betreft van oordeel dat de ernst daarvan gering is geweest en het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak niet in het gedrang is gebracht. Het betreffen met andere woorden geringe vormverzuimen die niet tot concreet nadeel hebben geleid, onder meer nu een schriftelijke weergave van de verhoren van [benadeelde partij 1] zich in het dossier bevindt, de verbalisanten meermalen uitvoerig zijn verhoord bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging en de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om aan deze verbalisanten vragen te stellen en de verklaringen van de verbalisanten aan het dossier zijn toegevoegd. Daarnaast is aangever door een rechter-commissaris gehoord en heeft de verdediging ook aan aangever vragen kunnen stellen. Voorts zijn er deskundigen-rapporten opgesteld aan de hand van een onderzoek aan de geluidsopnamen en de vragen van de verdediging. Ten slotte is de officier van justitie op zitting gehoord en hebben de raadslieden vragen kunnen stellen. De verhoren en de gang van zaken daar omheen zijn dus- anders dan de verdediging heeft betoogd - in voldoende mate toetsbaar geweest. Dit geldt tevens voor het politieverhoor van [getuige 1] alsmede de verklaringen die door aangever [benadeelde partij 2] ten overstaan van de politie zijn afgelegd.
4.2.
Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 2 maart 2021, H.K. vs Estland (“Prokuratuur-arrest)4.
De verdediging heeft zich bij het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie onder meer beroepen op voornoemd arrest. In dit arrest heeft het HvJ EU onder meer overwogen dat “artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, gelezen in het licht van de artikelen 7, 8 en 11 en artikel 52, lid 1, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de mogelijkheid biedt om overheidsinstanties met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten toegang te verlenen tot een reeks verkeers- of locatiegegevens die informatie kunnen verschaffen over de communicaties van een gebruiker van een elektronische-communicatiemiddel of over de locatie van de door hem gebruikte eindapparatuur en waaruit precieze conclusies kunnen worden getrokken over zijn persoonlijke levenssfeer ‐ welke toegang niet beperkt is tot procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid ‐, en dit ongeacht de duur van de periode waarvoor om toegang tot dergelijke gegevens wordt verzocht en ongeacht de hoeveelheid en de aard van de gegevens die voor die periode beschikbaar zijn.”
Uit voornoemd arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens, te weten verkeers- en locatiegegevens, slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Het gaat hier immers om een ernstige inmenging op de grondrechten van artikel 7 en 8 EU-Handvest waarbij uit de opgevraagde persoonsgegevens nauwkeurige conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene.
Aldus moet eerst worden bezien of het opvragen van de betreffende gegevens in de onderhavige zaak plaatsvond in het kader van een procedure ter bestrijding van zware criminaliteit. Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. De vordering is gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar ernstige gewelds- en vermogensfeiten, verband houdende met de motorclub No Surrender. Het betreft strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld5., waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde.
Voorts volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatie-diensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in een voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging (par. 58 van het arrest van het HvJ EU).
Anders dan het openbaar ministerie is het hof - in lijn met het arrest van het gerechtshof te Den Haag d.d. 20 juli 20216.- van oordeel dat het arrest van het HvJ EU zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is juist algemeen geformuleerd. De beperkte interpretatie van het openbaar ministerie verhoudt zich daar niet mee. Naar het oordeel van het hof ziet het arrest dus ook op de gegevens die telecombedrijven bewaren in verband met bedrijfsdoeleinden.
Daarnaast vindt het hof voor dit oordeel steun in het arrest in de zaak Ministerio Fiscal7.van 2 oktober 2018, waarin het HvJ EU heeft geoordeeld dat een in het kader van een opsporingsonderzoek geformuleerd verzoek om toegang tot persoonsgegevens die door aanbieders van elektronische communicatiediensten worden bewaard, binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2002/58 (hierna: de Richtlijn) valt.
Ten slotte wijst het hof in dit verband op rechtsoverwegingen 57-60 van de conclusie van de advocaat-generaal bij dit arrest (ECLI:EU:C:2020:18) waarin wordt overwogen dat het HvJ EU de problematiek van de toegang van de bevoegde nationale autoriteiten tot de bewaarde gegevens “los van de omvang van de aan de aanbieders van elektronische communicatiediensten opgelegde verplichting tot bewaring van gegevens” behandelt en, met name, los van de algemene of gerichte aard van bewaring van de gegevens. Deze vaststelling houdt verband met het feit dat het HvJ EU de bewaring van gegevens en de toegang ertoe als twee onderscheiden inmengingen in de door het Handvest beschermde grondrechten beschouwt.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde verkeers- en locatiegegevens achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit.
Het HvJ EU geeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:C:2020:791) een beoordelingskader met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht is verkregen. Het HvJ EU overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs. Het hof zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv zoals de verdediging en het openbaar ministerie ook voorstaan, en zoals hiervoor onder 3.1. uiteen is gezet.
Rechtsgevolg
In onderhavige zaak zijn de historische gegevens van de telefoon van verdachte opgevraagd. Dit zijn gegevens die kunnen worden aangemerkt als verkeers- en locatiegegevens in de zin van de Richtlijn.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de bewaarde gegevens weliswaar opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling maar is daarbij - achteraf bezien - in strijd gehandeld met het Unierecht. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim levert een schending op van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het is bestendige jurisprudentie dat een dergelijke schending niet zonder meer maakt dat er ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Naar het oordeel van het hof is de verdediging zowel in eerste als in tweede aanleg in de gelegenheid geweest om op adequate wijze commentaar te leveren op de voorhanden bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is. Voorts is de inbreuk van de in artikel 8 gewaarborgde privacyrechten niet zo aanzienlijk geweest dat bewijsuitsluiting het enig passend rechtsgevolg is. De historische gegevens beslaan slechts een zeer beperkte tijdsspanne en niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Het nadeel dat door de schending is veroorzaakt is in deze zaak aldus beperkt. Bovendien weegt het hof mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris - indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen - toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat het hof zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
4.3.
Redelijke termijn
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de beoordeling van het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te worden betrokken dat de redelijke termijn is geschonden, hetgeen een nadelig effect heeft gehad op de reproduceerbaarheid van aanvullende onderzoeksgegevens, het reëel kunnen effectueren van het ondervragingsrecht ten aanzien van getuigen zoals [getuige 3] en [getuige 2] , en het kunnen weerleggen van belastende onderzoeksgegevens. Aldus is de waarheidsvinding ernstig in het gedrang gekomen en kan er geen sprake meer zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 20168., stelt het hof vast dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat het tijdsverloop waarvan gedurende de procedure sprake is geweest, ertoe heeft geleid dat het hof in de feitenvaststelling is beperkt, noch dat is gebleken dat verdachte in zijn verdedigings-mogelijkheden is beperkt. Voor zover sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zullen de gevolgen hiervan bij de strafoplegging worden meegewogen.
4.4.
Conclusie formele verweren
Dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van een doelbewuste opsporingsstrategie waarbij een of meer aangevers en/of getuigen zouden zijn beïnvloed en bewogen om ten onrechte belastend omtrent verdachten binnen dit onderzoek te verklaren, is gelet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gestelde, en in sommige gevallen ook gebleken vormverzuimen, leiden afzonderlijk, noch in samenhang tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, zoals door de verdediging betoogd. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Er is geen sprake van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Evenmin zijn de hiervoor aangehaalde vormverzuimen van dien aard dat die tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering moeten leiden. Het nadeel dat door de schending is veroorzaakt is in deze zaak zoals gezegd beperkt. Het hof volstaat daarom met de constatering dat er vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek. De verweren van de verdediging op dit punt worden verworpen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , en/of te [plaats 2] en/of [plaats 3] , in de gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 5000 euro, althans een geldbedrag en/of een zak met hennep, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of zijn zoon en/of een vriend van zijn zoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- een strijkijzer heeft verhit en klaargezet en/of
- die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft gestompt (met handschoenen met rubberen noppen erop aan) en/of geschopt (met geschoeide voet) en/of geprobeerd heeft die [benadeelde partij 1] in zijn kruis te trappen (met geschoeide voet) en/of - tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze zijn vrouw ook nog wel klein zouden krijgen en/of
- het hete strijkijzer heeft getoond en tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze de No Surrender tatoeage op zijn buik met het strijkijzer weg zouden branden en/of
- die [benadeelde partij 1] meermalen heeft bedreigd met de dood, als er geen geld zou komen en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat hij geld moest betalen en dat ze wisten waar hij woonde en/of dat ze zijn vingers af zouden knippen en/of
- die [benadeelde partij 1] een handdoek in zijn mond heeft gepropt en/of
- die [benadeelde partij 1] heeft gedwongen mee te rijden in een busje naar een plek nabij de Papiermolen en/of - die [benadeelde partij 1] (aldaar) een mes en/of een pistool heeft getoond, althans zichtbaar voor die [benadeelde partij 1] heeft gedragen;
en/of (vervolgens) dat
hij op of omstreeks 8 november 2016 te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , in de gemeente [gemeente 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] te dwingen tot de afgifte van (nog meer) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), (nadat die [benadeelde partij 1] was mishandeld en onder dwang was meegevoerd in een Volkswagen busje naar een locatie bij de Papiermolen , alwaar die [benadeelde partij 1] een bedrag van 5000 euro, althans een geldbedrag en/of een zak hennep had afgegeven)
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat er nog meer geld moest komen en/of dat ze de volgende dag bij zijn huis langs zouden komen om het op te halen en/of
- die [benadeelde partij 1] (weer) gedwongen heeft in het Volkswagen busje plaats te nemen en/of
- die [benadeelde partij 1] (vervolgens) heeft weggereden naar een voor die [benadeelde partij 1] onbekende locatie en/of
- die [benadeelde partij 1] heeft gedwongen uit het busje te stappen en (een deel van) zijn kleren uit te doen en/of
- heeft gepost voor het ziekenhuis toen die [benadeelde partij 1] eruit kwam en/of
- - naar het huis van die [benadeelde partij 1] is gegaan en heeft gezegd dat hij nog niet van hun af was en dat ze hem zouden vermoorden en zijn gezin iets zouden aandoen (als hij niet zou betalen), dat hij, verdachte een 'Bad Standing' had en dat ze om 20.00 uur terug zouden komen om geld te halen en/of
- naar het huis van die [benadeelde partij 1] is gereden en daar (meermalen) naar binnen heeft gekeken en op de ramen geklopt (rond 20.40 uur en 21.15 uur) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.subsidiair
hij op of omstreeks de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm en rustig beraad, tezamen en in vereniging met zijn mededaders die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft gestompt (met handschoenen met rubberen noppen erop aan) en/of geschopt (met geschoeide voet) en/of geprobeerd heeft die [benadeelde partij 1] in zijn kruis te trappen (met geschoeide voet) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of dat
hij in of omstreeks de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [benadeelde partij 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- die [benadeelde partij 1] gedwongen mee te rijden in een busje naar een plek nabij de Papiermolen en/of - die [benadeelde partij 1] (vervolgens) (weer) gedwongen in het Volkswagen busje plaats te nemen en/of
- die [benadeelde partij 1] (vervolgens) weggereden naar een voor die [benadeelde partij 1] onbekende locatie en/of
- die [benadeelde partij 1] gedwongen uit het busje te stappen en (een deel van) zijn kleren uit te doen (waarna die [benadeelde partij 1] wist te ontkomen);
2.hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 november 2016 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- die [benadeelde partij 2] te kennen heeft gegeven dat hij een 'bad standing' had, (omdat hij niet op de clubavonden was verschenen van No Surrender. [benadeelde partij 2] had eerder gezien dat een 'bad standing' onder meer in kan houden dat er een fysieke bestraffing plaatsvindt) en/of
- die [benadeelde partij 2] meermalen, op verschillende tijdstippen in die periode, met kracht, heeft geschopt en/of geslagen en/of tegen de auto aan heeft geduwd en/of hem bij de keel heeft vastgegrepen en/of
- die [benadeelde partij 2] meermalen heeft bedreigd o.a. met de woorden dat de gevolgen voor die [benadeelde partij 2] niet te overzien zouden zijn als hij niet zou betalen en/of dat hij nog meer klappen kon verwachten als hij niet zou betalen en dat ze hem dan thuis zouden komen opzoeken en/of
- tegen die [benadeelde partij 2] heeft gezegd dat wat er was gebeurd met die jongen in [plaats 3] met hem ( [benadeelde partij 2] ) nog veel erger zou gebeuren als hij ( [benadeelde partij 2] ) geen geld zou brengen (in de media waren berichten verschenen dat een jongen in [plaats 3] door leden van No Surrender was mishandeld en ontvoerd)
- meermalen telefonisch contact heeft gezocht met die [benadeelde partij 2] (o.a. via Whatsapp) en hem duidelijk heeft gemaakt dat hij nog moest betalen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
1. Standpunt verdediging m.b.t. feit 1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van aangever [benadeelde partij 1] - afgezien van de formele bezwaren die daaraan kleven - niet betrouwbaar genoeg zijn om voor het bewijs te gebruiken. De verklaringen zijn inconsistent, in strijd met verklaringen van andere getuigen en vinden volgens de raadsman onvoldoende steun in objectief bewijs. Bovendien is het aannemelijk dat [benadeelde partij 1] informatie van de verhorende autoriteiten heeft gekregen en kan er het nodige worden opgemerkt over de plausibiliteit van zijn verklaringen. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank over de bruikbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij 1] , inhoudende dat alleen de verklaringen die ten overstaan van de rechter-commissaris zijn afgelegd voor het bewijs kunnen worden gebruikt, en alleen voor zover zij steun vinden in meer objectieve bewijsmiddelen.
Hoewel verdachte ter terechtzitting van het hof heeft erkend dat hij [benadeelde partij 1] op 7 november 2016 in de woning van [medeverdachte 1] volgens een vooropgezet plan met anderen heeft mishandeld, omvatte dat plan niet het afpersen van [benadeelde partij 1] , zo heeft de raadsman aangevoerd. Het ging hem niet om geld of goederen. Verdachte is niet bij het gebeuren bij de Papiermolen aanwezig geweest en had daar ook niets mee te maken. Van een gezamenlijke opzet was geen sprake. Aldus bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het afpersen van [benadeelde partij 1] . Hetzelfde geldt voor de primair cumulatief ten laste gelegde poging tot afpersing op 8 november 2016.
Het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade kan volgens de raadsman wel worden bewezen; het subsidiair alternatief cumulatief ten laste gelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving niet.
2. Standpunt openbaar ministerie m.b.t. feit 1
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle verklaringen van [benadeelde partij 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt en dat een bewezenverklaring kan volgen voor het medeplegen van de onder 1 primair ten laste gelegde (voltooide) afpersing van [benadeelde partij 1] in [plaats 1] en [plaats 2] . Volgens de advocaten-generaal kan worden vastgesteld dat verdachte in deze zaak een regisserende rol heeft gehad en dat hij in dat kader contact heeft onderhouden met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Verdachte is in de woning van [medeverdachte 1] het meest agressief geweest en heeft aldus een aanzienlijke bijdrage gehad in het gepleegde geweld en in de gepleegde bedreigingen. Ondanks verdachtes ontkenning kan worden vastgesteld dat verdachte samen met andere verdachten bij de Papiermolen aanwezig was: daar gaf hij [medeverdachte 5] opdracht om “het af te maken”.
Ten aanzien van de onder 1 primair cumulatief ten laste gelegde poging tot afpersing dient vrijspraak te volgen, aldus de advocaten-generaal.
3. Oordeel hof m.b.t. feit 1
Gelet op de standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie zal het hof eerst ingaan op de betrouwbaarheid van [benadeelde partij 1] en de bruikbaarheid van zijn verklaring voor het bewijs. Vervolgens stelt het hof onder 3.2. de feiten en omstandigheden vast die uit zijn verklaring kunnen worden afgeleid en komt onder 3.3. het steunbewijs aan de orde. Ten slotte volgt onder 3.4 de conclusie inhoudende de juridische beoordeling en beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.1
Betrouwbaarheid [benadeelde partij 1]
Het hof stelt voorop dat - zoals bij de bespreking van de formele verweren reeds is overwogen - er geen formeel beletsel is om de verklaringen van [benadeelde partij 1] voor het bewijs te gebruiken. Er is geen aanleiding om op grond van artikel 359a Sv tot bewijsuitsluiting over te gaan, nu op geen enkele manier is gebleken dat [benadeelde partij 1] bij de totstandkoming van zijn verklaring op onrechtmatige wijze is beïnvloed. Daarin schuilt derhalve geen onbetrouwbaarheid.
Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen is van belang dat het hof heeft gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen van [benadeelde partij 1] . Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen (zoals wie waar zat in de bus) kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Dat [benadeelde partij 1] ten tijde van het gebeuren onder invloed verkeerde van drugs en/of alcohol en behoorlijk zwaar is mishandeld, zal daarbij ook een rol hebben gespeeld. Hetzelfde geldt voor de stress en hectiek waar ten tijde van de eerste verhoren sprake van was, in verband met het overbrengen naar een safehouse. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van zijn verklaring daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren.
Bij het hof wekken de verklaringen van [benadeelde partij 1] als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk. Nadat [benadeelde partij 1] aan verbalisant 97006 te kennen had gegeven dat hij bereid was aangifte te doen, na daar kennelijk een afweging in te hebben gemaakt, heeft hij zijn verhaal gedaan. Samen met de andere verklaringen die hij nadien heeft afgelegd, vormt dit een volledig en gedetailleerd verslag, met een logisch, plausibel verloop. De inhoud van zijn verklaring past bij de emotionele en fysieke toestand waarin hij in de nacht van 7 op 8 november 2016 eerst door een getuige, en later door de politie werd aangetroffen. [benadeelde partij 1] is bovendien stellig in hetgeen hij heeft verklaard en heeft zijn verklaring als getuige onder ede bevestigd. Het feit dat bepaalde specifieke details uit zijn verklaring stroken met forensisch of ander bewijs (zoals het bloed op de muur in de woning van [medeverdachte 1] ) sterkt het hof in de overtuiging dat hij naar waarheid heeft verklaard.
Dat [benadeelde partij 1] niet meteen alle namen van de betrokken verdachten heeft genoemd, doet aan het voorgaande niet af. [benadeelde partij 1] heeft daar zelf een plausibele verklaring voor gegeven, te weten dat hij in eerste instantie vooral [verdachte] voor zich zag. Nu [verdachte] ook de meest agressieve en gewelddadige van de verdachten was, is dat niet onaannemelijk.
Voorts acht het hof het, gelet op alle emoties, het toegebrachte letsel, de hectiek en bijzondere omstandigheden rondom de eerste verhoren, begrijpelijk en invoelbaar dat [benadeelde partij 1] niet meteen een ‘panklaar’ verhaal heeft verteld. Dat bij [benadeelde partij 1] na verloop van tijd steeds meer informatie en ook gezichten en namen van betrokkenen zijn opgekomen, acht het hof dan ook bepaald niet onvoorstelbaar.
Ten slotte acht het hof van belang dat de ten laste gelegde feiten zich afspelen tegen de achtergrond van het lidmaatschap van de motorclub No Surrender, een club die bekend staat om zijn besloten karakter.9.Er geldt een zwijgplicht: spreken over wat er binnen de club gebeurde is, ook thans nog, volledig in strijd met de clubregels waaraan leden zich vrijwillig onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het hof aannemelijk dat [benadeelde partij 1] , die de verdachten in meer of mindere mate kende, wel twee keer heeft nagedacht voordat hij de namen van zijn voormalige clubgenoten bij de politie opgaf. Het pas later noemen van namen kan derhalve ook (deels) vanuit herbezinning op zijn eigen hulpeloze situatie te verklaren zijn.
Hoe dan ook zijn er meerdere omstandigheden denkbaar die van invloed kunnen zijn geweest op het wel of niet direct noemen van namen van betrokken personen door [benadeelde partij 1] . Het enkele feit dat sommige namen niet meteen zijn genoemd, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de latere verklaring daarover onbetrouwbaar is.
Bij het wegen van de betrouwbaarheid van de verklaringen, slaat het hof ook acht op hetgeen de verdachten tegenover de verklaring van [benadeelde partij 1] hebben gesteld. In dat kader is van belang dat de verdachten zich in eerste instantie veelal op hun zwijgrecht hebben beroepen en dat niet één van hen gedurende de procedure volledige openheid van zaken heeft willen geven, zich daarbij verschuilend achter een in clubverband omarmde zwijgplicht als excuus om ook geen verantwoordelijkheid te hoeven tonen voor eigen gedrag. Ook verdachte niet, al geeft hij thans wel een aandeel in het geweld in de woning in [plaats 1] toe. Gezien het verloop van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten heeft het hof de stellige indruk gekregen dat zij steeds pas zijn gaan verklaren, nadat zij met belastende zaken werden geconfronteerd en daar simpelweg niet meer onderuit konden. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van verdachte (en zijn medeverdachten) inhoudelijk gezien een veel minder kloppende, geloofwaardige indruk hebben gewekt dan die van [benadeelde partij 1] .
Al met al ziet het hof geen reden om aan de inhoud van de verklaring van [benadeelde partij 1] te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Met de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat niets in de weg staat aan het voor het bewijs gebruiken van zijn verklaringen, óók waar het betreft de verklaringen die in eerste instantie tegenover de politie zijn afgelegd. Het hof gaat dan ook in beginsel uit van de door [benadeelde partij 1] geschetste gang van zaken. Wel ziet het hof in de omstandigheid dat [benadeelde partij 1] zwaar is mishandeld aan onder andere zijn hoofd en dat hij ten tijde van de mishandeling onder invloed verkeerde van drank en/of drugs, aanleiding om behoedzaam met zijn verklaring om te gaan en zoveel als mogelijk acht te slaan op steun in objectieve bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden overwogen.
3.2.
Feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de verklaring van [benadeelde partij 1]
Aanloop:
Uit de verklaring die [benadeelde partij 1] op 21 november 2016 ten overstaan van de politie heeft afgelegd, blijkt dat hij op zaterdag 5 november 2016 in [plaats 1] bij [medeverdachte 1] thuis is geweest en dat hij daar de nacht heeft doorgebracht.10.[medeverdachte 1] had gevraagd of hij de dag daarna, op zondag, weer kwam ‘chillen’. Dit ging niet door, waarna [medeverdachte 1] vroeg of hij dan op maandag kwam. [benadeelde partij 1] stemde daarmee in en is op maandag 7 november 2016 om 20:45 uur bij [medeverdachte 1] thuis in de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] aangekomen.11.
Mishandeling:
[benadeelde partij 1] heeft in zijn eerste verklaring op 9 november 2016 verklaard dat nadat hij op 7 november 2016 bij [medeverdachte 1] in de woning kwam, hij even met haar heeft gepraat en wat te drinken kreeg. [benadeelde partij 1] : “En toen in één keer ging de deur open, en toen zag ik in één keer de kop van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ), zag ik zo recht op mij af komen (…). Voordat ik het door had, kreeg ik petsen en klappen en toen werd er gedreigd dat ze mijn tatoeage zouden eraf branden met een strijkijzer daar, die stond al klaar. (…) Het bloed van mij zat tegen de muur omhoog. Heb ik zelf nog af moeten halen.”12.Over [medeverdachte 1] heeft [benadeelde partij 1] verklaard dat zij erbij was. Het leek dat ze schrok, maar daarna ging ze ook op [benadeelde partij 1] lopen foeteren13.: “En ze zei ook toen ze zo kanker was op mij ‘ja en dat wijf van jou is ook niet klaar met mij, die maak ik ook nog wel klein”. Enne ze wou me een volle trap in mijn zak geven, dus die heb ik gefaked dat ik die kreeg”.14.
[benadeelde partij 1] moest van [medeverdachte 1] van de bank af en op de grond gaan zitten. [medeverdachte 1] wilde hem in zijn kruis trappen, maar omdat hij zijn hand ervoor hield, trapte ze keihard tegen zijn hand aan. Naar aanleiding van de opmerking van verbalisanten dat [benadeelde partij 1] eerst had aangegeven dat hij had ‘gefaked’ dat hij die trap kreeg, heeft [benadeelde partij 1] verklaard: “Dus wel in mijn noten, alleen ja, ja, toen heb ik daarna een spelletje lopen spelen van echt echt dat het raak was, want ik denk: anders ga ik er nog één achteraan krijgen”.15.Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte 1] [benadeelde partij 1] wel heeft geraakt, maar dat dit door de afweerbeweging tegen zijn hand was.
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat [verdachte] hem sloeg terwijl hij motorhandschoenen aan had, met plastic doppen op de knokkels. [benadeelde partij 1] : “En hij heeft op mijn hoofd lopen stampen”. Hij riep daarbij “kankermongool”, en “wat lieg je nou”, “ik maak je dood”. Hij ging maar door. Hij riep ook “wakker blijven!”, omdat [benadeelde partij 1] steeds bijna wegviel.16.
Later in zijn verklaring op 9 november 2016 heeft [benadeelde partij 1] nog wat zaken omtrent de mishandeling verduidelijkt: na binnenkomst begon [verdachte] gelijk te slaan, vol op het gezicht. De anderen ( [benadeelde partij 1] noemt dan [medeverdachte 2] en later op 16 november 2016 telefonisch [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) en op 18 november 2016 [medeverdachte 4] ) begonnen tegelijkertijd te meppen. [benadeelde partij 1] geeft aan dat hij in elkaar is geklapt en dat hij toen op zijn ribben en hoofd werd getrapt en zich de hele tijd moest afweren. Hij voelde het bloed uit zijn oren druppen. [verdachte] zei daarbij dat hij “doekoe” moest hebben.17.
Geld regelen:
[benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de verdachten geld van hem eisten. [benadeelde partij 1] : “Toen moest ik uh… geld gaan regelen. Ze wouden 5.000 euro hebben”. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat hij daarom [getuige 4] , een vriend van zijn zoon heeft gebeld (het hof begrijpt: [getuige 4] ). Er is meerdere keren contact met [getuige 4] geweest. De eerste keer dat [benadeelde partij 1] met [getuige 4] belde was nog in de woning van [medeverdachte 1] .18.Na het bellen gingen de mannen en [medeverdachte 1] met elkaar overleggen aan de tafel.
Van [plaats 1] naar de Papiermolen :
Na de mishandeling werd [benadeelde partij 1] naar eigen zeggen naar buiten begeleid. Hij zegt daarover: “ [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) was er toen. [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ), nee [medeverdachte 5] zat in de bus, er was nog een donkere jongen bij. [naam] (fon) was erbij. Ik weet het niet, [naam] . (…) [naam] . (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ). (…)”19.
[benadeelde partij 1] moest plaatsnemen in een werkbus. Dit was een donkergekleurde Transporter.20.Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] blijkt er naast de bus ook een auto van de woning van [medeverdachte 1] naar de Papiermolen is gereden. Volgens [benadeelde partij 1] stapten [verdachte] en [naam] (het hof begrijpt wederom: [medeverdachte 2] ) in een Renault.21.Later verklaart hij dat dit [medeverdachte 3] was die met [verdachte] in de Renault stapte en dat [naam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) in de VW Transporter zat.22.In ieder geval waren [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [naam] bij de Papiermolen aanwezig.23.
Papiermolen :
Eenmaal aangekomen bij de Papiermolen te [plaats 2] , moest [benadeelde partij 1] meelopen. [benadeelde partij 1] : “En toen met [medeverdachte 5] liep ik daar, [medeverdachte 5] (fon) liep ik daar. En die ene securityboy, die nieuwe, die ik niet ken. En.... Toen kwam uh, kwam uh, me zoon eraan rijen, samen met die jongen. (…) toen is mijn zoon uitgestapt. En die heeft gezegd ‘wat is er allemaal aan de hand?” En die is uh, toen is [medeverdachte 5] erheen gelopen. En zei “er moet geld komen”. Toen had mijn zoon hem een zak gegeven. En uh.. Toen werd er gezegd “er moet nog meer komen, er moet nog meer komen”. Toen werd er al gezegd “dat lukt niet”. Toen werd er gezegd “morgen komen we bij je huis langs en dan halen we meer op”. Toen heb ik gezegd “ik doe mijn best”.”
[benadeelde partij 1] geeft in eerste instantie aan niet te weten wat er door zijn zoon in de zak is overhandigd: geld of hennep.24.In een latere verklaring geeft [benadeelde partij 1] te kennen dat hem later is gebleken dat het hennep is geweest.25.
Van Papiermolen naar [plaats 3] :
Nadat de zak was overhandigd is [benadeelde partij 1] weer de bus ingegaan. [benadeelde partij 1] heeft over dat moment verklaard: “Nou, ik ging die bus in, [verdachte] die kwam bij die, bij die, bij die deur staan, [medeverdachte 5] zat naast mij en waar [medeverdachte 5] zat daar stond [verdachte] buiten de bus. En [verdachte] zei tegen, toen kneep ik hem echt, toen zei die tegen [medeverdachte 5] “jij maakt het [benadeelde partij 1] wel even hartstikke goed duidelijk hè?” zei die ‘jij regelt het verder allemaal” en uh, toen werd die deur, toen zei [medeverdachte 5] “ja ja is goed”. Toen werd die deur dicht gedaan, en toen zijn, toen zijn we gaan rijen.”26.
[benadeelde partij 1] : “Toen uh staat me bij dat we ergens bij Vinkhuizen (fon) zijn geweest, (…) Denk ik, en uiteindelijk daar bij uh [plaats 3] , [plaats 3] , [plaats 3] (het hof begrijpt: [plaats 3] ), nou daar bij, waar ik die paddenstoel, daar heb ik, daar moest ik mij uitkleden van [medeverdachte 5] . Maar toen wouden ze, hij wou dat ik alles uit deed, maar ik ben gaan lopen, ik had mijn broek al uit, ik had mijn schoenen uit, had mijn trui uit. Had mijn t-shirt nog aan en mijn onderbroek nog aan, en mijn sokken en ben ik gaan lopen. Toen zeiden ze “die kant oplopen en niet om kijken”. Toen ben ik gaan kijken of ik huizen kon vinden, toen heb ik aangebeld bij uh... Bij een huis waar licht was.” Vervolgens is de politie en ambulance gekomen.27.
In het ziekenhuis is bij [benadeelde partij 1] een hersenschudding geconstateerd, een gebroken neus, een forse bloeduitstorting in zijn aangezicht, een gescheurde oorschelp en gekneusde borstkas. Tevens was sprake van een scheur in het trommelvlies.28.
Rechter-commissaris
Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij 1] op 14 december 2017 in lijn met zijn verklaring bij de politie verklaard en gepersisteerd bij de gestelde betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . De mannen kwamen ongeveer een kwartiertje à twintig minuten nadat [benadeelde partij 1] bij [medeverdachte 1] was gekomen en wat te drinken had gekregen. [benadeelde partij 1] heeft sommige onderdelen uit eerdere verklaringen gecorrigeerd en verduidelijkt. Over de betrokken personen heeft hij verklaard dat hij ze allemaal kende van No Surrender. Bij de mishandeling sloeg [medeverdachte 3] vanaf rechts en [verdachte] vanaf links. [medeverdachte 2] stopte op een bepaald moment. [benadeelde partij 1] : “ [verdachte] bleef maar doorgaan. Hij trapte tegen mijn hoofd. Bloed liep uit mijn oren, neus en mond. Hij zei “ik maak je dood”. Ze bleven maar doorgaan als of ik een stuiterbal was of zo. Ik word nu enorm boos. Ik werd door iedereen geslagen, behalve [medeverdachte 1] . [verdachte] bleef doorgaan toen de anderen stopten. [verdachte] ging 5 minuten zitten, ik denk dat hij moe was en daarna stond hij op en ging mij weer slaan met die handschoen aan. Hij probeerde mijn kop kapot te trappen. Dat is wel drie â vier keer gebeurd. Bloed van mij spatte op de muur. [medeverdachte 1] zei [benadeelde partij 1] ga op de grond zitten. Alles komt er onder te zitten. Mijn meubels en alles gaat kapot. Ik moest het bloed met een handdoek van de muur halen. (…) Ik ben op de grond gaan zitten en iemand kwam achter mij staan en trok een handdoek over mijn gezicht en deed die in mijn mond. Met die handdoek moest ik het bloed weghalen (…).”
[benadeelde partij 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] tegen hem zeiden dat hij geld moest regelen. Ze schreeuwden dat. Volgens [benadeelde partij 1] hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] ook gedreigd om zijn tatoeage eraf te branden en dat ze zijn vingers eraf wilden knippen. [benadeelde partij 1] ; “ [medeverdachte 3] en [verdachte] zeiden tegen mij dat als ik mijn tatoeage niet voor vrijdag weg zou halen dat ze het dan zouden wegbranden en dat ze mijn vingers eraf zouden knippen als ik niet zou betalen. ”29.Deze verklaring over het wegbranden van de tatoeage voor vrijdag strookt met hetgeen [benadeelde partij 1] in zijn eerste verklaring op 9 november 2016 tegenover de politie heeft gezegd.30.
Voorts is van belang hetgeen [benadeelde partij 1] op 20 maart 2018 bij de rechter-commissaris heeft verklaard: “U vraagt of ik wist waar ik heen ging toen ik in de bus zat. We zouden naar de Papiermolen gaan. Dat hoorde ik van [medeverdachte 3] en van [verdachte] toen we richting de bus liepen.31.(…) U vraagt naar de rol van [medeverdachte 3] bij de Papiermolen , waar [medeverdachte 3] was toen ik daar aankwam. Dat weet ik niet meer. (…) U vraagt hoe ik dan wel weet dat hij erbij was. Het hele clubje was samen op de parkeerplaats. U vraagt hoe het kan dat ik dit wel weet. Bepaalde stukken kan ik terug halen en bepaalde stukken kan ik niet terug halen. Het kan zijn dat als ik morgen deze vraag weer moet beantwoorden, dat ik dan het ene niet meer weet en het andere weer wel. U vraagt mij of ik meer kan vertellen, wat ik weet van de rol van [medeverdachte 3] bij de Papiermolen . Ik weet van hem heel weinig meer, hij was er wel bij. Hij was erbij in het huis, hij heeft mij daar geslagen. Hij was er ook bij de Papiermolen . Ik zag hem vooruit lopen en dat is wat ik nog weet.”32.
Met betrekking tot het gebeuren op 8 november 2016:
In de verklaring van 20 maart 2018 bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij 1] verklaard over de dag na de mishandeling, toen hij uit het ziekenhuis werd ontslagen. [benadeelde partij 1] : “Ik heb voor de eerste keer met de politie gesproken nadat ik in elkaar getrapt was door [verdachte] . Dit was de ochtend daarna, voor het ziekenhuis. Dit gesprek duurde ongeveer 10 seconden. Hij vroeg of ik wilde praten. Ik zei tegen die politieman dat hij op moest rotten, omdat er mensen van No Surrender stonden te posten. De agent zei dat hij een kaartje had gegeven aan mijn vriendin. Als ik wilde praten moest ik dat nummer bellen. U vraagt wanneer ik dat nummer voor het eerst heb gebeld. ik heb dat nummer gebeld toen [medeverdachte 5] bij mij aan de deur stond om geld te eisen en mij af te persen en mij te bedreigen. Als ik niet zou betalen, zouden mijn vingers worden afgeknipt. Hij zei ook dat ik mijn tatoeage voor vrijdag moest verwijderen, anders zou het worden weggebrand. Ik zou maar moeten gaan werken als een mannelijke hoer als ik het geld niet voor elkaar zou krijgen.” (…) “U vraagt wie de deur open heeft gedaan toen [medeverdachte 5] de volgende dag bij mij aan de deur kwam. Ik heb de deur open gedaan, [medeverdachte 5] stond bij het hek. De afstand tussen de deur en het hek is een metertje of vier. Ik kon hem via het keukenraam zien staan. Ik ben naar het hek toegelopen. Mijn jongste en mijn oudste zoon zijn met mij meegelopen naar het hek toe en stonden er bij.33.
Betrokkenen:
Vanaf zijn eerste verklaring heeft [benadeelde partij 1] stellig verklaard over de aanwezigheid van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] in de woning van [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 5] buiten bij de bus. [benadeelde partij 1] heeft immers verklaard dat toen hij uit de woning van [medeverdachte 1] kwam, [medeverdachte 5] uit de bus kwam zetten.34.Daarvoor had hij [medeverdachte 5] nog niet gezien. [medeverdachte 5] was er niet bij in de woning.
In een latere verklaring, op 21 november 2016, heeft [benadeelde partij 1] ook de namen van [medeverdachte 4] , van wie de bus was, en [medeverdachte 3] genoemd. Zij waren volgens hem ook bij de mishandeling betrokken. [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat deze namen terugkwamen toen hij helder van geest begon te worden. Het beeld van [verdachte] vervaagde op den duur en toen kwamen er ook gezichten bij de andere posturen die hij zag. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] kent hij van No Surrender, aldus [benadeelde partij 1] .
Dat [benadeelde partij 1] zich meer kon herinneren, had hij een paar dagen vóór 21 november 2016, al aan verbalisant 97006 doorgebeld. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016 relateert verbalisant daarover: “Hij vertelde mij dat hij zich een andere naam kon herinneren van een van de mannen die hem hadden ontvoerd en afgeperst. Hij noemde de naam [medeverdachte 3] . Hij had deze naam diverse malen gehoord in de conversaties tussen de verdachten onderling ten tijde van het plegen van de feiten. [benadeelde partij 1] gaf aan zich te herinneren dat genoemde [medeverdachte 3] woonde aan de [adres 3] in [plaats 2] . Hij wist niet het juiste perceelnummer. Hij vertelde dat [medeverdachte 3] woonde in het zesde of zevende huis aan de zijde waar men de straat in kan rijden. De voordeur van de woning zou vernield zijn en er zou een grote barst in de voordeurruit zitten. Bij onderzoek in de geautomatiseerde systemen van de politie eenheid Noord Nederland bleek in de [adres 3] te wonen [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] . Deze man zou [medeverdachte 3] genoemd worden. In een mutatie werd aangetroffen dat bij [medeverdachte 3] zijn woning, de voordeur was vernield en er een grote barst in zijn voordeurruit zat. Uit de systemen blijkt dat [medeverdachte 3] lid is van motorclub No Surrender, in de functie van sergeant of arms.”35.
Blijkens een proces-verbaal van 18 november 2016 nam [benadeelde partij 1] die dag opnieuw telefonisch contact op met verbalisant 97006. Verbalisant 97006: “Hij vertelde dat de film van wat hem was overkomen constant in zijn hoofd draaide. Hij zei dat hij steeds helderder kon denken. Hij vertelde dat hij in de aangifte die van hem was opgenomen, hij gesproken had over een gezette, wat dikkere man. Hij vertelde dat hij zich nu herinnerde dat deze man [medeverdachte 4] genaamd is.”36.
Alle mannen zoals [benadeelde partij 1] die blijkens het voorgaande heeft genoemd en die hij kent, zijn door hem op foto’s herkend:
- de door hem genoemde [verdachte] (foto 13) betreft [verdachte] , geboren op [geboortedatum] ;
- de door hem genoemde [medeverdachte 2] (foto 14) betreft [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] ;
- de door hem genoemde [medeverdachte 3] (foto 3) betreft [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] ;
- de door hem genoemde [medeverdachte 4] (foto 9) betreft [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] ;
- de door hem genoemde [medeverdachte 5] (foto 6) betreft [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum] .37.
Samenvatting
Samengevat komen de gebeurtenissen zoals die volgens [benadeelde partij 1] in de avond en nacht van 7 op 8 november 2016 hebben plaatsgevonden, erop neer dat [benadeelde partij 1] op uitnodiging van [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 1] is gekomen. Enige tijd daarna is hij door 5 of 6 mannen, waaronder [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , belaagd en zwaar mishandeld. De mishandeling heeft tussen 22:00 uur en 22:15 uur plaatsgevonden. Door de mishandeling en dreigingen is [benadeelde partij 1] onder druk gezet om geld te regelen, hetgeen hem ertoe heeft gebracht [getuige 4] te bellen. Buiten de woning van [medeverdachte 1] stond op dat moment [medeverdachte 5] . [benadeelde partij 1] is vervolgens vervoerd naar de Papiermolen . Hij zat in een VW Transporter en er reed ook een Renault Megane mee. Bij de Papiermolen waren in ieder geval [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] aanwezig. Bij die Papiermolen is door [benadeelde partij 1] zijn zoon een zak met inhoud, vermoedelijk hennep, aan de belagers overhandigd. Vervolgens moest hij opnieuw in de bus plaatsnemen, is hij naar een bos in [plaats 3] meegenomen, alwaar hij uit de bus is gezet en werd gedwongen zich uit te kleden. In gewonde toestand heeft hij uiteindelijk bij een woning aangebeld en is hij door een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De dag erna, op 8 november 2016 is hij thuis door [medeverdachte 5] bezocht, alwaar onder dreiging van geweld om meer geld werd gevraagd.
Zoals hiervoor reeds uiteengezet, acht het hof de verklaring van [benadeelde partij 1] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof stelt op grond daarvan vast dat alle verdachten die thans in het onderzoek Turgon terecht staan ( [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] ), op enigerlei wijze bij de door hem gestelde gebeurtenissen betrokken zijn geweest.
Het hof gebruikt daarvoor het volgende steunbewijs.
3.3.
Steunbewijs
Verklaring verdachte:
Verdachte heeft voor het eerst op 1 november 2021 ter zitting van het hof verklaard dat het klopt dat hij [benadeelde partij 1] op 7 november 2016 samen met anderen heeft mishandeld in de woning van [medeverdachte 1] in [plaats 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij van tevoren contact had gehad met [medeverdachte 1] en dat hij daarom wist dat [benadeelde partij 1] op 7 november 2016 bij haar was. Verdachte heeft erkend dat hij de initiatiefnemer van de mishandeling was. Verdachte heeft ook erkend dat hij tijdens de mishandeling motorhandschoenen droeg en dat het kan kloppen dat daar bloed van [benadeelde partij 1] op is aangetroffen. Ten slotte is van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij niet denkt dat hij die avond zijn telefoon had uitgeleend.38.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] heeft op 13 november 2016 tegenover de politie bevestigd dat [benadeelde partij 1] op 7 november 2016 bij haar thuis was. Hij kwam ergens tussen 20:30 uur en 21:00 uur. Ze zaten in de woonkamer toen er opeens vijf mannen in de kamer stonden. Dat was ongeveer een uur later.39.
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 4] :
[medeverdachte 4] heeft op 15 november verklaard dat hij een blauwe Volkswagen Transporter op zijn naam heeft staan en dat hij de bus sinds drie weken heeft.40.Dit komt overeen met de verklaring van [benadeelde partij 1] over een donkergekleurde Transporter.
Forensische sporen
Op 10 november 2016 zijn in de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] een paar zwarte handschoenen aangetroffen en veiliggesteld. Op de handschoenen werden bloedsporen aangetroffen die zijn voorzien van SIN AAJP4706NL.41.Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de bloedsporen met SIN-codes AAJP4706NL #01 en #02 (bemonstering van bloed op de buitenzijde van de rugzijde van de linkerhandschoen en een bemonstering van bloed op de buitenzijde van de palmzijde van de rechterhandschoen) gelinkt worden aan het DNA-profiel van [benadeelde partij 1] . De zogenoemde matchkans daarbij is kleiner dan één op één miljard. Ten aanzien van de SIN-code AAJP4706NL#03 (bemonstering met bloed van de binnenzijde van de linkerhandschoen), geldt dat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen. Er is een afgeleid DNA-hoofdprofiel vastgesteld dat met een matchkans van één op één miljard kan worden gelinkt aan verdachte [verdachte] . Ten slotte is ten aanzien van de SIN-code AAJP4706NL#04 (een bemonstering met bloed van de binnenzijde van de rechterhandschoen) een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan minimaal één man. Er is een afgeleid DNA-hoofdprofiel vastgesteld dat eveneens met een matchkans van één op één miljard kan worden gelinkt aan verdachte [verdachte] .42.
In de woning van [medeverdachte 1] zijn op 10 november 2016 ook bloedsporen aangetroffen op het bankstel (welke bemonstering werd voorzien van SIN AAJP4707NL) en op de muren achter de hoekbank, ter hoogte van de verste hoek. Dat betroffen zeer kleine bloedspatten die waarschijnlijk deel uit hadden gemaakt van grotere bloedspatpatronen. Eén van de bloedspatten werd bemonsterd als SIN AAJP4708NL.43.Onderzoek van het NFI heeft uitgewezen dat ten aanzien van de bemonstering SIN AAJP4708NL#01 (bemonstering met bloed lange zijde binnenmuur) een DNA-profiel van een man is aangetroffen dat gelinkt kan worden aan [benadeelde partij 1] . De matchkans is wederom één op één miljard.44.
Blijkens een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 december 2016 is op 19 november 2016 sporenonderzoek verricht aan de VW Transporter met kenteken [kentekennummer] .45.Op de zitting van de achterbank van de VW Transporter is een bemonstering met bloed afgenomen (SIN-code AAJP4713NL#01). Blijkens een deskundigenrapport van het NFI is ten aanzien van deze bemonstering een DNA-mengprofiel vastgesteld van minimaal vijf personen, waarvan minimaal één man, te weten [benadeelde partij 1] , en minimaal vier andere personen.46.
Uit het NFI-rapport d.d. 24 oktober 2017 blijkt voorts dat het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte 2] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJP4713NL#01. Dit betekent dat deze bemonstering naast celmateriaal van [benadeelde partij 1] celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [medeverdachte 2] . De bemonstering bevat daarnaast celmateriaal van minimaal drie andere personen.47.
Verklaring getuige [getuige 1] :
[getuige 1] is op 21 november 2016 en 13 december 2016 gehoord door de politie en heeft bij die gelegenheden verklaard dat hij op 7 november 2016 tussen 23:00 uur en 23:30 uur bij de Papiermolen in [plaats 2] is geweest, samen met [getuige 4] (door hem aanvankelijk ‘ [naam] ’ genoemd).48.Volgens [getuige 1] werd hij die avond omstreeks 22:30 uur door [getuige 4] gebeld, die hem vroeg om mee te gaan.49.[getuige 1] is daarop naar [getuige 4] zijn huis gegaan en is daarna met hem meegereden naar [plaats 2] . Dat was om ongeveer 22:45 uur.50.Onderweg kregen ze te horen dat ze naar de Papiermolen moesten.51.Bij de Papiermolen zag [getuige 1] zijn vader staan, met twee mannen. [getuige 1] : “Stapte ik uit, ik liep dus hierheen, hier liep een andere jongen heen en hier stond nog een andere man bij m'n vader, om voor te zorgen dat hij niet weg kon. (…) En de man hier, waarvan ik de naam ook weet, die eh ... begon met mij te praten. Die vroeg dus inderdaad "Heb je wat we nodig hebben?" Ik liep weer terug naar de auto, pakte het uit de auto, gaf het aan hem en ik liep toen met hun eerst mee om m'n vader te kunnen zien. (…) Dat is iets dat ik niet meer zal vergeten. Toen kreeg ik de schrik van m'n leven, een beeld wat ik ook niet meer vergeet, letterlijk. Hij is gewoon gemarteld”.52.[getuige 1] verklaart over hoe hij zijn vader zag staan; “Wankelend. Beduusd. Niet meer helder. Bloed over de hele rechterkant van z’n gezicht”.53.
[getuige 1] verklaart verder: “Man 1 is de persoon waaraan ik de plastic zak heb overhandigd, met inhoud.” Op de vraag of hij ook een naam weet, antwoordt [getuige 1] : “ [medeverdachte 5] ”.54.Volgens [getuige 1] lid van de club. Dat weet hij omdat hij ook wel eens met een hesje aan heeft gezien.55.Over persoon 2 zegt [getuige 1] : “Hij is kaal”.56.En hij heet [medeverdachte 4] . Ook [medeverdachte 4] heeft hij wel eens met een hesje van No Surrender gezien.57.Later in deze verklaring begint [getuige 1] over de naam [medeverdachte 4] te twijfelen, maar op 13 december zegt hij toch 100% zeker te weten dat de man [medeverdachte 4] heet.58.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij nadat hij de tas had overhandigd, aan de mannen vroeg of hij zijn vader mee mocht nemen. Dat mocht niet. Ze zeiden dat hij geld moest betalen vanwege de bad stand. Pas de volgende dag zag [getuige 1] zijn vader terug.59.
Over die volgende dag heeft [getuige 1] verklaard dat hij erbij was toen zijn vader werd ontslagen uit het ziekenhuis. [getuige 1] : “Ja, dat die ontslagen werd was ik bij. En we stonden buiten, we werden in de gaten gehouden door één van de club. Ik weet ook precies hoe die d'r uit zag.60.(…) Wij stonden, als je letterlijk met je rug naar de ingang van het UMCG staat, stond 'ie links. Niet bij het glas, maar letterlijk bij de hoek van de muur en daar stond 'ie dan tegen aan te leunen, sigaretje te roken, hield 'ie ons in de gaten. Toen ik zijn kant op keek, keek 'ie steeds weg, toen we in de taxi stapte liep die weg. (…) Ik weet dat hij ons in de gaten hield. Want toen we aankwamen bij m'n vader thuis, nog geen 30 seconden later stond [medeverdachte 5] voor de deur. (…) Die kwam even verhaal halen. Uitleggen dat m'n vader een week de tijd had om te betalen, anders was 'ie dood. Hij zei niet letterlijk dat 'ie dan dood ging, hij zei gewoon: Je weet wat er dan gaat gebeuren, dan is het twee keer bad stand, daarna ben je dood.” Hij vertelde dat [benadeelde partij 1] een week had om te betalen. Het ging om € 5.000,-. [getuige 1] : “En toen had ik dus gezegd van oké, maar als ik nou vanavond 1100 euro kan regelen, contant, kun je me dan meer tijd geven dat ik je dan later weer wat ga geven? Over een paar maand. Toen zei die: Ja, dat is goed. Zei die, maak ik met jou de afspraak en toen heb ik de hand geschud met hem.(…) Ik zou hem dus die avond om 8 uur, 1100 euro hebben gegeven, dat was de afspraak.” Tijdens het gesprek met ‘ [medeverdachte 5] ’ stonden ze in de voortuin, hij stond nog op de straat aan de andere kant van het hekje, aldus [getuige 1] .61.
Over de inhoud van de plastic zak heeft [getuige 1] verklaard dat er volgens hem hennep in zat, maar dat hij het niet zelf heeft gezien. Hij heeft wel gezien dat het werd ingepakt. Het ging om toppen hennep, wiet.62.
Op 13 december 2016 is [getuige 1] opnieuw gehoord en heeft toen de door hem beschreven personen op foto’s aangewezen. Hij heeft de door hem genoemde [medeverdachte 4] op foto ‘subject 1’ herkend als zijnde [medeverdachte 4] .63.Over deze persoon heeft [getuige 1] verteld dat hij wel eens bij zijn vader thuis was geweest, “vaak genoeg met een hesje aan”. Een hesje van No Surrender. Hij was degene die op de bewuste avond zijn vader meetrok: “Mijn vader die wist niet waar die heen moest en toen pakte die hem direct bij de mouwen en dan sleept die m'n vader gewoon mee.”64.
De andere persoon waarover [getuige 1] heeft verklaard, is door hem herkend op foto ‘subject 3’ als [medeverdachte 5]65.: “Die jongen heb ik al vaker bij m'n vader over de vloer gezien, ook al zoals eerder aangeven, sowieso één keer met hesje van No Surrender. Want hij is diegene waarmee ik toen die .. waar ik toen dat eh ... die plastictas aan heb moeten geven. Ik heb aan [medeverdachte 5] toen die plastic tas gegeven. (…) Waar hij woont, weet ik niet precies maar wel in de buurt van Beijum, daar heb ik 'm altijd gezien en hij heeft ook heel veel geluk gehad voor het hek toen de volgende ochtend, dat mijn vader ontslagen was uit het ziekenhuis.(…) Die kwam nog eventjes verhaal halen, [medeverdachte 5] kwam nog even verhaal halen. Bij m'n vader voor het huis, zeggen dat die geld moest betalen. En hij heeft gezegd dat het zeker 'bad stand' is.” Dit was op de dag dat zijn vader het ziekenhuis werd ontslagen, aldus [getuige 1] . Verderop verduidelijkt [getuige 1] dat hij niet zeker weet of deze persoon nu [naam] of [naam] heet, maar dat hij met die namen op dezelfde persoon doelt, dus [medeverdachte 5] .66.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht het hof de verklaring van [getuige 1] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het betreft een concrete en gedetailleerde verklaring, die steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat [getuige 1] in zijn verklaring eerlijk heeft aangegeven dat hij twijfelt over de naam [medeverdachte 4] , is een omstandigheid die bij het hof juist een authentieke, oprechte indruk wekt. Dit maakt het bovendien onaannemelijk dat hij door zijn vader of anderen is beïnvloed, zoals de verdediging heeft geopperd. Ook anderszins ziet het hof geen aanleiding aan de verklaring van [getuige 1] te twijfelen.
Verklaring getuige [getuige 4] :
Op 28 november 2016 is [getuige 4] als getuige gehoord. Hij heeft bevestigd dat hij op 7 november 2016 is gebeld door de vader van [getuige 1] , waarna hij [getuige 1] heeft gebeld en samen met hem naar een locatie in [plaats 2] is gereden.67.
Verklaring getuige [getuige 3] :
[getuige 3] heeft op 19 december 2017 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt [verdachte] ) de toenmalige vriend van [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) was. Volgens [getuige 3] heeft [medeverdachte 1] haar op 6 november 2016 verteld dat [benadeelde partij 1] bij haar thuis zou komen en dat hij mishandeld zou worden: “ [medeverdachte 1] heeft tegen mij gezegd dat [benadeelde partij 1] daar zou komen en dat hij mishandeld zou worden. Dat zou zondag plaatsvinden, maar uiteindelijk vond dat maandag plaats. Ik heb dit van [medeverdachte 1] bij haar thuis gehoord. Ik was daar op de avond van 6 november 2016. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik toen tegen [medeverdachte 1] heb gezegd dat “dit problemen zou gaan opleveren en dat zij er niet mee weg konden komen als zij iemand zouden mishandelen”. Dat heb ik toen inderdaad gezegd tegen [medeverdachte 1] . U vraagt of [medeverdachte 1] namen heeft genoemd van personen die de mishandeling zouden uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft geen namen van personen genoemd. Wel heeft zij No Surrender genoemd. U vraagt of [medeverdachte 1] heeft gezegd hoe [benadeelde partij 1] mishandeld zou worden. Nee, niet hoe. Zij heeft wel een aantal dingen genoemd, o.a. het strijkijzer. De tattoos zouden van zijn arm worden afgebrand met het strijkijzer. Er zijn wel andere dingen gezegd, maar dat van het strijkijzer is het enige wat mij is bijgebleven.”68.
Dat [getuige 3] die dag inderdaad bij [medeverdachte 1] thuis is geweest, vindt bevestiging in het feit dat haar telefoon op 6 november 2016 rond 18:40 uur, met het wachtwoord van [medeverdachte 1] , contact heeft gemaakt met de modem in de woning van [medeverdachte 1] .69.Dat er contact is geweest tussen [getuige 3] en [medeverdachte 1] wordt tevens ondersteund door het (latere) Whatsappgesprek tussen [getuige 3] en [betrokkene 1] , waaruit ook kan worden afgeleid dat het plan aanvankelijk was om [benadeelde partij 1] op 6 november 2016 al te grazen te nemen70., en daarnaast het Whatsappgesprek met [betrokkene 2] , waarin zij op 7 november 2016 om 14:34 uur vraagt of ze nog iets gehoord heeft over gisteren. [getuige 3] antwoordt daarop: “Ja vanavond nu, want hij was in slaap gevallen ofzo”.71.Dit bericht sluit aan op het bericht van [medeverdachte 1] aan [verdachte] op 6 november 2016 om 01:11 uur dat hij in slaap was gevallen en morgen komt72., alsook bij de verklaring van [benadeelde partij 1] dat [medeverdachte 1] hem aanvankelijk vroeg om op 6 november 2016 te komen, maar hij niet is geweest.
Uit het voorgaande blijkt dat [getuige 3] op 7 november 216 om 14:34 uur over informatie beschikte, waarvan de juistheid wordt bevestigd door het bericht dat [medeverdachte 1] op 6 november 2016 om 01:11 uur aan [verdachte] had gestuurd. Nu de verklaring van [getuige 3] op verschillende punten wordt ondersteund, en het hof ook overigens geen aanleiding ziet te twijfelen aan haar verklaring, gaat het hof uit van de juistheid van die verklaring.
Opgenomen gesprekken:
Het hof overweegt voorts dat de aangifte van [benadeelde partij 1] en de door hem gestelde betrokkenheid van verdachten, steun vindt in opgenomen OVC-gesprekken.
Zo is er op 10 november 2016 een gesprek opgenomen in het clubhuis van No Surrender inhoudende:
Gesprek van 10 november 2016:
(p. 395) NN: Die rooie [benadeelde partij 1] (het hof begrijpt: [benadeelde partij 1] ), die heb een BS (het hof begrijpt: een bad standing) gekregen, die heeft hem gehad, nu. Die hebben we eindelijk te pakken gehad. Die was heel lang onderweg. Die hebben we afgelopen dinsdag, hebben we die heel goed te grazen gehad.
NN: Die ligt helemaal in diggelen, die is helemaal in z’n nakie bij ‘t flikkerbos d’r uit gegooid. Naar huis laten lopen.
Theo: Hef klap’n had
NN: Ja, heel, heel, heel veel klappen heeft hij gehad. Die is helemaal total… die is echt heel erg (ntv). We zouden dus, z’n rug gaan doen, maar [naam] is een paar keer heen geweest, maar zelfs z’n vrouw en kinderen zijn nou uit/in huis.
H: Mooi laten zitten.
NN: deze was perfect ook, dinsdag. Zat in een huis, had ons nooit verwacht. (ntv)
huissleutel. (ntv) Hij lag te slapen op de bank, (ntv) handschoenen aan
- NN2: Wakker worden
-NN: Hallo, wakker worden (ntv) achter in de bus gegooid. Ja, was mooi. 73.
Blijkens een proces-verbaal van stemherkenning d.d. 24 februari 2017 betreft dit een gesprek tussen [betrokkene 3] en twee andere personen, die in de schriftelijke verslaglegging van dit gesprek worden aangeduid met NN en NN2. Naar aanleiding van het afluisteren van bovengenoemde geluidsopname, herkenden verbalisanten de stem die in dit uitgewerkte gesprek van 10 november 2016 werd aangeduid als NN, als de stem van [medeverdachte 3] .74.
Voorts houdt het rapport van het NFI d.d. 16 maart 2018 in: “De bevindingen van het vergelijkend spraakonderzoek dat heeft plaatsgevonden tussen aan verdachte (hof: [medeverdachte 3] ) toegekende delen uit het OVC-gesprek, onder meer de zin: “Die heb ee die die heb een b die heb een B.S. gekregen” (opmerking hof: zoals dat hiervoor is vermeld) en verhoren van verdachte door de politie. Conclusie: De bevindingen van het onderzoek ten aanzien van het overgelegde onderzoeksmateriaal zijn waarschijnlijker onder de hypothese dat het betwiste materiaal is geproduceerd door verdachte [medeverdachte 3] dan onder de hypothese dat het betwiste materiaal is geproduceerd door een andere mannelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond dan verdachte [medeverdachte 3] .75.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat op grond van het voorgaande met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat de persoon die de voor het bewijs gebezigde passages uitspreekt, verdachte [medeverdachte 3] is. In dit kader is van belang dat een aantal van de door de deskundige genoemde specifieke, identificerende aspecten juist die onderdelen betreft die voor de bewijsvoering relevant zijn, zoals de geconstateerde redelijk hoge mate van niet-vloeiende spraak, die onder meer tijdens de opnames terugkomt in passages als “Die heb ee die die heb een b die heb een B.S. gekregen”.
Vervolgens is nog een ander gesprek van belang, te weten een gesprek tussen [verdachte] (aangeduid als A) en [betrokkene 4] (aangeduid als F), dat op 13 januari 2017 in de PI de Marwei te Leeuwarden is opgenomen. Hierin wordt onder andere besproken:
(p. 355)
F: Nee.. dat is gewoon kloten. (Onverstaanbare zin). (Lacht). Dus alleen [medeverdachte 5] en
[medeverdachte 4] moeten doen. Dat ga ik dan regelen.
A: (Onverstaanbaar woordje) advocaat. [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zaten in die bus.
F: [medeverdachte 2] moet ook...
A: Ze moeten slikken broer, ze moeten...
F: Om de rest vrijuit te krijgen.
A: Ja, ze moeten slikken.
F: Ik ga kijken of dat kan.
A: Ja.
F: Ik zal kijken of dat mogelijk is ik snap het wel.
A: Want dat zei ik toen gelijk al, ik zeg jullie hebben deze fout gemaakt dus jullie moeten zoek het maar uit. 76.
Ten slotte is het op 29 maart 2017 in de PI opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 2] en zijn moeder van belang, waarvan de advocaten-generaal terecht hebben opgemerkt dat uit de context kan worden afgeleid dat het over [verdachte] gaat. Dit gesprek houdt in:
“(…)
00:15:00
(…)
V: Denk jij dat?
G: Nou jah weet je ik heb zoiets van, hoezo moeten wij gaan slikken weet je.
V: Huhum.
G: Waarom moeten wij gaan slikken, alle bewijs die leidt direct naar hem toe. Weet je dus d'r is bewijs van. .
Z: Hij was jah haantje de voorste.
G: Hij had handschoenen ..
V: Ja.
G: Hij heeft handschoenen aangehad ...
V: Hm.
G: .. met van die rubberen noppen ...
V: Ja.
G: .. . eh daar is bloed van [benadeelde partij 1] op gevonden en zijn DNA is in die handschoen gevonden.
(…)77.
Overig bewijs:
De auto van [benadeelde partij 1] is door de politie voor de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen.78.De auto is weggesleept, waarover door [medeverdachte 1] en [verdachte] telefonisch is gesproken. Ook dit telefoongesprek komt hieronder nog aan de orde.
De kleding van [benadeelde partij 1] is in de buurt van de woning waar hij heeft aangeklopt, aangetroffen.79.Ook dit strookt met zijn aangifte.
Voorts is van belang dat getuige [getuige 5] , de toenmalige vriendin van [verdachte] , heeft bevestigd dat [verdachte] in een Renault Megane rijdt, die op naam staat van [medeverdachte 3] . [getuige 5] : “Ik weet dat [verdachte] de auto eigenlijk altijd gebruikt. [medeverdachte 3] is een maat van [verdachte] , hij kent hem van No Surrender”. De auto wordt op 7 november 2016 bij de woning van [verdachte] aangetroffen en [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de Renault inderdaad van hem is.80.Eén van de auto’s die volgens [benadeelde partij 1] bij het ten laste gelegde feit is gebruikt, betreft een Renault.81.
Ten slotte acht het hof met betrekking tot de verklaring van [benadeelde partij 1] omtrent het vervolg op 8 november 2016 het volgende van belang. Uit observatie door de politie is gebleken dat er op 8 november 2016 om 20:40 uur en 21:15 uur twee mannen bij de woning van [benadeelde partij 1] stonden. Er werd naar binnen gekeken en hard op het raam geklopt. De mannen maakten gebruik van een VW-busje met kenteken [kentekennummer] .82.Deze auto werd om 21:25 uur gecontroleerd door de politie. Op dat moment zaten in de auto: [medeverdachte 4] (bestuurder), [medeverdachte 2] (bijrijder) en [medeverdachte 5] (achterbank).83.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verklaring van [benadeelde partij 1] over wat hem op 7 en 8 november 2016 is overkomen, van begin tot eind op verschillende punten bevestiging vindt in het dossier.
Historische verkeers- en locatiegegevens
Wat het bewijs naar het oordeel van het hof rond maakt, zijn de telefoongegevens die gedurende het onderzoek Turgon zijn verzameld. Het betreffen historische verkeersgegevens en locatiegegevens van zowel [benadeelde partij 1] - die stroken met zijn verklaring omtrent de verschillende locaties - als van verdachten en andere betrokkenen. In samenhang bezien met de andere, hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, kan op grond hiervan de juistheid van de verklaring van [benadeelde partij 1] en de betrokkenheid van verschillende verdachten in het onderzoek Turgon worden vastgesteld.
Ten aanzien van het verweer dat in meerdere zaken is gevoerd, inhoudende dat telefoons van verdachten ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde waren uitgeleend/verloren/vergeten, zodat de aanwezigheid/betrokkenheid van bepaalde verdachten op een bepaalde plek niet uit die gegevens kan worden afgeleid, geldt dat het hof die verklaringen simpelweg niet gelooft. De verklaringen daarover zijn onlogisch en vinden geen steun in het dossier. Deze verklaringen worden daarom als onaannemelijk terzijde geschoven. In de specifieke zaken waarin die verweren worden gevoerd, zal het hof daar concreter op ingaan, maar dit is de kern. Het hof benadrukt hierbij dat de gegevens als steunbewijs gelden voor de verklaring van [benadeelde partij 1] , en dat ze in samenhang moeten worden bezien met het overige, hiervoor aangehaalde bewijs. Het is derhalve niet zo dat de aanwezigheid van verdachten op bepaalde plekken énkel op telefoongegevens wordt gebaseerd, want daarvoor zijn de gegevens onvoldoende specifiek.
Het hof wijst in dit verband op het NFI-rapport van deskundige Schramp84.over de nauwkeurigheid en interpretatie van de historische verkeersgegevens. Uit het rapport blijkt, dat de maximale (best mogelijke) nauwkeurigheid van de locatiebepaling met behulp van historische verkeersgegevens gelijk is aan het bij het basisstation behorende celgebied. Met behulp van de geregistreerde CELL-ID’s op een bepaald tijdstip is het mogelijk om te bepalen dat een mobiele telefoon zich op dat moment binnen het celgebied van het basisstation bevindt. De wijze waarop de politie de verkeersgegevens heeft geïnterpreteerd, is dan ook juist te noemen.
Voorts blijkt uit dit rapport de vraag welk basisstation aangestraald wordt, van veel factoren afhankelijk is: het netwerk, de generatie, maar ook de exacte positie en/of oriëntatie van het toestel. Lokale omstandigheden zoals reflectie of afscherming kunnen er ook voor zorgen dat een bepaald basisstation wel of niet wordt aangestraald. Door lokale omstandigheden, bijvoorbeeld door het gebruik van verschillende netwerkaanbieders of van verschillende generaties netwerken, is het dus mogelijk dat twee telefoons die verondersteld worden bij elkaar te zijn, toch twee verschillende basisstations verbinden.85.Dit weerlegt het verweer van de verdediging dat het feit dat verschillende basisstations worden aangestraald, betekent dat deze gebruikers zich niet op dezelfde plek bevinden.
Ook de stelling dat het aanstralen van twee verschillende basisstations binnen korte tijd betekent dat de verdachte zich verplaatst, is een stelling die blijkens voornoemd rapport niet opgaat. Deskundige Schramp relateert immers dat het aanstralen van twee basisstations binnen 6 minuten zowel verklaard dan worden door verplaatsing als door een stationair scenario.86.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2016 is de koppeling tussen telefoonnummers en de verschillende personen beschreven. Daaruit blijkt dat:
[telefoonnummer 1] in gebruik is bij verdachte [verdachte]
[telefoonnummer 2] in gebruik is bij verdachte [verdachte]
[telefoonnummer 3] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 4]
[telefoonnummer 4] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 4]
[telefoonnummer 5] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 1]
[telefoonnummer 6] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 7] is aan verdachte [medeverdachte 2] toegeschreven.87.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 8] is aan verdachte [medeverdachte 3] toegeschreven.88.
Tevens zijn de historische verkeersgegevens van de aangever [benadeelde partij 1] bij deze analyse betrokken. Hij maakte ten tijde van het gepleegde strafbare feit gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 9] .89.
Door de verdediging is niet betwist dat voornoemde hem betreffende telefoonnummers destijds bij verdachte in gebruik waren.
Het hof zal hierna telkens de laatste 4 cijfers van het telefoonnummer aanhalen, met daarachter de naam van de verdachte aan wie dat nummer wordt toegeschreven.
De veiliggestelde gegevens houden, voor zover hier van belang het volgende in:
6 november 2016:
01:11:56: … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ): Hij vertelde wat dingen, hij heeft auto en 4000eu maar lang niet zoveel bij zich. Die 200/300. die ie mee heeft kan k wel pakke misschien f wachten beter z
01:11:56: … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ): eg maar mijn schatje … Wat jij wil. Kk mongool haha bah schat.90.
Uit de context van het bericht, in samenhang met de berichten die in de avond van 6 november 2016 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn verzonden, en de berichten tussen [getuige 6] en [medeverdachte 1] , leidt het hof af dat [medeverdachte 1] het in voornoemde berichten van 01:11:56 uur over [benadeelde partij 1] heeft. Er wordt over een auto en geld gesproken, maar dat hij kennelijk niet zoveel bij zich heeft. Uit de laatste zin lijkt te volgen dat [medeverdachte 1] de 200/300 (naar het hof aanneemt: euro) die hij mee heeft, misschien wel kan pakken. Dit is een aanwijzing dat [medeverdachte 1] wel degelijk wist - en kennelijk ook zelf dat opzet had - dat [benadeelde partij 1] geld of goederen van waarde afhandig moest worden gemaakt.
In de avond van 6 november 2016 stuurt [medeverdachte 1] aan [verdachte] :
21:26:35: … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ): Hij is er nog niet schatje.
22:49:16: … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ): Hij bericht me hij was in slaap gevallen hij komt morgen die kk mongool dan weet je dat lief xx in de avond zeg k tegen hem91.
Deze berichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] bevestigen de verklaring van [benadeelde partij 1] en [getuige 3] dat het aanvankelijk de bedoeling was dat [benadeelde partij 1] op 6 november 2016 zou komen.
Ook met [getuige 6] heeft [medeverdachte 1] in de nacht van 5 op 6 november 2016 telefonisch contact gehad over [benadeelde partij 1] . Dit blijkt uit het feit dat zij in de gesprekken met [getuige 6] - een vriend van haar - spreekt over iemand die bij haar is en ‘morgenavond’ weer komt. [getuige 6] maakt naar eigen zeggen gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 11] en [medeverdachte 1] van [telefoonnummer 6] .92.De berichten tussen [medeverdachte 1] en [getuige 6] luiden onder andere:
00:24:00 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Gaat nog fucking lang duren zeker tot die gap weg is
00:36:28 … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Nee mop heb k geen zin in ook echt maar a komt zometeen wel haha k pak zowieso wat snuif van hem af zo hahaha
00:36:58 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Beter kom je wel fuck die bud
0:44:23 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Zou ik ook doen maar duurt nog lang voordat die komt zeker?
0:44:36 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Ja maar hij gaat telkens tegen mij zeuren
0:44:42 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Bel me zo dan dat ik moet komen
0:55:05 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Doe k dit is mijn huis he schat hij is niks van mij A komt over niet te ang word leuk x
1:17:01 UTC+01:00 ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Kom er so aan
1:47:00 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Is die al Gone
2:10:27 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Nee maar als jij komt gaat ie k heb snuif uan hem ben aan verpakken. Kom aub trek hem niet alleen haha
2:17:49 UTC+01:00… [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Vind die vast niet chill
2:20:34 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Nah ik weet het niet ga denk ik nu pil eten
2:20:39 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Heb dan geen zin aan gezeur
2:22:55 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): En dan wat hahaha k pak zo wat geld en dan klaar hahaha
2:25:08 UTC+01:00 (Network) … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Nee jong hij wil met je slapen
2:25:15 UTC+01:00 (Network) … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Dan haat die mij
2:25:41 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Hij heeft ook pil gehad geen gezeur mop dam sla k hem haha
2:35:42 UTC+01:00 (Network) … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Heb je veel spul?
2:44:27 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Ja genoeg hij slaapt zowieso niet hier...a maakt hem dood hahaha
(…)
3:08:31 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Kom jij gewoon dan... Hij is een pussy hier is bier smuif wiet haha
5:01:22 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Irritante gast man
5:01:28 UTC+01:00 … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Kan slecht tegen
5:31:43 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar … [telefoonnummer 11] ( [getuige 6] ): Ja hij moet weg bah echt morgen komt ie weer dan is klaar dat moet j Zien
(…)93.
Ook in dit gesprek met [getuige 6] spreekt [medeverdachte 1] over het pakken van geld, over dat hij (het hof begrijpt: [benadeelde partij 1] ) morgen (het hof begrijpt: 7 november 2016) weer komt en dat het dan “klaar is”.
Uit de al eerder aangehaalde verklaring van [getuige 3] blijkt dat zij [medeverdachte 1] op 6 november 2016 in de avonduren heeft bezocht.94.Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor bij de verklaring van getuige [getuige 3] is opgemerkt.
Uiteindelijk is [benadeelde partij 1] op maandag 7 november 2016 (weer) bij [medeverdachte 1] op bezoek gekomen. De relevante telefoongegevens in dat verband zijn95.:
7 november 2016:
18:12:03: … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) straalt mast met CELL-ID aan, gelegen aan Burg. J.G. Legroweg 27 Y te Paterswolde, deze mast geeft dekking op de plaats delict (het hof begrijpt: de [adres 2] te [plaats 1] ), inkomende gesprek met … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), 1018 sec (p. 1862 en tabel p. 1863)
19:55:22: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 2] via bevraging bij database Google periode (p. 1884), geolocatie Foxhol nabij woning [medeverdachte 2] aan de [adres 4] aldaar (p. 1885).
20:17:01: … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) straat CELL-ID aan, gelegen aan de Industrieweg 9 te Hoogezand. Dit betreft een spraakcontact tussen … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) en .. [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ). Deze CELL-ID geeft dekking aan het verblijfsadres van [medeverdachte 2] (p. 289).
20:48-20:56: … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) verplaatst zich op 07-11-16 van CELL-ID’s in [plaats 2] (18:12 uur tot en met 19:58 uur) via CELL-ID’s in Westerbroek, Foxhol, Bedum, Stedum, naar een CELL-ID aan de Tjarierweg te Uithuizermeeden (20:48 uur tot en met 20:56 uur) (p. 1856).
21:03:16: … [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 3] ) ontvangt spraakbericht van … [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ): Yo [naam] , euh.. [medeverdachte 4] komt je zo ophalen ja dan rij ik door naar Vink. Ik wacht op jou in Vink (p. 1882)
21:12:44: … [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 3] ) zendt bericht naar … [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ): Check (p. 1882)
21:13:12: … [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) spraakbericht naar … [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 3] ): Hij is d’r al dan weet je dat. Check mij even, check mij even, check mij even, check mij even [medeverdachte 3] (1882)
21:13:20: … [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) spraakbericht naar … [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 3] ): Hij wacht op ons hè mà (p. 1883)
21:13:48: … [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 3] ) spraakbericht naar … [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ): Dikke vette check (p. 1883)
21:15:49: A ( [medeverdachte 3] ): Jij pikt me op? (p. 1883)
21:16:11: B ( [medeverdachte 4] ): Yes. (p. 1883)
21:17:55: A: Yes yes yes yessaa. (p. 1883)
21:22:35: A: Hoever bin je dan of rijd je net weg? (p. 1883)
21:29:21: B: 5min bij je. (p. 1883)
21:29:34: A: Check. (p. 1883).
21:33:26: B: Bn er (p. 1883).
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 3] net na 21:30 uur is opgehaald door [medeverdachte 4] , in - zo neemt het hof aan - zijn VW Transporter en dat hij rond 22:00 uur samen met [medeverdachte 4] het dekkingsgebied van de woning van [plaats 1] is binnengegaan. Dat er geen telefoongegevens van [medeverdachte 3] zelf beschikbaar zijn die dit bevestigen, doet daaraan niet af en is ook niet in strijd met het feit dat de historische printgegevens van de telefoons van [medeverdachte 3] op de avond van 7 november 2016 geen communicatie laten zien. Dit is niet in strijd met elkaar, nu op historische printgegevens geen Whats-appberichten te zien zijn. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd leidt bij het hof niet tot twijfel dat [medeverdachte 3] de persoon is met wie [verdachte] voorgaande berichten heeft uitgewisseld. Het hof wijst in dit kader op de genoemde de namen ‘ [naam] ’, ‘ [medeverdachte 3] ’, maar ook de naam van [medeverdachte 4] , hetgeen past in het geheel van bewijsmiddelen. Zijn aanwezigheid en betrokkenheid blijken bovendien óók uit het hiervoor gehaalde OVC-gesprek in het clubhuis.
Ten aanzien van [medeverdachte 2] neemt het hof op grond van de gegevens aan dat hij om 19:55 uur nog thuis was, waarna hij zich heeft verplaatst vanaf het dekkingsgebied van zijn woning in Foxhol richting [plaats 1] , alwaar hij zich van 22:00 uur tot 22:15 uur - in welke periode [benadeelde partij 1] in de woning van [medeverdachte 1] is mishandeld - heeft bevonden.
Ook [medeverdachte 4] heeft locaties in [plaats 1] aangestraald, gedurende de periode 22:07 uur tot en met 22:39 uur. Dit was gedurende de periode dat de telefoon van [benadeelde partij 1] ook in dit gebied was en rond het tijdstip waarop de mishandeling moet hebben plaatsgevonden.
Aanstralen [plaats 1] :
21:58:19: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 2] geolocatie Hoornsedijk (p. 1886)
21:58:39: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 2] geolocatie T.W.S. Mansholtstraat (p.1886)
22:00:06 t/m 22:15:58: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 2] geolocatie [plaats 1] (p. 1887)
22:02:59: mast CELL-ID aanstralen Burg. Legroweg te [plaats 1] door … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), datasessie (figuur 1, p. 1857)
22:07:38: mast CELL-ID aanstralen Palderseweg te Lieveren door … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), datasessie (figuur 1, p. 1858)
22:28:52: mast CELL-ID aanstralen Sportlaan 6 te Vriesdoor … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), datasessie (figuur 1, p. 1858).
Het hof acht aannemelijk dat de mishandeling tussen 22:00 uur en 22:13 uur heeft plaatsgevonden. Dit strookt met de verklaring van [benadeelde partij 1] over zijn komst in de woning van [medeverdachte 1] en de tijd waarop zijn belagers zouden zijn gekomen. Voorts klopt dit met de hier aangehaalde gegevens en het feit dat [benadeelde partij 1] om 22:13 uur voor het eerst naar [getuige 4] heeft gebeld. Dit was naar zijn zeggen om geld te regelen. Dit eerste telefoontje aan [getuige 4] vond volgens [benadeelde partij 1] nog plaats bij [medeverdachte 1] thuis:
22:13:30: … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ) belt voor het eerst met … [telefoonnummer 10] ( [getuige 4] ) (p. 1855)
22:30:03: … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ) wordt gebeld door … [telefoonnummer 10] ( [getuige 4] ) (p. 1865).
22:35:05: mast CELL-ID aanstralen Burg. Legroweg te [plaats 1] door … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), datasessie (p. 1858).
22:39:47: … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ), duur 15 sec, beiden onder aanstralen van de Legroweg te [plaats 1] (p. 1858 en 1889)
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachten in ieder geval tot 22:30 uur in of bij de woning van [medeverdachte 1] zijn gebleven. Zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 2] waren hier. Uit het feit dat zij elkaar om 22:39 uur hebben gebeld, leidt het hof af dat zij zich toen niet meer bij elkaar bevonden en kennelijk onderweg waren naar de Papiermolen . Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , verspreid over de VW Transporter van [medeverdachte 4] en de Renault van [verdachte] , naar de Papiermolen zijn gereden. Wie precies waar zat, acht het hof voor het bewijs niet relevant, noch roept de onzekerheid daarover twijfels op bij de waardering van het bewijs als geheel.
Het Facebook-contact dat [medeverdachte 1] om 22:49 uur met [betrokkene 5] had, bevestigt dat het incident (op die locatie) toen tot een einde was gekomen. Zij stuurt [betrokkene 5] : “‘ik moet wat lozen maarkan niet dikke drama hier maar kan nieg vertellen op ffbook’(figuur 15, p. 1890).
Om 22:50 uur belt [medeverdachte 1] vervolgens met [getuige 6] met de vraag of hij komt chillen. Zelf heeft [getuige 6] hier later over verklaard dat hij vermoedt dat ze een alibi wilde hebben.96.
Uit raadpleging van Google blijkt dat de route van de [adres 2] te [plaats 1] naar de Papiermolen te [plaats 2] bij normale snelheid tussen de 16 en 18 minuten bedraagt, afhankelijk van de gekozen route.
Aanstralen Papiermolen :
22.48.41
uur: JAGE572 (op basis van het proces-verbaal van bevindingen d. d 10 januari 2017, opgenomen op pagina 294 van voornoemd dossier begrijpt het hof dat bedoeld wordt HOUR572, het telefoonnummer van [getuige 2]) belt in op … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ). Er vindt geen gesprek plaats. … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ) straalt een CELL-ID aan de Snelliusstraat 91 te [plaats 2] , in de directe omgeving van de Papiermolenlaan 3 te [plaats 2] (p. 280).
22.49.24 - 23.09.49
uur heeft … [telefoonnummer 10] ( [getuige 4] ) 9 keer contact proberen te krijgen met [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ).
23.00.02: contact van 55 seconden tussen … [telefoonnummer 10] ( [getuige 4] ) en … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ). … [telefoonnummer 9] ( [benadeelde partij 1] ) straalt dan een CELL-ID aan de Vondellaan 77 te [plaats 2] aan, die dekking geeft aan de Papiermolenlaan 3 te [plaats 2] . (p. 280)
23:01:06: mast CELL-ID aanstralen Expositielaan 7 te [plaats 2] … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) ingebeld door … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ), deze CELL-ID geeft dekking op PD bij de Papiermolen , 28 sec (p. 1866)
23:07:36: mast CELL-ID aanstralen Hereweg 120 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) ingebeld door … [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ), deze CELL-ID geeft dekking op de PD bij de Papiermolen , 59 sec (p. 1867)
23:12:11: … [telefoonnummer 12] ( [medeverdachte 2] ) Whatsapp belcontact uit naar … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] , gesprek gemist) (figuur 14 p. 1889)
23:19:38: mast CELL-ID aanstralen Waterloolaan 1 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) (p. 1868/1889). Deze CELL-ID geeft dekking op de plaats delict bij de Papiermolen .
23:19:37: CELL-ID KPN …6672 mast locatie Stationsplein 7 te [plaats 2] .
23:21:08: mast CELL-ID aanstralen Waterloolaan 1 te [plaats 2] door … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), datasessie (p. 1868).
Uit voorgaande gegevens leidt het hof af dat de verdachten omstreeks 22:48 uur met [benadeelde partij 1] bij de Papiermolen in [plaats 2] zijn gearriveerd. Hij heeft daar tot 23:10 uur een mast aangestraald. Daar waar in [plaats 1] geen mastgegevens van [verdachte] bekend waren, heeft de telefoon met het nummer dat aan hem wordt toegeschreven in de buurt van de Papiermolen wel CELL-ID’s aangestraald van 23:01 uur tot en met 23:07 uur. Het hof ziet hierin voldoende bevestiging voor de verklaring van [benadeelde partij 1] dat ook [verdachte] daar aanwezig was. Dat [getuige 1] niet over de aanwezigheid van [verdachte] bij de Papiermolen heeft verklaard, maakt dat niet anders. Ook de gestelde aanwezigheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] wordt bevestigd door de telefoongegevens. Met betrekking tot het verweer dat [medeverdachte 2] enkel een mast aanstraalde die theoretisch dekking gaf aan die locatie, merkt het hof op dat een nadere netwerkmeting door de politie heeft aangetoond dat de dichtstbijzijnde locatie waar de telefoon van [medeverdachte 2] zich heeft bevonden een locatie was op loopafstand van De Papiermolen (23:19:37 uur).97.
De aanwezigheid van [medeverdachte 5] bij de Papiermolen blijkt weliswaar niet uit mastgegevens, maar wel uit zowel de verklaring van [benadeelde partij 1] als van diens zoon [getuige 1] . Voor [medeverdachte 3] geldt dat zijn aanwezigheid bij de Papiermolen slechts blijkt uit de verklaring van [benadeelde partij 1] . Nu de verklaring van [benadeelde partij 1] op vele, essentiële onderdelen steun vindt in het dossier, en hij zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris heeft herhaald en geconcretiseerd (“Ik zag hem vooruit lopen en dat is wat ik nog weet.”) gaat het hof ook ten aanzien van dit onderdeel uit van de juistheid van zijn verklaring. Ook hier betrekt het hof voornoemd OVC-gesprek in het clubhuis bij.
Na de overdracht van de zak met inhoud van waarde, vermoedelijk hennep, bij de Papiermolen , zijn enkele van de verdachten met [benadeelde partij 1] naar [plaats 3] gereden:
7 november 2016
23:28:40: mast CELL-ID aanstraling Goudlaan 305-551 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) wordt gebeld door … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ), 01:29 (figuur 14, p. 1889 en p. 1874)
23:28:41: mast CELL-ID aanstralen Aquamarijnstraat 3-145 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ), 15 sec (p. 1872)
23:48:28: mast CELL-ID aanstralen Safierstraat 2 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 4] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ), 0 seconden (gemist gesprek) (p. 1872/figuur 14, 1889)
8 november 2016:
00:01:08: mast CELL-ID aanstralen aan de Magnusstraat 91 te [plaats 2] , … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) ingebeld door … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) (p. 1874)
00:14:21: … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) belt uit naar nummer in gebruik bij [betrokkene 4] en straalt dan een CELL-ID aan in Stedum (p. 283)
00:21:19: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 2] geolocatie [plaats 3] , tussen Meentweg 22 en locatie aantreffen kleding (p. 1891).
De melding van zware mishandeling/ontvoering van [benadeelde partij 1] door de bewoners van het huis waar hij heeft aangebeld, is om 00:29 uur bij de politie binnengekomen.98.
00:32:53:: mast CELL-ID aanstralen Rijksweg West 51 te Westerbroek, … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) belt uit naar … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), 3 sec (p. 1874)
00:34:25: … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ), 15 sec (figuur 17, p. 1891)
Om 00:39 uur was de politie bij melders ter plaatse aan de Meentweg in [plaats 3] .99.
00:14:21: … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) belt naar … [telefoonnummer 13] ( [betrokkene 4] ) (p. 1847)
00:34:19 uur: … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) belt naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) (p. 1847)
01:03:27 uur: … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) straalt een CELL-ID in Stedum aan (figuur 20, p. 1892).
10:00:37: (UTC+1)toestel [medeverdachte 2] (Samsung Galaxy S4), inkomend gesprek van … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), 0 sec (figuur 1, p. 1904)
10:01:10: (UTC+1)toestel [medeverdachte 2] (Samsung Galaxy S4), inkomende gesprek van … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), 49 sec (figuur 1, p. 1904)
10:23:36: (UTC +1)toestel [medeverdachte 2] (Samsung Galaxy S4), inkomend gesprek van … [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ), 33 sec (figuur 1, p. 1904),
11:07:58: (UTC+1) toestel [medeverdachte 2] (Samsung Galaxy S4) heeft een locatie gelogd, die na bevraging bij Google, gelegen is in de omgeving van Foxhol, in welk gebied de woning van [medeverdachte 2] valt (figuur 3, p. 1905)
11:08:00: (UTC+1)toestel [medeverdachte 2] (Samsung Galaxy S4 ) heeft een locatie gelogd, die na bevraging bij Google, die gelegen is in de omgeving van Foxhol, in wel gebied de woning van [medeverdachte 2] valt (figuur 3, p. 1905).
Ten slotte acht het hof het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 10 november 2016 (11:41:54 uur, p. 1640) relevant, inhoudende:
[medeverdachte 1] (sh) R
[verdachte] = A
A: ik denk dat die kanker hond de boel heeft vernaggelt man
R: Ja, ik weet het niet het hoeft niet perse. Het kan ook zo zijn dat die gewoon die dinges heeft laten wegslepen hier. Dat hij gezegd heeft dat hij de sleutel kwijt was ofzo
A: Ja maar waarom moet die ehhhh ... die anderen mensen..
R: Ja, dat vraag ik mij dan ook af inderdaad..Het zou eigenlijk ... (niet te verstaan) niet kunnen.
A: Nee, maarjij hebt het gewoon gezien?
R: Ik heb het gezien, ik zat gewoon hier in mijn huisjoh...(niet te verstaan) ik zag (
niet te verstaan)
die zwaailampjes van die sleep ding en daarna zag ik hoppa twee anderen.. uitstappen, zaklampje erbij.100.
3.4.
Conclusie t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [benadeelde partij 1] volgens een vooropgezet plan in de woning van [medeverdachte 1] is mishandeld door (in ieder geval) [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , en dat [medeverdachte 5] ondertussen buiten stond te wachten. [medeverdachte 1] heeft een belangrijke rol gespeeld in het voortraject en het ter beschikking stellen van haar woning en is zowel fysiek als verbaal gewelddadig geweest. Na de mishandeling in de woning zijn verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , verspreid over de VW Transporter van [medeverdachte 4] en de Renault van [verdachte] , naar de Papiermolen gereden.
Het gezamenlijke doel van de verdachten was om [benadeelde partij 1] geld of iets anders van waarde afhandig te maken, hetgeen ook daadwerkelijk is gelukt. Bij de Papiermolen is door de zoon van [benadeelde partij 1] immers een tas met inhoud van waarde (vermoedelijk hennep) overhandigd. Daarmee is sprake van een voltooide afpersing in vereniging, zoals onder 1 primair ten laste gelegd. Het hof ziet hetgeen na de overdracht van de tas met inhoud is gebeurd, het vervoer naar [plaats 3] , waar in ieder geval [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij aanwezig zijn geweest101.en alwaar [benadeelde partij 1] uit de bus is gezet, en het gebeuren de volgende dag bij zijn huis, toen er onder dreiging door [medeverdachte 5] om meer geld werd gevraagd, in hetzelfde verband. Het hof ziet dit niet als een nieuwe (poging tot) afpersing, maar als verlengde van hetgeen in [plaats 1] en bij de Papiermolen is gebeurd. Het betreft één feitencomplex.
Dat het een vooropgezet plan was om [benadeelde partij 1] af te persen, kan worden afgeleid uit de berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , [medeverdachte 1] en [getuige 6] en de verklaring van [getuige 3] . Bovendien blijkt uit het hiervoor overwogene dat verdachten met elkaar hebben afgesproken, dat er vervoer is geregeld/er mensen werden opgehaald, waarna er bij de woning van [medeverdachte 1] werd verzameld. Er was sprake van een gezamenlijk doel: het betalen van geld of goederen van waarde in het kader van een ‘bad standing’. De verdachten hebben gedurende de hele avond onderling contact gehouden en hebben de volgende dag in hun opzet gepersisteerd door [benadeelde partij 1] opnieuw op te zoeken en waarbij [medeverdachte 5] gevraagd heeft om (meer) geld, hetgeen vergezeld ging van bedreigingen.
Ten aanzien van verdachte [verdachte] geldt dat zijn verweer dat hij [benadeelde partij 1] enkel wilde mishandelen en niet afpersen, wordt weersproken door de verklaring van [benadeelde partij 1] , inhoudende dat [verdachte] tijdens de mishandeling te kennen gaf dat hij ‘doekoe’ moest hebben. Daarnaast is de voorafgaande berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] over geld of goederen van [benadeelde partij 1] relevant, het feit dat [benadeelde partij 1] al in de woning van [medeverdachte 1] met [getuige 4] heeft gebeld en - zeer belangrijk - zijn aanwezigheid bij de Papiermolen alwaar de overdracht van de hennep plaatsvond.
Hoewel de rol van elk van voornoemde personen anders is, en niet iedereen op elk moment fysiek aanwezig is geweest, kunnen zij alle vijf als medeplegers worden aangemerkt. Zoals overwogen is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat zij met gezamenlijk opzet hebben gehandeld: het opzet om [benadeelde partij 1] met geweld en bedreiging met geweld geld of goederen van waarde af te nemen. Zij hebben daartoe bewust en nauw met elkaar samengewerkt. Dat geldt ook ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , ook al is [medeverdachte 1] niet bij het gebeuren bij de Papiermolen (en het vervolg daarop) aanwezig geweest, en [medeverdachte 5] niet bij de mishandeling in de woning. Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen uitwijzen dat het niet anders kan zijn dan dat allen van het gehele plan op de hoogte zijn geweest. Elk van de verdachten heeft een eigen rol gehad, niet allemaal gelijk van aard, maar de rol van de ene is niet substantieel belangrijker dan die van de ander. Iedere schakel (het maken van de afspraak, het ter beschikking stellen van de woning, het geweld, het vervoer) was relevant voor het kunnen slagen in het gezamenlijke opzet. De mate van samenwerking die blijkt uit het onderlinge contact, de gemaakte afspraken, het feitelijk samen optreden richting [benadeelde partij 1] en de bijdrage die een ieder aan de afpersing heeft geleverd, is van voldoende gewicht om de verdachten die thans terecht staan in het onderzoek Turgon als medeplegers van de afpersing van [benadeelde partij 1] aan te merken.
Met de rechtbank en de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat aan verdachte een regisserende en bepalende rol kan worden toegedicht. Hij is betrokken geweest bij het maken van de afspraak tussen [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 1] , hij onderhield contact met medeverdachten en was zowel in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig, als bij de Papiermolen . Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat verdachte een aanzienlijke bijdrage heeft gehad in het gepleegde geweld en in de gepleegde bedreigingen en dat hij sturend optrad richting de andere verdachten. Dat niet is gebleken dat [verdachte] fysiek aanwezig is geweest in [plaats 3] , en ook niet bij de woning van [benadeelde partij 1] op 8 november 2016, maakt het voorgaande niet anders.
Het hof is met de advocaten-generaal van oordeel dat - anders dan in eerste aanleg - ook de ten laste gelegde onderdelen die zien op het dreigen met het strijkijzer en het afknippen van vingers kunnen worden bewezenverklaard. Het dreigen met het strijkijzer komt al in de eerste verklaring van [benadeelde partij 1] voor, is heel specifiek en is daarna bij herhaling in de verklaringen van verdachte aan de orde gekomen. Ook in de verklaring van [getuige 3] komt dit terug. Ten aanzien van het afknippen van vingers geldt eveneens dat dit een specifieke uitlating betreft, die zowel op de avond van 7 november 2016 als op 8 november 2016 tegenover [benadeelde partij 1] zou zijn geuit. De verklaring die [benadeelde partij 1] hierover ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede heeft afgelegd, acht het hof geloofwaardig.
Waar het hof de advocaten-generaal niet in volgt, is in hun stelling omtrent het gebruik van een pistool en/of een mes. Het hof is daarvan niet overtuigd geraakt. Reden daarvoor is dat [benadeelde partij 1] pas in een latere verklaring met dit belangrijke detail is gekomen en het niet een heel specifieke verklaring betreft. Ook betrekt het hof het OVC-gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 4] hierbij, waarin zij bespreken dat het niet waar is dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] wapens hebben gebruikt.
Aldus acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna vermeld. Gelet op hetgeen omtrent de gebeurtenis in [plaats 3] en het gebeuren op 8 november 2016 is opgemerkt, zal het hof verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot afpersing. Daarvan is geen sprake geweest.
4. Standpunt verdediging m.b.t. feit 2
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat objectief bewijs dat verdachte [benadeelde partij 2] geslagen heeft, ontbreekt en heeft hij ook de betrouwbaarheid van [benadeelde partij 2] en getuige [getuige 8] op andere punten in twijfel getrokken. Voorts kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat [benadeelde partij 2] als gevolg van de berichten van verdachte tot afgifte van het geld is overgegaan. Het causale verband tussen het toegepaste dwangmiddel en de afgifte van geld, blijkt nergens uit.
5. Standpunt openbaar ministerie m.b.t. feit 2
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat voornoemde verweren dienen te worden verworpen en dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde te komen. Daarbij gaan de advocaten-generaal uit van verklaringen die [benadeelde partij 2] bij de politie heeft afgelegd. Voor bewijsuitsluiting is geen aanleiding.
6. Oordeel hof m.b.t. feit 2
Gelet op de standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie zal het hof eerst ingaan op de betrouwbaarheid van [benadeelde partij 2] en de bruikbaarheid van zijn verklaring voor het bewijs. Vervolgens stelt het hof onder 6.2. de feiten en omstandigheden vast die uit zijn verklaring kunnen worden afgeleid en komt onder 6.3. het steunbewijs aan de orde. Ten slotte volgt onder 6.4 de conclusie inhoudende de juridische beoordeling en beantwoording van de vraag of het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
6.1.
Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde partij 2] :
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht het hof de verklaring van [benadeelde partij 2] geloofwaardig en betrouwbaar. Het betreft een gedetailleerde verklaring die in de kern consistent is. [benadeelde partij 2] heeft zijn verklaring bij de rechter-commissaris onder ede bevestigd. Het hof acht niet aannemelijk dat hij bij het afleggen van zijn verklaring is beïnvloed door anderen. Dat [benadeelde partij 2] op onderdelen verschillend heeft verklaard, maakt het voorgaande niet anders. Ook voor hem geldt dat het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, dit de verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maakt. Verschillen tussen verklaringen kunnen veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Bovendien was ook bij [benadeelde partij 2] zijn veiligheid in het geding, is hij in een safehouse geplaatst, hetgeen gepaard is gegaan met hectiek en emoties. Verbalisant 97006 heeft daarover op 21 december 2017 bij de rechter-commissaris verklaard: “(…) dat meneer erg bang is. Hij kon geen afscheid nemen van zijn familie en vriendin. Hij kon ook niet telefoneren en had geen kleding bij zich. Meneer was behoorlijk gedesoriënteerd door wat hem overkwam. Daardoor was het warrig. Hij had veel vragen over wat hem te wachten stond. Tijdens de gesprekken liepen de emoties ook hoog op bij meneer [benadeelde partij 2] .” Ten slotte geldt ook voor [benadeelde partij 2] dat het moeilijk moet zijn geweest om de geldende zwijgplicht binnen No Surrender, te schenden.
Al met al heeft de verklaring van [benadeelde partij 2] bij het hof een authentieke, geloofwaardige indruk gewekt. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de juistheid daarvan. Het hof is dan ook van oordeel dat alle verklaringen van [benadeelde partij 2] , óók die bij de politie, voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
6.2.
Feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de verklaring van [benadeelde partij 2] :
Op 15 november 2016 heeft [benadeelde partij 2] aangifte gedaan. In zijn aangifte, die woordelijk is uitgewerkt102.heeft hij verklaard dat hij in 2014 bij No Surrender kwam. Omdat [benadeelde partij 2] diverse keren niet op de club verscheen, werd hij gesommeerd. Hij verklaart daarover:“En toen ben ik een paar weken weer niet geweest. En toen kreeg ik die eerste app, die gesproken app van [verdachte] (fon). [verdachte] , dat is ehh een full member van de club. Daar even achteraan volgde een bericht, een ingesproken bericht ook via de app van [getuige 7] (het hof begrijpt: [getuige 7] ). En, nou ja er werd mij dingen vertelt, hoe ehh de vork in de steel zat en dat ik fout bezig was. Later werd ik ehh gesommeerd ehh in die week om naar ehh Vinkhuizen te komen. Want ik werd gebeld, ehh gebeld dus ehh met ehh de vraag van: ‘Jij hebt iets van ons”. Ik wist bij God niet wie ik aan de telefoon had. En ik heb gevraagd van, ja hallo wat heb ik van jullie. Dat weet je wel. Het hesje. En die wordt ingeleverd. En ik moest komen ehh bij Vinkhuizen, bij het sportpark Vinkhuizen. Bij het Gruno voetbal terrein. Aldoende daar aangekomen, heb ik staan wachten op de jongens. Ze waren er nog niet. Toen ze aankwamen rijden, kwamen ze in een ehh in een zwarte auto aan rijden.”103.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat ‘ [getuige 7] ’ vervolgens zijn hes (het hof begrijpt: het hesje van No Surrender) van de achterbank pakte. [benadeelde partij 2] : “Toen zag ik dus dat het hele gebeuren gefilmd werd door de bestuurder van die auto. Op dat moment kreeg ik ehh, ehh een klap in mijn gezicht van [verdachte] . Met zijn handen. In mijn gezicht op mijn linker kaak. (…) Er werd mij gesommeerd dat ik ehh zo spoedig mogelijk vijf en twintig honderd (2500) euro moest betalen. En ze hebben mij achtergelaten en zijn weggereden.”104.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat de klap die hij van [verdachte] kreeg met de vuist was. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij bang was, angstig en zwaar geïntimideerd door het gebeuren.105.Tijdens de mishandeling werd gezegd dat hij een ‘bad standing’ had.106.
[benadeelde partij 2] heeft zich naar eigen zeggen in allerlei bochten moeten wringen om geld af te staan. Hij heeft er alleen met zijn stiefmoeder over gesproken.107.
[benadeelde partij 2] geeft aan dat hij in eerste instantie 500 euro betaalde, maar dat dit niet genoeg was.108.
[benadeelde partij 2] heeft later in het verhoor verduidelijkt dat hij daarvoor ook al eens 100 had betaald, in Vinkhuizen, op dezelfde plek als waar hij zijn hesje moest inleveren.109.
[benadeelde partij 2] : “Ik heb gezegd ik heb eerst honderd, ik heb honderd (100) euro en was niet genoeg. dus die hebben ze wel aangepakt en meegenomen. (…)
[benadeelde partij 2] verklaart dat hij op een bepaald moment weer wat geld had en dat hij toen [verdachte] een appje heeft gestuurd: “Ik heb hem een appje gestuurd. Dus, ja je bent bang dus. Je doet het maar. Ik heb hem gezegd, ik heb wat geld. Hij zei, hoeveel heb je. Ik zeg, ik heb nou vijfhonderd (500). Ik moest de volgende dag moest ik naar Paddepoel komen. En ehhm vervolgens ehh in Paddepoel aangekomen is hij bij mij in de auto gestapt. Hij is ehh [verdachte] . Dat is een full member en zijn richting ehh of richting zijn naar Beijum gereden daar moest ik ehh wachten. En daar voegde [getuige 7] zich bij ons in de auto. En daar werd geld betaald. En er werd mij direct gezegd van: “hé, dit is vijfhonderd (500), het is niet genoeg waar is de rest’? Ik zei, ik heb niet meer. En toen heeft hij mij gesommeerd zo snel mogelijk de rest van het geld te geven. als ik niet deed, als ik niet snel aan dat geld kwam dat ehh dan kwam hij een keer bij mij langs en dan ehh dan waren de gevolgen voor mij ehh niet te overzien.”110.(…) En [verdachte] is uitgestapt. En heeft mij gezegd van regel dat geld zo snel mogelijk. Ik heb gezegd, ik doe mijn best. Hij zei doe beter je best dan je best. Twee (2) dagen later, drie (3) dagen later volgde weer de appjes, ik moest betalen.”111.
[benadeelde partij 2] heeft toen bij Paddepoel weer 500 euro betaald. [verdachte] was daar bij.112.[benadeelde partij 2] : “Later ehh had ik het ehh het eindbedrag eigenlijk tot vijfentwintighonderd (2500) euro, toen moest ik ehh bij de Praxis komen. (…) Nou, uiteindelijke bedrag was vijfentwintighonderd (2500) wat mij gezegd werd dus ik heb het laatste geld heb ik meegenomen. Ik had, ik had eerst alles zoiets van zeventienhonderd (1700) ik moest de rest brengen, ik weet niet meer precies. Maar het kwam op vijfentwintighonderd (2500) uit, Ik moest bij de Praxis komen daar kwam [verdachte] aanrijden in zijn autootje. Die is overgestapt in mijn auto. Toen zijn we ehh richting Beijum gegaan. Daar hebben we het geld aan [getuige 7] gegeven. Toen zijn [getuige 7] en [verdachte] samen weer terug gegaan, mij naar richting de Praxis naar [verdachte] ’s auto. Op het moment dat ik bij Praxis aankwamen en hun uitstapten ehhm moest ik ook uit stappen. Ik ben vastgegrepen, tegen de auto aangedrukt, zeer stevig vastgegrepen ehh ehh ja bij mijn hals en bij mijn jas eigenlijk. Ja ehh. bij mijn keel. Eigenlijk ehh. ik werd gewoon hardhandig beetgepakt. En ik was er niet vanaf. Want chapter Emmen wilde ook vijfentwintighonderd (2500) Dat zei [getuige 7] tegen mij. Dat werd met grof geweld tegen mij gezegd. Als ik er niet aan voldeed dan waren de gevolgen voor mij zelf. Op dat moment, ja die ehh ik ben bang nog steeds.”113.
[benadeelde partij 2] vervolgt: “En ik ben maar weer gaan betalen. Ik heb toen twee (2) keer betaald. Eén (1) keer vierhonderd (400) Later nog eens (200). [benadeelde partij 2] : “Ehh toen werd mij gesommeerd door ehh [verdachte] dat ik geen contact meer mocht hebben met ehh [getuige 7] . Dat alle contacten nu, via [verdachte] moesten lopen.”114.
De overdracht van de 400 euro was bij de Orionvijver, in Paddepoel: “Ehh op het moment ehh dat ik daar aan kom rijden ben staat stond [verdachte] daar al te wachten. Ehh zet de auto, parkeer de auto. Hij komt eraan, trekt de deur open, gaat zitten en ehh hij wil geld zien. Op dat moment, ja. Ik heb hem het geld gegeven en hij zegt dat is niet genoeg. Er moet meer geld komen. Je moet beter je best doen. En hij verwacht van mij binnen een paar dagen nog meer geld. Geld wat ik niet meer heb.”115.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij nog eens 500 euro ook aan [verdachte] heeft betaald, in Paddepoel, Ossehoedestraat.116.Later heeft hij nog eens 200 euro betaald. Dit is ongeveer 6 weken geleden.117.Daarna werd er weer telefonisch en via de app gevraagd om geld door [verdachte] .118.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat [verdachte] gisteren (het hof begrijpt: 14 november 2016) van [verdachte] in de Indische buurt moest komen. [benadeelde partij 2] : “Daar werd mij vertelt dat wat er gebeurd was ehh met die jongen in [plaats 3] dat mij, en ik kon der gif op in nemen dat het mij nog erger ging gebeuren. Als ik vandaag het geld niet zou brengen. Vervolgens is hij uitgestapt en hebt gezegd tot vanmiddag, neem contact met mij op wanneer jij in Hengelo bent en de spullen afgegeven hebt en dat je onderweg naar mij terug bent. (…)”119.[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij wist wie dat was geweest, namelijk ene [benadeelde partij 1] . Hij kent [benadeelde partij 1] ook.120.
[benadeelde partij 2] heeft de door hem beschreven [verdachte] op een foto als verdachte [verdachte] herkend.121.
In een latere verklaring heeft [benadeelde partij 2] aangegeven dat hij zes weken voor de bouwvak is begonnen met het betalen van de twee en een half duizend euro. Na de bouwvak heeft hij weer geld betaald. In het betreffende proces-verbaal hebben verbalisanten gerelateerd dat de bouwvak regio Noord in 2016 van 1 augustus 2016 tot en met 19 augustus 2016 liep.122.
6.3.
Steunbewijs
Verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat hij erbij was toen het hesje bij [benadeelde partij 2] werd opgehaald. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat als uit onderzoek van de telefoon van [benadeelde partij 2] blijkt dat [verdachte] tot in november 2016 berichten naar hem heeft gestuurd, dat dan zo is. Het klopt dat het zijn stem is in de spraakberichten van 14, 15 en 16 november 2016, aldus verdachte.123.
J. [getuige 8]
Getuige [getuige 8] was erbij toen [benadeelde partij 2] zijn hesje moest inleveren. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [benadeelde partij 2] meerdere keren sloeg. Dat was ongeveer 4 tot 5 maanden geleden bij de sportvelden in Vinkhuizen. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat hij vanuit zijn auto heeft gezien dat verdachte met zijn vuist tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] sloeg. [getuige 8] : “Ik zag het hesje en hoorde dat [verdachte] zei dat hij ook nog geld van [benadeelde partij 2] had afgepakt”.124.
In een latere verklaring heeft [getuige 8] verklaard dat verdachte hem op de parkeerplaats vertelde dat [benadeelde partij 2] zou komen om zijn supporthesje van No Surrender in te leveren. [getuige 8] zag dat verdachte direct met zijn vuist op het gezicht van [benadeelde partij 2] sloeg. [getuige 8] : “In de auto liet [verdachte] geld zien. Ik schat 100 euro. [verdachte] zei dat hij dit van [benadeelde partij 2] had afgepakt”.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 8] op 18 december 2017 bevestigd dat hij bij een incident bij het sportterrein in Vinkhuizen aanwezig was, zoals hij bij de politie heeft verklaard. [getuige 8] heeft verklaard dat [verdachte] ruzie keeg met [benadeelde partij 2] (het hof begrijpt: [benadeelde partij 2] ). [getuige 8] : “Ik dacht dat het om geld ging omdat [verdachte] 100 euro had afgepakt van [benadeelde partij 2] . Ik begreep dit later toen [verdachte] zei dat dit geld van [benadeelde partij 2] was en hierover wat zat te lachen. [benadeelde partij 2] moest ook zijn supporthesje afgeven aan [getuige 7] . (…) [verdachte] gaf [benadeelde partij 2] een klap. (…) [verdachte] werd daarna gek en gaf [benadeelde partij 2] toen een paar klappen.”125.
Het hof acht de verklaring van [getuige 8] geloofwaardig en betrouwbaar en ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Zijn afgelegde verklaringen zijn in de kern gelijk en stroken met de verklaring van [benadeelde partij 2] en het overige bewijs.
[getuige 7]
heeft op 12 januari 2017 bij de politie verklaard dat hij erbij was toen het hesje van [benadeelde partij 2] werd opgehaald bij het voetbalveld in Vinkhuizen en dat [benadeelde partij 2] nog iets moest betalen. [getuige 7] was toen samen met nog iemand.126.
Op 25 januari 2017 is de stiefmoeder van [benadeelde partij 2] gehoord. Zij heeft verklaard dat [benadeelde partij 2] op een gegeven moment geen tijd meer had voor ‘de club’ en dat één of twee jongens toen geld wilden hebben. [benadeelde partij 2] heeft haar verteld, dat hij dat heeft betaald. Dit was vorige zomer, zo heeft de getuige verklaard. [benadeelde partij 2] heeft volgens haar in termijnen betaald: “Hij kon er niet tegen werken”. Dit heeft de hele zomer geduurd. Daarna kwamen ze met een nieuw bedrag.127.Dit strookt met de verklaring van [benadeelde partij 2] zelf.
Ten slotte wordt de verklaring van [benadeelde partij 2] omtrent het onder 2 ten laste gelegde feit ondersteund door telefoongegevens. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen uitlezen GSM d.d. 6 december 2016, is gedurende het onderzoek de telefoon van [benadeelde partij 2] inbeslaggenomen en onderzocht. In de contactenlijst stonden onder andere de volgende nummers:
[verdachte] [telefoonnnummer]
[verdachte] 2 [telefoonnummer 1]
[getuige 7] [telefoonnummer 14]
Middels “whatsapp” zijn er diverse berichten, met genoemde telefoonnummer, en
voiceberichten verzonden naar de telefoon van [benadeelde partij 2] .
Door verbalisanten 97028 en 97008 zijn de voiceberichten beluisterd. Beide verbalisanten herkenden de stem als de stem van de verdachte genaamd [verdachte] .
De genoemde voiceberichten, verzonden door “ [verdachte] ”, zijn hieronder letterlijk uitgewerkt:
1)14-11-2016 13:54:01 (UTC+l)
Kerel Dat ben weer afspraken van niks he zo op deze manier he?
Kunnen we niks mee, toch? Ofwel? (Einde)
2)14-11-2016 13:55:25 (UTC+1)
Zijn dit allemaal grapjes ofzo uhhhh [benadeelde partij 2] ? Zo werkt het toch allemaal weer es niet man!
(Einde)
3)14-11-2016 16:29:11 (UTC+1)
He kerel, ik bel jou de, al nu al drie keer, jonguh. Ken je niet es gewoon opnemen ofzo, he
[benadeelde partij 2] ? Dit begint me nu echt de strot uit te komen ennuh begint heel uh irritant te worden [benadeelde partij 2] , sorry dat ik het zeg, maar uh niet uh correct van je. (Einde)
4)15-11-2016 09:14:48 (UTC+1)
[benadeelde partij 2] mienjonguh. Zou je niet eens ff opnemen ofzo he of uh ff reageren? (Einde)
5)15-11-2016 10:32:06 (UTC+1)
HE [benadeelde partij 2] , wat ben je ook een domme gans he. He PANNEKOEK, he kerel. Godverdorie, slimme vogel dat je bent. Hahaha (beller lacht) Lachwekkend figuurtje. he pik. Nou doe je de groeten aan die wouten van je. Vuile hond dat je bent. We spreken mekaar! Yes sir. (Einde)
6)15-11-2016 10:35:06 (UTC+1)
Niet inje broek poepen he [benadeelde partij 2] ! Hejonguh. He [benadeelde partij 2] Lokky!
VUILE HOERENKJND, VIEZE VUILE KANKER KERMIS klant dat je bent. Haha Kerel. Het gaatje goed mienjonguh, he. Komt ook wel goed, toch?
He pik omhoog he? Doe de groetjes aan die politie van je politievriend van, vieze hond dat je bent.
7)16-11-2016 11:55:22 (UTC+1)
Heee schijtbakkie, [benadeelde partij 2] . VIEZE VUILE HOERENJONG. Hee.... Wat denk je jonguh? [plaats 2] is maar een dorp hoor lie. He piepert,jankert of gaan we nu al verstoppertje spelen? Vuile KANKER Kermisklant, Vieze hoerenzoon dat je bent, SCHIJTBAK.
We zien mekaar sowieso wel ja. En heb je al de groeten aan die wouten van je gedaan? He?
VUILE KANKER Jankbek. VIEZE VUILE Misbaksel dat je bent. Kankerhond. Je gaat zien jonguh, vuile zwerver. (Einde).128.
Ten slotte blijkt uit dit proces-verbaal dat op 6 november 2016 Whatsapp-contact tussen “ [getuige 7] ” (als gezegd begrijpt het hof: [getuige 7] ) heeft plaatsgevonden waarin [getuige 7] vraagt of er nog wat betaald is. [benadeelde partij 2] antwoordt daarop dat hij het verder moet regelen met [verdachte] en dat bijna alles betaald is.129.
6.4.
Conclusie t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde:
Op grond van het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [benadeelde partij 2] . Het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot het door verdachte uitgeoefende geweld en het verband met de afgifte van geld wordt door het voorgaande weerlegd. Met de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat alle gedachtenstreepjes met uitvoeringshandelingen van de tenlastelegging bewezen kunnen worden verklaard. Nu medeverdachte [getuige 7] van het in deze zaak ten laste gelegde is vrijgesproken, acht het hof het medeplegen niet bewezen. Net als in eerste aanleg zal verdachte van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair onder A en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij in de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] en te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een zak met geld en/of hennep, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of zijn zoon en/of een vriend van zijn zoon, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders
- een strijkijzer heeft klaargezet en
- die [benadeelde partij 1] meermalen met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt (met handschoenen met rubberen noppen erop aan) en geschopt met geschoeide voet en geprobeerd heeft die [benadeelde partij 1] in zijn kruis te trappen (met geschoeide voet) en
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze zijn vrouw ook nog wel klein zouden krijgen en
- het strijkijzer heeft getoond en tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat ze de No Surrender tatoeage met het strijkijzer weg zouden branden en
- die [benadeelde partij 1] meermalen heeft bedreigd met de dood, als er geen geld zou komen en
- tegen die [benadeelde partij 1] heeft gezegd dat hij geld moest betalen en dat ze wisten waar hij woonde en dat ze zijn vingers af zouden knippen en
- die [benadeelde partij 1] een handdoek in zijn mond heeft gepropt en
- die [benadeelde partij 1] heeft gedwongen mee te rijden in een busje naar een plek nabij de Papiermolen .
2.hij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 14 november 2016 te [plaats 2] met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte,
- die [benadeelde partij 2] te kennen heeft gegeven dat hij een 'bad standing' had, en
- die [benadeelde partij 2] meermalen, op verschillende tijdstippen in die periode, met kracht, heeft geschopt en/of geslagen en/of tegen de auto aan heeft geduwd en/of hem bij de keel heeft vastgegrepen en
- die [benadeelde partij 2] meermalen heeft bedreigd o.a. met de woorden dat de gevolgen voor die [benadeelde partij 2] niet te overzien zouden zijn als hij niet zou betalen en dat ze hem dan zouden komen opzoeken en
- tegen die [benadeelde partij 2] heeft gezegd dat wat er was gebeurd met die jongen in [plaats 3] met hem ( [benadeelde partij 2] ) nog veel erger zou gebeuren als hij ( [benadeelde partij 2] ) geen geld zou brengen, en
- meermalen telefonisch contact heeft gezocht met die [benadeelde partij 2] (o.a. via Whatsapp) en hem duidelijk heeft gemaakt dat hij nog moest betalen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft (subsidiair) bepleit dat een straf zoals door de advocaten-generaal gevorderd buitenproportioneel hoog is en totaal niet in verhouding staat tot hetgeen zich in deze zaak heeft afgespeeld. Ook de door de rechtbank opgelegde straf acht de raadsman te hoog. De raadsman heeft het hof verzocht acht te slaan op de setting waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld, te weten binnen No Surrender, en dat de slachtoffers zelf “ook geen lieverdjes zijn”. De feiten laten zich daarom niet met ‘reguliere’ woningovervallen vergelijken. Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn dient de op te leggen straf aanzienlijk te worden gematigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte zich samen met (in elk geval) vijf anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige en zeer bedreigende afpersing van [benadeelde partij 1] , een voormalig lid van motorclub No Surrender. De verdachten, die - op [medeverdachte 1] na - op dat moment allemaal zelf lid waren van No Surrender, hebben [benadeelde partij 1] totaal onverwacht, overvallen toen hij op bezoek was bij een - naar hij dacht - vriendin en hem daar op brute wijze mishandeld. Na de mishandeling is hij in gewonde toestand meegevoerd in een busje naar een afgelegen locatie, waar zijn inmiddels gewaarschuwde zoon en een kennis geld of hennep hebben moeten afstaan. Vervolgens is [benadeelde partij 1] opnieuw meegevoerd en uiteindelijk midden in de nacht op vernederende wijze in zijn ondergoed in het bos vrijgelaten.
Uit de verklaringen die [benadeelde partij 1] heeft afgelegd en de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding, blijkt dat hij door het handelen van verdachten niet alleen fysiek veel pijn heeft geleden, maar dat het gebeuren mentaal ook een enorme impact heeft gehad. Tijdens de gebeurtenissen op 7 en 8 november 2016 heeft [benadeelde partij 1] op meerdere momenten serieus voor zijn leven gevreesd. Ook zijn zoon, die heeft gezien hoe zijn vader was toegetakeld en na de overdracht van de tas met inhoud weer werd meegenomen, was bang dat hij zijn vader niet levend zou terugzien. Voor [benadeelde partij 1] en zijn familie zijn de gevolgen van het bewezenverklaarde handelen groot, temeer nu hij sindsdien met zijn gezin uit angst voor represailles op een voor verdachten geheime plaats verblijft en zijn leven volledig op de kop is gezet. Dit is onder meer aan verdachte te wijten.
In deze periode heeft verdachte zich aan nog een afpersing schuldig gemaakt. [benadeelde partij 2] , ook een lid van No Surrender, kwam kennelijk niet vaak genoeg op clubavonden, hetgeen aanleiding was om hem middels een ‘bad standing’ uit de club te zetten, ondanks het feit dat hij enkel “support” was. [benadeelde partij 2] is tijdens die bad standing meermalen door verdachte geslagen en werd gedwongen geld af te staan. In de periode daarna is [benadeelde partij 2] op verschillende momenten en op verschillende manieren door verdachte bedreigd en heeft hij daardoor in totaal een paar duizend euro aan verdachte afgegeven. Uit de verklaringen van [benadeelde partij 2] blijkt hoezeer hij zich in allerlei bochten heeft moeten wringen om aan geld te komen, zodat hij dit aan verdachte kon geven, uit angst voor zijn eigen veiligheid en die van zijn familie. Hoewel dit feit met minder geweld gepaard is gegaan dan het onder 1 primair bewezenverklaarde, acht het hof ook dit feit zeer ernstig.
Ook het leven [benadeelde partij 2] is door het handelen van verdachte blijvend veranderd.
Het hof is het met de advocaten-generaal eens dat het schokkende feiten betreffen. Verdachte heeft zichzelf boven aangevers geplaatst en hen op minachtende wijze bejegend. In plaats van verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden, heeft verdachte slechts op kleine onderdelen willen verklaren en geen berouw getoond. Kennelijk is er nog steeds sprake van een misplaatste loyaliteit aan de op dit moment formeel niet meer bestaande club, en fungeert een onderling afgesproken ‘zwijgplicht’ als een slap excuus om geen verantwoordelijkheid te hoeven aanvaarden voor de eigen misdragingen.
Het planmatig afpersen en afranselen van voormalige clubleden, als straf voor het niet nakomen van zelf bedachte regels, kan niet anders dan als maatschappelijk ondermijnend worden bestempeld. Er is niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van beide slachtoffers, maar ook op de rechtsorde. Anders dan de raadsman heeft betoogd, heeft het feit dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] uit eigen beweging lid zijn geworden van No Surrender, en wellicht zelf ook geen onbeschreven blad waren, geen enkel strafmatigend effect. Elke andere conclusie zou feitelijk een erkenning van een afzonderlijke rechtsorde betekenen. Het behoeft geen betoog dat die uitkomst onaanvaardbaar zou zijn.
Het hof is van oordeel dat de op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd, dan met oplegging van een forse gevangenisstraf. Een vergelijking met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, maakt dat het hof de feiten iets anders waardeert dan de rechtbank en de advocaten-generaal. Het hof hanteert ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde als uitgangspunt een gevangenisstraf van 4 jaren (48 maanden). Dat verdachte een organiserende rol heeft gehad, wordt daarnaast als strafverhogende omstandigheid meegewogen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit, acht het hof het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt van 1 jaar gevangenisstraf voor het onder 2 bewezenverklaarde feit, te mild en acht het hof gezien het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, een hogere straf aangewezen.
Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden een passende en noodzakelijke bestraffing. Met de hierna toegelichte korting op grond van overschrijding van de redelijke termijn, zal de straf uitkomen op 68 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Dat de straf van verdachte daarmee aanzienlijk hoger uitpakt dan die van zijn medeverdachten, is te wijten aan zijn cruciale rol bij het onder 1 primair bewezenverklaarde en het feit dat hij zich aan nóg een tweede gewelddadige afpersing heeft schuldig gemaakt. De straf is ook passend gezien zijn strafrechtelijk verleden, zoals dat blijkt uit een hem betreffend strafblad d.d. 27 september 2021.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt het hof nog dat verdachte op 1 december 2016 in verzekering is gesteld, waarna op 23 april 2019 vonnis is gewezen. In de tussentijd hebben meerdere zittingen plaatsgevonden, zijn er getuigen gehoord en is er onnoemelijk veel en tijdrovend onderzoek uitgevoerd. Het hoger beroep is op 6 mei 2019 ingesteld, waarna het dossier op 31 oktober 2019 door het hof is ontvangen en op 25 september 2020 de eerste (regie-)zitting heeft plaatsgevonden. De zaak zou door het hof aanvankelijk in de zomer van 2021 inhoudelijk worden behandeld, maar moest onverwacht worden aangehouden. De zaak is met voortvarendheid opnieuw gepland en uiteindelijk zal het hof ongeveer 2,5 jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak doen. De totale procedure heeft daarmee tot aan de einduitspraak in hoger beroep 5 jaar geduurd.
Het hof is anders dan de advocaten-generaal van oordeel dat er over de gehele procedure bezien wel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Hoewel er geen sprake is van ‘onnodig stil liggen’, heeft er veel onderzoek moeten plaatsvinden, dat niet geheel voor rekening van de verdediging dient te komen. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient in de straf te worden verdisconteerd, hetgeen leidt tot een strafvermindering van 4 maanden.
Voor het overige zijn er uit de bespreking van de persoonlijke omstandigheden noch anderszins feiten of omstandigheden gebleken die zodanig zwaar wegen dat die als strafverminderend worden meegewogen.
Concluderend zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Dit is een passende en noodzakelijke bestraffing.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Contactverboden
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte ten aanzien van beide aangevers een contactverbod als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden opgelegd. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , om welke reden dan ook.
Het hof zal deze maatregel ten aanzien van elk van de aangevers opleggen voor een periode van vijf jaren. Voor elke keer dat verdachte één van voornoemde verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van één week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. De periode die voornoemde maatregel al van kracht is geweest, te weten de periode van 23 april 2019 tot 17 december 2021, wordt op voornoemde termijn in mindering gebracht.
Aangezien het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op de aard van het gepleegde feit en de persoon van verdachte - opnieuw een strafbaar feit zal begaan tegenover aangevers, dan wel zich belastend tegenover hen zal gedragen, zal het hof, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De bescherming van de veiligheid van aangevers rechtvaardigt dat in dit geval wordt afgeweken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging pas kan aanvangen na het onherroepelijk worden van de veroordeling.
Beslag
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een auto, merk/type Renault Megane, kenteken [kentekennummer] , hebben de advocaten-generaal verbeurdverklaring gevorderd.
Het hof stelt op grond van de verklaring van verdachte zelf bij de rechter-commissaris op 7 december 2017 en voornoemde getuige [getuige 5] vast dat deze auto weliswaar op naam staat van [medeverdachte 3] , maar dat hij aan verdachte toebehoort.
Het hof acht voornoemde auto vatbaar voor verbeurdverklaring nu het onder 1 primair bewezenverklaarde onder meer met behulp van deze auto is begaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. C.E. Jeekel
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schade ligt naar het oordeel van het hof tot een bedrag van € 15.000,- als voor toewijzing gereed. Het hof heeft dit bedrag vastgesteld naar billijkheid en heeft daarbij gelet op de alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan verdachte te maken verwijt, de aard van hetgeen aangever is aangedaan, de verwachting en duur ten aanzien van het herstel en hetgeen in de rechtspraak aan schadevergoeding in verschillende situaties wordt toegewezen. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld. Ook anderszins zijn er geen gronden voor vermindering, noch voor matiging.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het meer gevorderde stelt het hof vast dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het gevorderde bedrag van € 25.000,- is berekend. Anders dan mr. Jeekel heeft gemeend, was dit wel op zijn plaats was geweest, ook al meent de benadeelde partij eigenlijk € 65.000,- te kunnen vorderen. Een dergelijke ‘gemakshalve’ beperking van de vordering, ontslaat de benadeelde partij er niet van om de vordering deugdelijk te onderbouwen.
Het hof is van oordeel dat het de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen de vordering nader te onderbouwen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in zijn vordering worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.700,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de bewijsoverweging blijkt dat hij in ieder geval een bedrag van € 3.700,- aan verdachte heeft moeten afstaan. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 (achtenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, te weten de periode van 23 april 2019 tot 17 december 2021, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, te weten de periode van 23 april 2019 tot 17 december 2021, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- auto: Renault Megane, kenteken [kentekennummer] .
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarbij de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.700,00 (drieduizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.700,00 (drieduizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2016.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 17 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. Aksu is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2021
Het hof leidt dit beoordelingskader af uit: HR 30 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AM2533), HR 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321), HR 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) en HR 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890).
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-10-2018 en te raadplegen via www.wetten.overheid.nl. Regeling vervallen per 01-11-2018.
C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152
Afpersing (art. 317 Sr) wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaren; indien gepleegd door twee of meer verenigde personen: 12 jaren; het laat zich dan ook niet licht denken dat een rechtscollege een dergelijk feit niet zal rubriceren onder het begrip ‘zware criminaliteit’ resp. ‘ernstige strafbare feiten’; zie hieromtrent ECLI:NL:PHR:2021:1180; met name r.o. 74 e.v. (conclusie van de PG bij de HR inzake de gevolgen van het Prokuratuur-arrest)
ECLI:NL:GHDHA:2021:1588
C-207/16, ECLI:EU:C:2018:788
ECLI:NL:HR:2016:2059
Zie o.a. map 3.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 6.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 9.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 1: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 1
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 1: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 2.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 1.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 4: verhoor 6 december 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 3.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 2.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22) p. 6.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 4: verhoor 6 december 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 3.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 1.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 18.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 24.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 4: verhoor 6 december 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 7.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 4: verhoor 6 december 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 7.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 23.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 4: verhoor 6 december 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 3.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 23.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 2.
Geneeskundige verklaring d.d. 8 november 2016, opgemaakt door drs. A. Weening, aios, mede namens dr. P. Vroomen, neuroloog, p. 156 e.v. van het procesdossier inzake onderzoek Turgon;
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 20 maart 2018, p. 3.
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 2: verhoor 9 november 2016, (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 6.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 20 maart 2018, p. 6
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 20 maart 2018, p. 15
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 20 maart 2018, p. 8
Proces-verbaal uitluisteren geluidsopname aangiftegesprekken d.d. 11 maart 2018, bijlage 3: verhoor 21 november 2016 (snelhechter bij dossier, genummerd 22), p. 17.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, p. 70 van het dossier, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal telefonische aanvulling op aangifte d.d. 18 november 2016, p. 73 van het dossier, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 7 december 2016, met bijlagen, p. 93 e.v. van map 1 en pv van bevindingen d.d. 14 december 2016, p. 98 e.v. van map 1.
Verklaring verdachte ter terechtzitting van het hof op 1 november 2021.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 november 2016, p. 21 e.v. persoonsdossier [medeverdachte 1] .
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 15 november 2016, p. 1119 e.v. van voornoemd dossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 december 2016, p. 746 e.v. van het dossier.
Rapport NFI d.d. 10 januari 2017, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, p. 785 e.v. van voornoemd dossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 december 2016, p. 746 e.v. van het dossier.
Rapport NFI d.d. 10 januari 2017, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, p. 785 e.v. van voornoemd dossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 december 2016, p. 754 e.v. van het dossier, map 2.
Rapport NFI d.d. 10 januari 2017, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels (los in het dossier).
Rapport NFI d.d. 24 oktober 2017, p. 2021 e.v. van het dossier, 4e aanvulling.
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] verhoor d.d. 16 december, p. 14, gevoegd als bijlage 1 bij het aanvullend proces-verbaal einddossier onderzoek Turgon d.d. 31 maart 2021.
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 21 november 2016, los bij het dossier, p. 9
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 21 november 2016, los bij het dossier, p. 9
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 21 november 2016, los bij het dossier, p. 11
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 21 november 2016, los bij het dossier, p. 21
Ibidem p. 28
Ibidem p. 25
Ibidem p. 26
Ibidem p. 26
Ibidem p. 27
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 13 december, p. 14, gevoegd als bijlage 1 bij het aanvullend proces-verbaal einddossier onderzoek Turgon d.d. 31 maart 2021.
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 21 november 2016, los bij het dossier, p. 5
Ibidem p. 37
Ibidem p. 40
Ibidem p. 41
p. 650 van map 2, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2016, p. 663 van map 2.
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 13 december, p. 2, gevoegd als bijlage 1 bij het aanvullend proces-verbaal einddossier onderzoek Turgon d.d. 31 maart 2021.
p. 652 van map 2, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2016, p. 663 van map 2.
Woordelijke uitwerking verhoor [getuige 1] d.d. 13 december 2016, p. 2, gevoegd als bijlage 1 bij het aanvullend proces-verbaal einddossier onderzoek Turgon d.d. 31 maart 2021.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 november 2016, p. 665 e.v. va het dossier, map 2.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 19 dec 2017.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 2084 e.v. van het dossier (5e aanvulling);
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2016,m p. 208 e.v. van het dossier, map 1 (m.n. p. 220 en 221).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, p. 2079 e.v. van het dossier, 5e aanvulling.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, p. 199 e.v. met als bijlage 1 (p. 203).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen OVC (betreft onderzoek Akepa) d.d. 15 december 2016, opgenomen op pagina 388 e.v. van het dossier, map 2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van stemherkenning d.d. 24 februari 2017, opgenomen op pagina 386 e.v. van voornoemd dossier
Rapport NFI vergelijkend spraakonderzoek inzake [medeverdachte 3] d.d. 16 maart 2018, p. 2028 e.v van het dossier, 5e aanvulling.
Een in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen OVC d.d. 31 januari 2017, opgenomen op pagina 348 e.v. van het dossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2017, p. 1491 e.v. van het dossier, 2e aanvulling.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2016, p. 194 van voornoemd dossier, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen 7 juli 2017, p. 1833 e.v. van het dossier, 3e aanvulling.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 7 december 2017.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2016, p. 681 e.v. van map 2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van observatie d.d. 8 november 2016, p. 690 e.v. map 2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen 11 november 2016, p. 179 e.v. map 1
Beantwoording van vragen over locatiebepaling aan de hand van historische verkeersgegevens d.d. 14/6/21
Beantwoording van vragen over locatiebepaling aan de hand van historische verkeersgegevens d.d. 14/6/21
Beantwoording van vragen over locatiebepaling aan de hand van historische verkeersgegevens d.d. 14/6/21
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens d.d. 10 januari 2017, p. 288 .e.v. van het dossier, map 1,
proces-verbaal onderzoek gegevensdragers d.d. 12 september 2017, p. 1882 e.v. van het dossier, 3e aanvulling.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens d.d. 19 december 2016, p. 277 e.v., map 1 en het proces-verbaal van bevindingen herkomst relevante telefoonnummers verdachten onderzoek Turgon d.d. 13 september 2017, p. 1848 e.v., 3e aanvulling.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, p. 199 e.v. met als bijlage 1 (p. 203).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, p. 199 e.v. met als bijlage 1 (p. 203).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 november 2016, p. 597 e.v. van het dossier, map 2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016, p. 199 e.v. met als bijlage 2a en 2b (p. 204 en 205).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 november 2016, p. 606 e.v. van het dossier, map 2.
Het hof verwijst telkens naar paginanummers van een wettelijk opgemaakt proces-verbaal van bevindingen ‘analyse historische verkeersgegevens’ d.d. 15 juni 2017, p. 1852 e.v. van het dossier, 3e aanvulling, en proces-verbaal onderzoek gegevensdragers d.d. 12 september 2017, p. 1881 e.v. van het dossier, 3e aanvulling, en het proces-verbaal van bevindingen historische verkeersgegevens [medeverdachte 2] d.d. 2 januari 2017, p. 288 e.v. van het dossier, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 november 2016, p. 597 e.v. van het dossier, map 2.
Een de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2018, p. 2005 e.v. van het dossier, 4e aanvulling.
Relaas proces-verbaal d.d. 30 maart 2017, p. 10, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 november 2016, p. 181 e.v. van het dossier, map 1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van stemherkenning d.d. 18 november 2016, p. 173 e.v. van het dossier, map 1.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 20 maart 2018 van aangever [benadeelde partij 1] , p. 15.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2017, p. 137 e.v. van het dossier, map 1.
Ibidem p. 139
Ibidem p. 139 en 140
Ibidem p. 140
Ibidem p. 141
Ibidem p. 142
Ibidem p. 143
Ibidem p. 144
Ibidem p. 146
Ibidem p. 147
Ibidem p. 147
Ibidem p. 148
Ibidem p. 148
Ibidem p. 149
Ibidem p. 149
Het hof begrijpt: ten opzichte van de datum van zijn verklaring.
Ibidem p. 150
Ibidem p. 151
Ibidem p. 152
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 31 januari 2017, p. 109 e.v. van map 1, met als bijlage een fotomap, waarbij subject 2 (p. 115), verdachte betreft (p. 128).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 1 maart 2017, p. 134 e.v. van het dossier, map 1.
Proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 7 maart 2019.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 december 2016, p. 1178 e.v. van het dossier, map 4.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 december 2017, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, gevoegd in het hoofddossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 januari 2017, p. 1320 e.v. van het dossier, map 4.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 januari 2017, p. 686 e.v. van het dossier, map 2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2016, p. 233 e.v. van het dossier map 1
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2016, p. 233 e.v. van het dossier map 1
Uitspraak 09‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Tussenarrest: beslissing op onderzoekswensen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002496-19
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 18-830463-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [geboorteplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en namens verdachte door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.
Beslissing op onderzoekswensen
De onderhavige strafzaak maakt deel uit het van het onderzoek Turgon. Naast de zaak van verdachte zijn de zaken van vijf medeverdachten in hoger beroep aan de orde. Op 25 september 2020 heeft er in al deze zaken een regiezitting plaatsgevonden. Het hof heeft op die zitting bepaald dat bij tussenarrest op de onderzoekswensen zal worden beslist.
Onderzoekswensen
Bij appelschriftuur van 20 mei 2019 heeft de verdediging verzocht om het horen van twee getuigen, te weten:
[getuige1] (officier van justitie);
Teamleider van het onderzoek Turgon.
Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht om een aantal deskundigen te benoemen, te weten:
3. Een deskundige met specifieke kennis van het AVR-protocol;
4. Een deskundige die onderzoek kan verrichten naar de authenticiteit van de AVR-audiobestanden en de vraag of de bestanden gemanipuleerd zijn (aanbevolen wordt een deskundige die verbonden is aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau BV);
5. Een deskundige op het gebied van forensisch DNA-onderzoek (aanbevolen wordt ing. R. Eikelenboom, verbonden aan Independent Forensic Services (IFS));
6. Een deskundige op het gebied van historische verkeersgegevens (aanbevolen wordt drs. R.J.P. Van Bree, forensisch onderzoeker locatiebepaling, afdeling Technologie en Biometrie van het NFI).
Voornoemde onderzoekswensen zijn door de raadsman ter terechtzitting van het hof op 25 september 2020 mondeling toegelicht. Daarnaast is door hem te kennen gegeven dat de verdediging wenst aan te sluiten bij de onderzoekswensen in zaken van medeverdachten, behalve voor zover het betreft het een verzoek tot het horen van verdachte als getuige.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft met betrekking tot de onderzoekswensen van de verdediging op 3 september 2020 een schriftelijk standpunt ingediend. Overeenkomstig dit standpunt heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting op 25 september 2020 geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken van de verdediging. Met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde verzoeken heeft de advocaat-generaal zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vragen van de verdediging bij aanvullend proces-verbaal zouden kunnen worden beantwoord.
Voorts heeft de advocaat-generaal naar aanleiding van een verzoek in een zaak van een medeverdachte ter terechtzitting de toezegging gedaan dat alle raadslieden in staat worden gesteld de auditief opgenomen verhoren van [naam1] , uit te luisteren en dat een woordelijke uitwerking daarvan aan het dossier wordt toegevoegd. Die toezegging geldt ook in de onderhavige zaak.
Criterium
Het hof heeft het verzoek tot het horen van de onder 1 en 2 vermelde getuigen getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang. De onder 3 t/m 6 vermelde verzoeken zijn getoetst aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
Oordeel hof
Het hof beslist als volgt op de onderzoekswensen van de verdediging.
1. [getuige1] (officier van justitie):
Het verzoek van de verdediging om de officier van justitie mr. [getuige1] te horen, houdt verband met de stelling dat er sprake is van ernstige onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek. Bij de verdediging is het sterke vermoeden ontstaan dat de banden met opnames van de verhoren van aangevers gemanipuleerd zijn, in die zin dat er delen van de verhoren lijken te ontbreken. Volgens de verdediging is het mogelijk dat er gedurende die ontbrekende passages sturing heeft plaatsgevonden. Gezien het voorgaande wenst de verdediging de officier van justitie te horen die de start van het opsporingsonderzoek heeft geleid en met wie door verbalisanten overleg zou zijn gevoerd over het al dan niet volgen van de AVR.
Bij de beoordeling van het verzoek van de verdediging stelt het hof voorop dat het horen van een officier van justitie als getuige blijkens de jurisprudentie alleen in bijzondere gevallen plaatsvindt. Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan onder meer sprake zijn indien de desbetreffende officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging en het verzoek om hem/haar als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem/haar te ondervragen omtrent hetgeen hij/zij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden.
Uit de appelschrifturen en de toelichting ter zitting blijkt dat de wijze waarop de verhoren van aangevers hebben plaatsgevonden de kern is van het hoger beroep voor zowel de verdediging als het openbaar ministerie. Uit de verklaringen die verbalisanten eerder bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, lijkt te volgen dat zij ruggenspraak hebben gehad met mr. [getuige1] omtrent de wijze waarop de verhoren van aangever(s) zijn verlopen. Derhalve zal de officier op dat punt uit eigen waarneming en/of ervaring kunnen verklaren. Voor de afweging is voorts van belang dat de verdediging in feite een overheidsorganisatie – het openbaar ministerie – verantwoordelijk houdt voor misleiding van de zittende magistratuur en dat dit vermoeden is gekoppeld aan een individueel lid van het openbaar ministerie, te weten mr. [getuige1] . Dit zijn zware verdachtmakingen.
Het hof constateert dat de rechtbank de verdediging tot op zekere hoogte in dit verweer is gevolgd, en tot het oordeel is gekomen dat er op onherstelbare wijze vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek, waarvan de verdediging aanzienlijk nadeel heeft ondervonden. De rechtbank is op grond hiervan gekomen tot het uitsluiten van het bewijs van alle verhoren van aangevers [naam1] en [naam2] bij de politie. Het appel van het openbaar ministerie richt zich juist tegen dit oordeel van de rechtbank.
Alles afwegende, is hof van oordeel dat een uitzonderingsgeval zoals hiervoor bedoeld, zich thans voordoet. Het verzoek van de verdediging tot het horen van mr. [getuige1] wordt derhalve toegewezen. Het hof acht het gezien het hiervoor overwogene van belang om de officier van justitie in het openbaar ter terechtzitting van het hof als getuige te horen. De door de advocaat-generaal aangedragen optie om vragen van de verdediging bij aanvullend proces-verbaal te laten beantwoorden acht het hof, in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden waarbij de integriteit van de vervolgende instantie door de verdediging in scherpe bewoordingen ter discussie wordt gesteld, niet afdoende.
2. Teamleider van het onderzoek Turgon:
Het verzoek van de verdediging om de teamleider van het onderzoek Turgon te horen, ziet blijkens de onderbouwing daarvan op vragen omtrent de wijze waarop de AVR-audiobestanden in de onderhavige zaak zijn opgeslagen en de wijze waarop dit (richtlijnconform) hoort te gebeuren. Volgens de verdediging kan de teamleider nader inzicht verschaffen, gelet op zijn of haar betrokkenheid bij alle onderzoekshandelingen.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Ten aanzien van het eerste onderdeel van de onderbouwing - de wijze waarop de audiobestanden zijn opgeslagen - is van belang dat er geen discussie bestaat over de vraag óf is afgeweken van het AVR-protocol. Dit blijkt reeds uit hetgeen de betrokken verbalisanten bij de rechter-commissaris hebben verklaard. Het hof acht onvoldoende onderbouwd waarom het van belang is om (ook) de teamleider te horen omtrent de wijze van verhoren en het opslaan van de audiobestanden van de verhoren en is onduidelijk gebleven welke vragen hij/zij nog zou moeten beantwoorden. Bovendien wijst het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, het verzoek tot het horen van de officier van justitie toe. Als leider van het opsporingsonderzoek is deze functionaris degene die uitspraken kan doen over gemaakte beslissingen in de onderhavige zaak. Door middel van het horen van de officier van justitie kunnen het hof en partijen op dit punt voldoende worden voorgelicht.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de onderbouwing van het verzoek - het bevragen van de teamleider over hoe verhoren normaliter (richtlijnconform) worden opgeslagen - is het hof van oordeel dat evenmin in het belang van de verdediging is, nu deze vragen geen betrekking hebben op enige in zijn strafzaak te nemen beslissing. Het verzoek van de verdediging tot het horen van de teamleider wordt gezien het voorgaande afgewezen.
3. Een deskundige met specifieke kennis van het AVR-protocol:
De verdediging heeft verzocht een deskundige met kennis van het AVR-protocol te laten rapporteren over het afwijken van het protocol, de wijze waarop audiobestanden normaal gesproken worden opgeslagen en de technische mogelijkheden om de audiobestanden te manipuleren. In het verlengde van hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen, acht het hof onvoldoende onderbouwd waarom een dergelijke algemene uitleg relevant is voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Dát er is afgeweken van het AVR-protocol is immers niet betwist en een algemene uitleg over het protocol is niet relevant voor de beoordeling in déze zaak. Gelet hierop is de noodzaak van voornoemd onderzoek niet gebleken en wordt dit verzoek afgewezen.
4. Een deskundige die onderzoek kan verrichten naar de authenticiteit van de AVR-audiobestanden en de vraag of de bestanden gemanipuleerd zijn (aanbevolen wordt een deskundige die verbonden is aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau):
Dit verzoek ziet - evenals het horen van de officier van justitie - op een wezenlijk onderdeel van het hoger beroep, te weten de wijze waarop de verhoren van aangevers zijn verlopen, zoals hiervoor onder 1 ook reeds uiteen gezet. De verdediging wenst te onderzoeken in hoeverre de AVR-audiobestanden van de verhoren van aangevers volledig en authentiek zijn. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het net als de verdediging noodzakelijk om op dit punt nader te worden voorgelicht door een deskundige. Het verzoek wordt derhalve toegewezen.
In plaats van een deskundige van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau - zoals door de verdediging is verzocht - zal het hof evenwel een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) benoemen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar het kabinet van de raadsheer-commissaris. De verdediging wordt in de gelegenheid gesteld binnen 5 weken na heden bij het kabinet van de raadsheer-commissaris schriftelijk vragen voor de deskundige in te dienen, die vervolgens door de deskundige kunnen worden beantwoord.
7. Een deskundige op het gebied van forensisch DNA-onderzoek (aanbevolen wordt ing.
R. Eikelenboom, verbonden aan Independent Forensic Services (IFS)):
Binnen in de handschoenen die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen en waarop aan de buitenzijde bloed van aangever [naam1] bleek te zitten, is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen (DNA-mengprofiel). Blijkens de appelschriftuur acht de verdediging het noodzakelijk dat er door een deskundige nader gerapporteerd wordt over de bewijswaarde in dit specifieke geval (meer in het bijzonder bezien in het licht van de aanwezigheid van sporen van minimaal twee andere personen).
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verzoek voorop dat een deskundige uitspraak kan doen over de bewijskracht van een DNA-spoor, en niet over de bewijswaarde, welke beoordeling is voorbehouden aan de rechter.
De bewijskracht van een spoor ziet kortgezegd op de zeldzaamheid van het spoor: hoe zeldzaam is het om een bepaald spoor/sporenbeeld te vinden onder een bepaalde hypothese. In de onderhavige zaak is op de (linker en rechter) handschoen een DNA mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen; een hoofdprofiel van verdachte, met nevenkenmerken van het slachtoffer en minimaal één andere persoon.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging onvoldoende naar voren gebracht wat de toegevoegde waarde is van aanvullend deskundigenonderzoek en welke specifieke vragen gesteld zouden moeten worden. Nu ook anderszins de noodzaak daartoe niet is gebleken, wordt het verzoek afgewezen.
8. Een deskundige op het gebied van historische verkeersgegevens (aanbevolen wordt
drs. R.J.P. Van Bree, forensisch onderzoeker locatiebepaling, afdeling Technologie en Biometrie van het NFI):
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van aangever [naam1] dat verdachte aanwezig is geweest op de plaats delict, steun vindt in de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van cliënt. De verdediging heeft bij appelschriftuur de wens geuit om nader inzicht te verkrijgen in de bewijswaarde (het hof begrijpt: bewijskracht) van de historische verkeersgegevens en daarom het verzoek gedaan om een deskundige te horen over deze materie.
Hoewel het hof van oordeel is dat de noodzaak van dit onderzoek niet uit de onderbouwing van de verdediging blijkt, zal het hof dit verzoek toch toewijzen. Reden hiervoor is dat een soortgelijk verzoek in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] wél voldoende concreet is onderbouwd en door het hof wordt toegewezen. Nu er toch een deskundige op dit gebied wordt benoemd (bij voorkeur drs. R.J.P. van Bree van het Nederlands Forensisch Instituut) , wordt ook de verdediging in de onderhavige zaak in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan de deskundige. Dit zal op gelijke wijze plaatsvinden als de vraagstelling aan de geluidsdeskundige zoals bij punt 4 is overwogen, te weten door middel van schriftelijke vragen, in te dienen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris, binnen 5 weken na dit arrest.
Ten slotte overweegt het hof dat de verdediging heeft verzocht om aan te mogen sluiten bij onderzoekswensen die in de zaken van medeverdachten zijn gedaan. Het hof wijst dit verzoek toe, in die zin dat voor zover er naar aanleiding van onderzoekswensen in andere zaken stukken aan het dossier worden toegevoegd, dit ook in de onderhavige zaak geschiedt, en dat voor zover er in andere zaken getuigen zullen worden gehoord, de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld daarbij aanwezig te zijn. Zoals ter terechtzitting besproken, geldt in dat geval wel de kanttekening dat bij de planning van die verhoren geen rekening kan worden gehouden met de agenda van de raadsman maar staat het deze vrij om zich bij verhindering te laten vervangen.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, teneinde een deskundige te benoemen die onderzoek kan verrichten naar de authenticiteit van de AVR-audiobestanden en de vraag of de bestanden gemanipuleerd zijn, alsmede een deskundige op het gebied van historische verkeersgegevens (aanbevolen wordt drs. R.J.P. Van Bree, forensisch onderzoeker locatiebepaling, afdeling Technologie en Biometrie van het NFI). De verdediging dient ten aanzien van beide deskundigen binnen 5 weken na heden schriftelijke vragen in te dienen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partijen.
Beveelt de oproeping van de getuige mr. [getuige1] (officier van justitie) tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 9 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.