Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 1
Artikel 245 [Ouderlijk gezag en voogdij]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
04-10-2001, Stb. 2001, 468 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27047)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-11-2001, Stb. 2001, 544 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
1.
Minderjarigen staan onder gezag.
2.
Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.
3.
Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend.
4.
Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.
5.
Het gezag van de ouder die dit krachtens artikel 253sa of krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 253t samen met een ander dan een ouder uitoefent, wordt aangemerkt als ouderlijk gezag dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, tenzij uit een wettelijke bepaling het tegendeel voortvloeit.