Hof Den Haag, 21-04-2021, nr. 22-002240-19
ECLI:NL:GHDHA:2021:728
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-04-2021
- Zaaknummer
22-002240-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:728, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:226
Uitspraak 21‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:226.
Rolnummer: 22-002240-19
Parketnummer: 10-095680-19
Datum uitspraak: 21 april 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1993,
opgegeven adres: [adres] (Spanje).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 449 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte € 1.740,00.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt in tegenstelling tot de rechter in eerste aanleg tot een bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 449 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoer van een hoeveelheid cocaïne.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de rugzak met cocaïne aan de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) toebehoorde en dat deze zelfstandig in de auto is gestapt. Met betrekking tot de cocaïne heeft er geen nauwe en bewuste samenwerking plaatsgevonden en de verdachte heeft geen enkele bijdrage aan het strafbare feit geleverd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] cocaïne bij zich had. Hoewel de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over het moment dat hij deze wetenschap kreeg, staat wel vast dat hij ermee bekend was op het moment dat hij in de auto stapte om naar de luchthaven Schiphol te worden gebracht. Naar zijn zeggen had hij de drugs tevoren gezien en ook in zijn handen gehad.
Voorts is gebleken dat de verdachte een vriend had gevraagd om hem op te halen en naar de luchthaven Schiphol te brengen. Toen deze vriend arriveerde heeft de verdachte aan hem gevraagd of [medeverdachte] ook mocht meerijden, terwijl hij wist dat die cocaïne met zich vervoerde. Gelet op alle voorgaande feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de verdachte een wezenlijke intellectuele en materiële bijdrage aan het vervoer van de cocaïne van de medeverdachte [medeverdachte] heeft geleverd. Het hof is daarom van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoer van 449 gram cocaïne, waarvan aangenomen kan worden dat zijn medeverdachte deze hoeveelheid voor handelsdoeleinden onder zich had.
Zoals algemeen bekend is, vormt cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan.
Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van cocaïne. De verspreiding hiervan dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Conservatoir beslag
Het hof stelt vast dat er op de bijgevoegde beslaglijst onder 1 een geldbedrag staat vermeld ten bedrage van € 1.740,00. Nu op deze voorwerpen conservatoir beslag is gelegd en deze voorwerpen derhalve niet (langer) op strafrechtelijke titel in beslag zijn genomen, wordt van het hof niet vereist hieromtrent een beslissing te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.740,00 (duizend zevenhonderdveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. H.W. Samson-Geerlings,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 april 2021.
mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.